De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
2513 Van Agostino Steuco
| |
[pagina 376]
| |
evenveel had geprezen als u zou hebben gewild. Het gevolg hiervan is dat ik met uw hoffelijkheid zowel ben ingenomen als onvoldoende ben ingenomen, omdat alles door u is bedacht om een vermoeden van laster te weerleggen. Hoewel dit uw bedoeling was, hebt u dit toch handig gecamoufleerd door te zeggen, dat het voor mij en anderen van groot belang is dat ik uw opmerkingen ter harte neem, zodat u aan de buitenkant op een raadgever lijkt en aan de binnenkant een criticus bent. Daarom had u die taak eerlijker uitgevoerd, als een verdenking en een ander gevoel u niet naar het tegendeel hadden gebracht. Alles wat naar uw mening kritiek verdiende wordt hierheen gesleept, en met uw verdediging neemt u de bescherming van velen op u, zodat het lijkt dat degene die hen ten onrechte beledigde ook u volledig onterecht heeft beledigd. Ik begrijp dat twee redenen bij u deze verdenking hebben veroorzaakt. De eerste is dat ik de arrogantie van bepaalde liedenGa naar voetnoot2. - en u vermoedt dat ik met hen ook u heb aangevallen - te heftig heb bekritiseerd. De andere is dat ik u slechts op één plaats heb vermeld, maar met minachting zoals u het uitlegt.Ga naar voetnoot3. Ten aanzien van degenen van wie de arrogantie wordt gehekeld - want vooral dat soort arrogantie was gehekeld waardoor velen in deze tijd voor heiligen en heilige zaken te weinig eerbied hadden - stelt u zich zo op dat u uw best doet, na alle mogelijke plaatsen uit mijn aantekeningen bijeengezocht te hebben die uw voornemen kunnen dienen, ook mij tot een van hen te maken. Zodoende raak ik of in dezelfde beschuldiging verwikkeld of word ik gedwongen te bekennen, dat degenen van wier arrogantie ik niet ver af stond, niet laakbaar waren. En terwijl u dit doet, zegt u toch dat u mijn reputatie van harte steunt, en verkondigt u dat u de rol van de vriendelijkste raadgever op u hebt genomen. U vraagt mij ook heel aardig om uw kritieken met dezelfde geest te aanvaarden als waarmee ze zijn uitgesproken. Maar u legt zich volledig toe op het verwijt dat ik tegen brutale mensen had gebruikt, waardoor u ook uzelf tot schrijven hebt aangezet en veel fouten hebt verzameld om die mij te verwijten. U voert een pleidooi tegen het bespotten van de ouderdom, onsamenhangend taalgebruik en een bepaalde jongensachtige uitgelatenheid of dwaasheid ter verdediging van dwaasheid van bejaarden waarvan u vermoedt dat ik u dat heb verweten.Ga naar voetnoot4. Omdat alles berust op de verdenking die uw brief bevat, heb ik eenvoudig begrepen dat wat u tegen mij inbrengt, door u eerder bijeengezocht en gewenst dan ontdekt is. Naar mijn mening was dit de reden dat u veel zaken, die ik aan de orde had gesteld, anders hebt uitgelegd en dat u zich ook hebt verlaagd tot kritiek op | |
[pagina 377]
| |
de onbelangrijkste zaken, zodat u, zeer geleerde heer, meende mij zelfs te moeten wijzen op typografische vergissingen die bij het drukken van het boek waren gemaakt.Ga naar voetnoot5. Hoewel dit tevoren bekend was en op geen enkele manier mijn schuld is, aanvaard ik uw opmerking toch welwillend. Over zaken die u onjuist hebt uitgelegd en zaken die ik wellicht met recht op veel plaatsten had bekritiseerd, maar die door u worden verdedigd door ze verdraaien en te bagatelliseren - hierover, zeg ik, zal ik u met dezelfde bescheidenheid en dezelfde openhartigheid die u tegenover mij hebt gebruikt een antwoord geven. Ik zal van deze openhartigheid met des te meer genoegen gebruik maken, omdat u mij overal, maar vooral aan het eind van uw brief hiertoe hebt uitgenodigd.Ga naar voetnoot6. Maar van mijn kant verzoek u ik u dringend, beste Erasmus, mij niet ervan te verdenken, dat ik iets met een oneerlijke bedoeling heb gezegd. Want uw geleerdheid heeft u tot een grote en altijd achtenswaardige vriend voor mij gemaakt, zodat ik, hoewel ik u nooit heb gezien, toch altijd zeer op u gesteld ben geweest. U moet niet denken dat ik als jongeman uw grijze