2562 Van Alonso de Fonseca
Alcalá, 31 oktober 1531
Alonso de Fonseca, aartsbisschop van Toledo, primaat van de Spaanse landen, enz., groet zijn vriend Desiderius Erasmus van Rotterdam
Al geruime tijd is er geen brief van u bezorgd, maar ook niet een van mij bij u; daarom moeten we elkaar elkaars nalatigheid vergeven. Wees ervan verzekerd, dat er daardoor niets van mijn vroegere genegenheid voor u is verdwenen of veranderd; ik hoop dat dit omgekeerd ook het geval is. De aanleiding om nu te schrijven was het vertrek van uw vriend Dilft; ik wilde hem niet voor een bezoek aan zijn vaderland weg laten gaan zonder een brief van mij aan u. De geschriften van Augustinus,Ga naar voetnoot1. die door uw werk als het ware opnieuw geschreven zijn, heb ik met genoegen bekeken. Ik zal ervoor zorgen dat u merkt dat u mij met de opdracht een groot plezier hebt gedaan, vooral als het vergund zal zijn uw kant op te komen, zoals ik onlangs had besloten, in gehoorzaamheid aan het gezag van de keizer. Hij wilde namelijk dat ik aan de rijksdag in Speyer zou deelnemen, die, zoals men toen nog dacht, ophanden was. Tijdens de voorbereidingen voor mijn vertrek werd ik verrast door het bericht dat de rijksdag verder uitgesteld werd en dat die in Regensburg op Driekoningen zal plaatsvinden.Ga naar voetnoot2. Dat bericht heeft bij al mijn haast voor oponthoud gezorgd, totdat ik zekerheid heb over de reis van de keizer; overeenkomstig de uitkomst daarvan zal ik een besluit nemen. Het is evenwel te hopen dat de onderhandelingen een punt bereiken dat er enig resultaat van zoveel inspanning mogelijk is. Ik zou menen dat die inspanning zoveel waard is, maar ik vrees dat we op iets groters dan menselijke macht moeten wachten. Hoe dan ook zou ik toch willen zien dat u en mannen zoals u, die uitblinken in geleerdheid, welbespraaktheid en godsdienstigheid, gereed staan om de algemene brand te blussen; ik zou hoop hebben dat God de pogingen daartoe zal steunen.
Uw vriend Dilft kwam eerst omwille van u bij mij in dienst en bleek vervolgens in de omgang een weldenkend en ontwikkeld man te zijn. Hij stond om zijn eigen verdienste bij mij in de gunst en dat zal zo blijven; bij zijn terugkomst zal ik proberen iets voor hem te doen. Ik heb immers gemerkt dat hij uw aanbeveling en mijn vrijgevigheid beslist waard is. Het ga u goed.
Uit mijn stad Alcalá, 31 oktober 1531