haren ooit heb geminacht of dit heb kunnen doen. Een dergelijke waanzin heeft bij mij nooit bestaan. Want over uw werken heb ik altijd een zeer gunstig oordeel gehad en ik ben van mening dat uw geloof en uw vroomheid steeds onberispelijk zijn geweest. Maar het beviel mij bij u alleen niet, dat u door uw geschriften hebt bereikt dat veel stervelingen vermoedden, dat u een ander bent dan wie u bent. Dat is de reden dat u bijna uw hele leven met wapens hebt doorgebracht en altijd met veel mensen hebt gestreden door nu eens wapens te slingeren, dan weer als ze op u zijn afgekomen ze terug te werpen, want zeer veel mensen en zeer veel zaken hebt u in uw onverschrokken jeugd gekapitteld. In die jaren hebt u de zwaarste taak op u genomen om het gedrag van alle mensen zeer streng te controleren. Als iedereen het zo moet opvatten dat u dit met een goede bedoeling hebt gedaan, was het toch beter dit met meer matiging en minder willekeur te doen. Veel mensen zeggen dat u in bepaald opzicht de ketterij van Saksen hebt veroorzaakt, niet omdat het uw bedoeling was dat de zaken deze afloop zouden hebben, maar omdat naar zij beweren dit door uw te grote willekeur of uw onbedachtzame en onzorgvuldige ijver (om het maar zo te noemen) is gebeurd. En degenen die dit zeggen, zijn niet zeer gering in aantal en niet volledig ongeletterd, en ze denken dat zij dit op grond van uw boeken eenvoudig kunnen bewijzen.Ga naar voetnoot7. Heel wat mensen beweren dat, als u van het bedrog en de misdaden van de kerk op de hoogte was, het verstandiger van u zou zijn geweest deze eerder te verbergen dan ze in het theater van | |
[pagina 378]
| |
de hele wereld naar buiten te brengen. Alle Schriften leren immers dat men over zonden van anderen moet zwijgen om te voorkomen dat zij, wanneer ze aan het licht komen, voor zondige mensen een voorbeeld van slechtheid zijn of andere zaken van de godsdienst verwerpelijker maken. Zij betogen dat dit de ware methode van schrijven is geweest op grond van het feit dat op de tegengestelde manier grote schandalen bij elk volk zijn ontstaan. Dit tussen ons, zeer dierbare Erasmus, en per brief. Want het is niet mijn bedoeling deze uit te geven, tenzij u mij een andere reden hiervoor geeft. Maar dit terzijde, ik moet tot uw woorden komen. Eerst prijst u mijn moed en mijn geluk. U noemt mij zeer geleerd in de hoop dat ik, met verbazing over die loftuitingen getroffen, wellicht uw bijtende opmerkingen en alle kritiek die u op mij hebt uitgeoefend niet voel. U begint met de veelgeprezen bibliotheek van Grimani, dat wil zeggen met uw lofprijzingen en vanuit deze fraaie gelegenheid verlaagt u zich tot mij. U bent door mijn aantekeningen ‘eerder heengesneld dan dat u ze heb gelezen’ zoals u zegt. Integendeel: u hebt ze gelezen en opnieuw gelezen en alles aandachtig bekeken om te zien of er ergens iets was waar u kritiek op kon leveren, maar als ‘een raadgever, geen criticus’. In deze uitgave, zegt u, ‘wemelt het van wonderbaarlijke fouten.’ Dit raakt eerder de erfgenamen van Aldus, maar u had het eigenlijk vanwege de vriendschap die er vroeger tussen u en hen bestond door de vingers moeten zien.Ga naar voetnoot8. U zegt dat ik mij als het ware door persoonlijke gevoelens aan bepaalde lieden nogal lijk te ergeren, zoals de man van Lyra en de bisschop van Fossombrone. U vermoedt dat ik door persoonlijke gevoelens tegen hen ben uitgevaren omdat het Duitsers zijn.Ga naar voetnoot9. Op dit punt kan ik niet anders dan met verbazing u om meer duidelijkheid vragen. Natuurlijk bent u door deze oprechtheid ertoe gekomen mij te waarschuwen, zodat u zei dat ik persoonlijke gevoelens had. In de eerste plaats zult u, wanneer u zegt dat ik de naam van die bisschop niet anders dan met afkeuring noem, dit nergens kunnen bewijzen, omdat ik zelf bij het citeren van hem steeds aan zijn geleerdheid zeer veel waarde heb toegekend. Als u dat op een juiste manier had willen uitleggen en een ander gevoel u niet op een andere gedachte had gebracht, had u dat vanzelfsprekend begrepen. Ik had trouwens, als ik dat had gewild, gemakkelijk de gelegenheid kunnen aangrijpen te vermelden wat hij zei over Giovanni Pico, een man van een onvergelijkelijke geleerdheid en heiligheid. Hij schaamde zich niet te verkondigen dat deze grote en christelijke man een tovenaar en een bedrieger is geweestGa naar voetnoot10. (ik geloof | |
[pagina 379]
| |
omdat hij tegen de astrologen schreef).Ga naar voetnoot11. Zie wat de gematigdheid van uw bisschop was. In de tweede plaats dit: wanneer u denkt dat ik hem en de man van Lyra als het ware voor het gerecht heb gedaagd omdat beiden Duitsers zijn, komt dat omdat u meent dat ik tegen u als tegen een Duitser ben uitgevaren, terwijl u op andere plaatsen deze verdenking duidelijker weergeeft. Het zou, beste Erasmus, bij uw gematigdheid en bedachtzaamheid passen om de waarheid zorgvuldiger te onderzoeken. Ik heb hen immers geciteerd, omdat de een over de uitgave van Hieronymus bepaalde dingen zegt en omdat de ander, die Hebreeuws kende, voor het hele Oude Testament in navolging van de Hebreeërs schreef, want ik wist niet - God is mijn getuige - dat de man van Lyra een Duitser was. Zie hoe ver ik van uw gedachten af stond. Minder ernstig is het dat u de eerste met ReuchlinGa naar voetnoot12. vergelijkt, hoewel de bisschop naar uw mening belangrijker is (terwijl daarentegen Reuchlin naar mijn mening de hoogste rang lijkt te hebben bereikt); en dat vanwege een vriendelijk voorwoord aan Reuchlin, dat ik er voor de bisschop niet aan heb toegevoegd, terwijl u toch van mening was dat Reuchlin een apotheosis verdiende.Ga naar voetnoot13. U ziet niet hoe belachelijk dit is en hoe weinig dit past bij zo'n belangrijk iemand als u. Want als ik voor Reuchlin, een Duitser, een vriendelijk voorwoord heb geschreven, had u beslist hieruit moeten afleiden dat ik nooit een persoonlijke antipathie tegen Duitsers heb zoals u lijkt te vermoeden. En hierbij roept u luid dat ik sterker ben in het beweren dan zorgvuldig in het bewijzen. U zegt dat ik krachtig de opvattingen van anderen verwerp, zoals van de bisschop van Fossombrone, die meent dat de Latijnse uitgave niet van Hieronymus is.Ga naar voetnoot14. Maar zijn redenen hoefden niet te worden weerlegd, ten dele omdat ze niet van groot gewicht waren, en ten dele omdat op grond van het voorafgaande mijns inziens voldoende duidelijk was, dat mijn uitgave die van Hieronymus was en juist hierin de oplossing voor de argumenten van de bisschop lag opgesloten. U zegt dat ik meen dat men niet naar hem moet luisteren. Maar waar staat dat in mijn boek? Welke onachtzaamheid maakt dat u beweert dat ik zijn mening heb verworpen door op dit ene argument te steunen, dat de voorwoorden van Hieronymus zijn, hoewel andere redenen aan het begin van het werk verschijnen? U brengt het voorbeeld naar voren van het dubbele voorwoord bij Job en zegt dat geen daarvan bij die versie past. Stomverbaasd ben ik hoe dit uw ogen en uw geest is ontgaan. Hieronymus verzekert dat hij zich met een dubbele inspanning | |
[pagina 380]
| |
voor het boek Job heeft vermoeid, een waarmee hij het hele boek uit het Hebreeuws heeft vertaald, en de andere waarmee hij aantoonde, toen hij de uitgave van de Septuagint had vergeleken met de bron die de Latijnen en de Grieken op dat moment gebruikten, dat er veel overtollige woorden in voorkwamen die met een obelisk waren gemarkeerd; de plaatsen met asterisken, waar woorden ontbraken, lijken echter vanuit het Hebreeuws te zijn toegevoegd. Over deze dubbele inspanning zijn dit zijn woorden in het eerste voorwoord: ‘Beide uitgaven, de Septuagint in het Grieks en die van mij in het Hebreeuws, heb ik met eigen inspanning in het Latijn vertaald.’Ga naar voetnoot15. Daarmee geeft Hieronymus dus duidelijk te kennen dat de vertaling van het Hebreeuws in het Latijn zijn werk is. Dat is tegenwoordig de vertaling die de Latijnen gebruiken, als u die met het Hebreeuws vergelijkt. Daarom kunt u niet ontkennen dat geen van deze voorwoorden met deze uitgave overeenstemt, omdat het eerste dit openlijk aangeeft en erop wijst dat dit het voorwoord is van deze editie en van dat boek en niet van een ander. U zult wellicht zeggen dat deze editie niet uit het Hebreeuws komt. Maar wanneer u de Septuagint met de Hebreeuwse tekst vergelijkt, zult u moeiteloos begrijpen wat mij volledig vertrouwd is. Ik kan niet zien door welk inzicht sommigen er uiteindelijk van overtuigd zijn, dat de Latijnse uitgave van het Oude Testament niet van Hieronymus is. Dit heeft mij altijd een kenmerk geleken van niet alleen onkunde, maar ook van de grootste ondankbaarheid. Ik spreek hier immers niet over degenen die ik zonder lofprijzing niet zou noemen. Want als één belangrijk deel van de bijbel, dat wil zeggen alle profeten, duidelijk de uitgave van Hieronymus is (want in zijn commentaren citeert hij zijn uitgave uit het Hebreeuws - degene die de kerk tegenwoordig gebruikt - en plaatst haar tegenover de editie van de Septuagint), hoe is het dan mogelijk dat ook de andere boeken niet van zijn uitgave zijn, omdat het ook duidelijk niet de uitgave van de Septuagint is. De profeten zijn dus de editie van Hieronymus. Hoezo zullen de andere boeken dat niet zijn, omdat mijn uitgave bijna overal van de Septuagint verschilt? Wat kan er gecombineerd zijn waar het verschil zo groot is? Wie waren vervolgens de belangrijke personen, die de uitgave van Hieronymus hebben durven misvormen, dat wil zeggen bepaalde zaken veranderen? En als zij bepaalde zaken hebben veranderd, waarom dan niet alles? Waar zijn de passages die er tussen zijn gevoegd? U, zeer geleerde heer, die direct hebt geroepen dat anderen sterk zijn in het beweren, had dit moeten bewijzen. Maar ik sla dit als tamelijk onbelangrijk en redelijk bekend over en haast mij naar andere onderwerpen. Er zit (met alle eerbied) een dubbele fout in | |
[pagina 381]
| |
wat u zegt: ‘Het ligt meer voor de hand,’ zegt u, ‘dat de leiders van de kerk, toen de uitgave van Hieronymus al bijna was geaccepteerd, enkele passages die door hem waren vertaald hebben veranderd en enkele op basis van een oude vertaling of van de Septuagint hebben hersteld.’Ga naar voetnoot16. Ten eerste kan het niet meer voor de hand liggen, omdat het niet waar is. Want wat onmiskenbaar niet waar is, kan zelfs niet voor de hand liggend zijn. Waarom het niet waar is, blijkt voldoende uit de hele uitgave. Als er iets is toegevoegd of veranderd, moet men eerder aannemen, dat dit door een vergissing uit andere uitgaven is binnengeslopen, zoals in deze passage: ‘En de Heer had respect voor Abel’.Ga naar voetnoot17. De oude handschriften hadden evenwel: ‘En de Heer raakte in vuur en vlam,’ hoewel dit helemaal geen vergissing is.Ga naar voetnoot18. Dit genre is echter heel zeldzaam. U onderscheidt daarna de oude uitgave van de uitgave van de Septuagint, hoewel de oude uitgave die de kerk vroeger gebruikte de Septuagint was,Ga naar voetnoot19. en uit eerbied hiervoor wilde Augustinus niet dat zij door Hieronymus verder werd vernieuwd.Ga naar voetnoot20. Hieronymus zelf kan u dat ruimschoots leren. Als ik dus, om naar de eerdere redenering terug te keren, mij om deze heel onbelangrijke redenen aan bepaalde lieden nogal lijk te ergeren en u dat om dezelfde redenen bij iedereen lijkt te doen, omdat u overal heel vrijmoedig hebt gesproken, wie is er nog van de stervelingen en de goden over wie u zich niet hebt uitgelaten zoals het u goed toescheen? Maar laten we dit als afgedaan beschouwen. U gaat op de volgende manier verder: ‘Soms behandelt u de volgelingen van Averroes nogal vijandig, zodat u de indruk wekt dat u de filosofie van Aristoteles volledig veroordeelt.’Ga naar voetnoot21. Wie zal, zeer geleerde heer, over deze conclusie niet verbaasd staan? Want wie beseft niet dat het veroordelen van de volgelingen van Averroes sterk verschilt van het afschaffen van de filosofie van Aristoteles? De waarheid is eerder, zou ik zeggen, dat degenen die een meer heldere filosofie van Aristoteles willen hebben, zijn slechte commentatoren moeten verwijderen. En u denkt dat de filosofie van Aristoteles met Averroes wordt verwijderd, om geen andere reden, denk ik, dan dat u zoveel mogelijk materiaal verzamelt om daarmee als mijn Aristarchus kritiek op mij te leveren. Vervelender is het verder dat degene die de volgelingen van Averroes veroor- | |
[pagina 382]
| |
deelt, de filosofie van Aristoteles afschaft, hoewel u dit soort filosofen goed kent. Als u het was die hen had aangevallen, zou u denken dat u dat heel mooi had gedaan. Maar omdat zij door een ander zijn veroordeeld, keurt u het niet goed; bij anderen staat u niet aan wat u zelf overal met de grootste vrijheid hebt gedaan. Omdat ik dus de filosofie van Aristoteles niet afschaf en mijn woorden dit niet aangeven, volgt daaruit dat wat u in dit opzicht hebt gezegd, hier niet op zijn plaats is, en dat u dit eerder door uw sterk verlangen om overdreven kritiek te leveren naar voren hebt gebracht. Het is ook niet minder vreemd aan mijn geest en de waarheid dat ik, omdat ik heb gezegd dat sommige Platonisten zich in de filosofie van Plato hebben vergist, geen filosofie van Plato heb overgehouden. Met dezelfde humor als hierboven zegt u namelijk: ‘U veroordeelt de volgelingen van Averroes; daarom schaft u de filosofie van Aristoteles af. U veroordeelt de Platonisten; daarom heft u ook de filosofie van Plato op.’Ga naar voetnoot22. Wie zou kunnen ontkennen dat dit soort argumenteren uit een zekere onbekendheid met juist deze disciplines (hoewel u niets ontgaat) en een sterk verlangen kritiek te leveren is voortgekomen? Want degenen die met de filosofie van de Platonisten bekend zijn, weten hoever hun leerstellingen van de geest van Plato af staan. Hetzelfde moet men van de volgelingen van Averroes zeggen; de redenering komt op het tegendeel uit Want degenen die Averroes afschaffen, schaffen een vreemde manier om over de leer van Aristoteles te filosoferen af en heffen veel onjuiste opvattingen op, waartoe hij Aristoteles bracht zonder dat deze het wilde. Zo hebben de Platonisten enkele gedrochten afgeleid van de filosofie van Plato. Maar wanneer deze commentatoren van beide filosofieën zijn verwijderd, wordt de filosofie zelf niet afgeschaft, maar versterkt en verduidelijkt. Wanneer deze manier van argumenteren u bevalt, wat verhindert u dan om eveneens als volgt te redeneren? Hieronymus veroordeelt slechte christenen, dus ook Christus en de christelijke godsdienst - omdat naar uw mening degene die mensen die slecht filosofie bedrijven veroordeelt, de filosofie zelf veroordeelt. ‘U kondigt aan dat u tegen de filosofie van Plato zult schrijven,’ zegt u.Ga naar voetnoot23. Waar heb ik dat gezegd? Het is een duidelijke misvorming van mijn woorden; ik heb over enkele Platonici gesproken, niet over Plato.Ga naar voetnoot24. Ook enkele andere dingen die u met deze strekking zegt sla ik over, omdat ze heel ver af staan van de werkelijkheid. Er zal beslist niemand zijn die, wanneer hij wat u tot nu toe ter sprake hebt gebracht zorgvuldig onderzoekt, niet een eerlijkere geest bij u verlangt. U maakt iemand tot aanklager | |
[pagina 383]
| |
van een heel volk die uw aanklager niet is, maar die u ervan verdenkt dat hij uw aanklager is. Met dezelfde soort beschuldiging maakt u degene, die lieden berispt die vakgebieden misbruiken, tot aanklager van de goede vakgebieden. Wat als iemand u een verachter van de hele theologie zou noemen, omdat u overal neptheologen achtervolgt? Wat als iemand u een verachter van de christelijke godsdienst zou noemen, omdat u bijgelovige vereerders zoals u zegt overal hebt veroordeeld? Wat als men u een vijand zou noemen van alle monniken in het algemeen, omdat u enkele luie en verdorven kloosterlingen hebt gehekeld? U bent eraan gewend geraakt u te verontschuldigen, omdat u naar u zegt niet op goede, maar op slechte mensen kritiek pleegt te leveren. Met dezelfde redenering had u mijn woorden moeten uitleggen, als er bij u enige eerlijkheid was. Onvermijdelijk had dat daarom tot gevolg dat, terwijl u zichzelf beschermt, u valse beschuldigingen met valse beschuldigingen onhoudbaar hebt gemaakt. Ik zeg valse beschuldigingen, omdat u vermoedde dat ik kritiek op u leverde. En dit alles, als het de goden behaagt, onder de dekmantel van een vermanende brief. Uw beschuldiging bestaat uit drie delen. U noemt degene die kritiek levert op degenen die vakgebieden verkeerd behandelen, een criticus van de goede vakgebieden. U verklaart degene die kritiek levert op degenen die zich in een landstreek slecht gedragen, tot een criticus van de hele landstreek.Ga naar voetnoot25. Met dezelfde eerlijkheid beweert u kort daarna dat degene die verschillende vertalingen onderling vergelijkt, een criticus van de vertalers is, zodat, wanneer iemand zou aantonen dat Hieronymus iets heeft vertaald dat van het Hebreeuws afwijkt, u hem een criticus van Hieronymus zou noemen.Ga naar voetnoot26. Toch noemt Hieronymus degenen die zijn vertalingen en vergelijkingen kritiek op de oude vertalers noemden, lasteraars. Wat uw woorden over de scheepvaart betreft, hoop ik dat mij nooit een ongelukkige zeereis zal overkomen. Want ik zal uit alle macht de klippen vermijden waartegen uw scheepje, of u dat wilde of niet, is verpletterd.Ga naar voetnoot27. Wat u trouwens zegt is zeer goed, en in dit opzicht ben ik u zeer veel verschuldigd. U zegt dat ik door haastig te lezen veel heb verslonden.Ga naar voetnoot28. Ik vat dit ook, ongeacht met welke bedoeling het is gezegd, in gunstige zin op. Want kort daarna noemt u mij zeer geleerd. U weet met welke bedoeling u dit zegt. Ik vat het in gunstige zin op, ook al werd dit niet in gunstige zin door u gezegd. Ik kom nu bij dat wat u de gelegenheid en het voornemen om te schrijven heeft geboden. Het is dat wat ik bij de aantekening over het woord Adam als | |
[pagina 384]
| |
uitweiding had gezegd. Daarbij moet ik het volgende bij wijze van voorwoord zeggen. U weet, zeer illustere Erasmus, en kunt niet ontkennen, door wat voor lotgevallen en ongunstig lot deze eeuwen zijn geteisterd, zodat met de beste studies, die al zoveel jaren begraven hadden gelegen, ook een eindeloze zwerm ellende tevoorschijn is gekomen. De oorzaken daarvan kunnen wij alleen maar aan die geesten toeschrijven die met hun schaamteloosheid en blindheid deze studies, waaruit goede zaken hadden moeten voortkomen, tot hun ondergang hebben gebruikt. Hoewel deze ellende uit deze geesten is voortgekomen, staat het vast dat die niet de schuld van hen was, maar van onstuimige geesten en brutale tongen. Maar wat een slachtingen richt de tong doorgaans aan, wanneer hij de dienaar en vertolker van een slechte geest is! Soms kan het echter gebeuren dat, hoewel de geest niet slecht is, de tong toch niet de kennis heeft of in staat is zijn gedachten te vertolken, zodat hij volstrekt andere dingen zegt dan de geest bedoelt. Daarom zeggen zij dat voor het schrijven niet alleen een goede bedoeling, maar vooral vaardigheid uiterst noodzakelijk is - zaken die beslist gescheiden van elkaar kunnen zijn. Want meer mensen zijn bekwaam in het spreken en buitengewoon listig om de slechtheid van hun geest te verbergen. Anderen kunt u daarentegen aantreffen, van wie u, als u vertrouwelijk met hen omgaat, zult ervaren dat zij ongekunsteld, betrouwbaar en onschuldig zijn. Maar vaak gebeurt het dat, hoe beter iemand is, hij des te meer tot woede is geneigd. Als iemand zich boos aan het schrijven zet, kan hij totaal iets anders lijken dan hij is.Ga naar voetnoot29. Dit zou ik over het taalgebruik kunnen zeggen, dat in deze tijd de moeder was van veel ellende, namelijk dat wij een heel duidelijk voorbeeld hebben gezien van wat redenaars over taalgebruik hadden gezegd. De grootste redenaarGa naar voetnoot30. zegt dat door taalgebruik veel steden zijn gesticht, dat veel oorlogen zijn beëindigd en dat de stevigste bondgenootschappen en de meest onverbrekelijke vriendschappen tot stand zijn gekomen. En aan de andere kant dat niet het geringste deel van rampen door zeer welbespraakte lieden is veroorzaakt. Deze tijd heeft talrijke bekende en beroemde voorbeelden gekend. Want na de herrijzenis van de studies en de welsprekendheid die lang in duisternis verborgen waren geweest, is een grote massa rampen ontstaan, en zelfs veel groter dan in andere tijden, omdat deze zich niet alleen over aardse, maar ook over hemelse zaken heeft verbreid. Maar, zult u zeggen, waar leidt dit toe? Natuurlijk om aan te tonen dat ik, iemand die ver van iedere belediging af staat, niet zonder reden hierover bedroefd ben geworden. Niemand heeft zo'n meegaand en zachtaardig karak- | |
[pagina 385]
| |
ter dat hij niet verbitterd is geraakt door de taal van degenen (hun aantal was niet gering), van wie u, Erasmus, de misdaden rechtvaardigt en zegt deze niet te kennen. U zegt dat de man uit SaksenGa naar voetnoot31. af en toe het gezag van heiligen veronachtzaamt, hoewel hij dit overal doet. U ontkent dat er in de boeken van die lieden enige godslastering voorkomt, hoewel het niets anders dan godslasteringen en beledigingen van de goddelijke majesteit zijn. Het is niet nodig dit uiteen te zetten. Onlangs is juist dit duidelijk gemaakt door Eck, die in een pamflet meer dan driehonderd huiveringwekkende godslasteringen van die lieden heeft verzameld (daarin zijn de namen van de auteurs genoemd, waartoe ongeveer vijftien ketterleiders worden gerekend).Ga naar voetnoot32. Omdat de godslasteringen afschuwelijk zijn, kan ik ze zonder te huiveren niet noemen. Daartoe behoren de volgende: dat Christus in wanhoop heeft geroepen ‘Mijn God, mijn God’ etc.;Ga naar voetnoot33. dat zijn ziel naar de onderwereld is afgedaald om zelf zoals alle anderen voor zijn zonden gestraft te worden; dat als de geschriften van Jovinianus, Helvidius en Vigilantius nog voorhanden waren, zou blijken dat zij veel bijdroegen aan de geschriften van Hieronymus, die hen ten onrechte heeft gehekeld; dat de mis voor de levenden en de doden geen enkele waarde heeft; dat men de vastendagen die door de kerk zijn ingesteld niet in acht hoeft te nemen; dat het geoorloofd is anders dan in de mis te consacreren; dat priesters en monniken mogen trouwen en dat nonnen mogen huwen. Het zijn er zeshonderd die ik zou kunnen noemen, als ik tijd had, en die nog dwazer en schandelijker zijn. En zij gelden zo als waarheid, dat voorgesteld is deze ten overstaan van de zeer wijze en christelijke keizer te bespreken. Al deze mensen zijn zo eensgezind in het vernietigen van de godsdienst, dat het lijkt alsof zij voor de ondergang ervan hebben samengezworen. Lijken u, mijn uitmuntende en zeer geleerde vriend, dit geen godslasteringen? Maar u verdedigt en verontschuldigt hen op een geestige manier door een ander soort godslasteringen aan te voeren dat u in Rome hebt gehoordGa naar voetnoot34. en dat natuurlijk niets te maken heeft met de kwestie die wordt behandeld, zoals u ook weet. Alsof het gaat over de zeden van volkeren en de laaghartigheid van het gepeupel, niet over ketterijen, niet over verkeerd handelen en niet over verderfelijke dogmatisten. U, die deze gematigdheid bij anderen mist, ziet zelf hoe vijandig u hier en ook elders Rome raakt. Maar ik keer terug tot wat ik eerder naar voren had gebracht. Dat hele gedoe is mij tegen gaan staan. En als ik de indruk wek ergens nogal verbit- | |
[pagina 386]
| |
terd tegen hen te hebben gesproken, paste het bij uw vriendelijkheid en buitengewone welwillendheid dit zo uit te leggen, dat dat verwijt niet voor het hele volk en niet voor de meest gematigde personen gold. U had eerder moeten denken dat ik door christelijke ijver was aangezet, zoals mensen die woedend woorden, wanneer ze iets schandelijks hebben gehoord. Ik denk dat dit niet het bewijs is van een slechte, gemene of arrogante geest, maar van een geest die ten behoeve van christelijke gerechtigheid en deugdzaamheid verontwaardigd is. U zult wellicht zeggen: ‘Maar u hebt mij als iemand die juiste uitleg geeft. U moet met anderen rekening houden.’ Dat geef ik toe. Maar verontwaardiging is meestal des te groter naarmate zij meer gerechtvaardigd is. Dan raken juist de beste mensen in woede ontstoken en dwingt verontwaardiging, die uit de ziel en het hart losbarst, de norm van het fatsoen te overschrijden, zoals Mozes toen hij de tafels verbrijzeldeGa naar voetnoot35. en Pinechas die, om dezelfde reden verontwaardigd, twee mensen doodde.Ga naar voetnoot36. Ik weet niet of een enorm aanmatigende taal doelmatiger dan met andere arrogantie kan worden aangetoond. Met welke namen kon ik de namen van die mensen beter weergeven dan door hen wrede en onmenselijke Cyclopen en Giganten te noemen, namelijk zeer hoogmoedige mensen met een hoogst arrogante taal. Woorden die een verdorven handelwijze laken, zijn geen beledigingen. Anders zou Jesaja een lasteraar zijn, wanneer hij zegt: ‘Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, misdadige zonen.’Ga naar voetnoot37. Christus zou een lasteraar zijn omdat hij de joden huichelaars noemde.Ga naar voetnoot38. Paulus ook, omdat hij de hogepriester een witte wand noemde.Ga naar voetnoot39. Zou u het ook zelf niet zijn? Dit houdt slechts met de taal verband. Want in mijn aantekeningen raak ik nergens met hun leer slaags. Daarom was er geen reden dat u overal bewijzen, argumenten en weerleggingen verlangde, en dat u zei dat het voor iedereen eenvoudig is beledigingen te uiten en dat een onwrikbare leer tegen dergelijke uitspraken wordt verlangd. En dat zegt u met minachting. Maar als u, Erasmus, de zaak op een juiste manier onderzoekt, was dit niet de bedoeling van dat boek. EldersGa naar voetnoot40. heb ik stevige argumenten tegen heel wat leerstellingen van hen aangedragen. Daarom zal ik geen enkele discussie met u of met hen over de biecht voeren, waarvan u de bescherming op u lijkt te | |
[pagina 387]
| |
hebben genomen - u die als eerste van iedereen met een oorlog daartegen bent begonnen. Mogen uw woorden nu met uw gedachten overeenstemmen. Toch vernietigen uw ColloquiaGa naar voetnoot41. en wat wij in de afgelopen jaren hebben gezien, krachtig wat door ons met kracht wordt beweerd. Als u wenst dat ik had gezwegen, zou het veel wenselijker zijn dat u nooit één woord hierover had gezegd. Want de biecht is door u als eerste verdacht gemaakt. Maar het is goed dat u uw mening - of uw woorden - hebt veranderd. Nu ik u met die opmerkingen terecht heb gewezen, keer ik naar mijn eerdere beschouwing terug. Ik zeg eerlijk, Erasmus, dat vroeger veel onderwerpen in uw boeken mij niet zijn bevallen, namelijk onderwerpen die talrijke verachters van goddelijke zaken hebben voortgebracht en die uw woorden beslist niet op de juiste wijze uitlegden. Zij hebben, in vertrouwen op uw geleerdheid en gezag, alles waarvan zij zagen dat het door u werd veracht en veroordeeld, verbeten aangevallen, en begonnen dat niet alleen met hun levenswijze, maar ook met hun tong te verachten en noemden (door u als leider te volgen) overal een uiterlijke vorm van godsdienst bijgeloof. Want omdat u, ongeacht de bedoeling waarmee u dit hebt gedaan, de levenswijze van monniken hebt aangevallen door hen luie dikbuiken te noemen en elk ander soort beledigende benamingen te gebruiken; omdat u dikwijls tegen het vasten bent uitgevaren; omdat u de onthouding van vlees en het eten van vis buitensporig hebt gehekeld waarbij u anderen met uw eigen maag beoordeelde; omdat u het zingen van psalmen hebt afgewezen, waarvan we weten dat het vanaf de apostelen tot aan de oude schrijvers als zeer heilig gold; omdat u relieken van heiligen en hun vereerders vaak hebt bespot; omdat u ten slotte alle volkse en minder belangrijke vroomheid hebt uitgejouwd en verworpen - om deze redenen hebt u meer mensen aan wie dit bijzonder beviel, tot minachting voor deze en belangrijkere zaken aangespoord. In navolging van uw voortdurende bespotting hebben zij ook meer eenvoudige mensen tot minachting van alles aangezet en is er in deze tijden onder uw leiding een enorme verachting geweest voor vasten, kuisheid en het zingen van psalmen. De boeken van de man uit Saksen en van anderen die dezelfde onderwerpen verachtten, konden in Italië niet in het openbaar worden verkocht. Hoe sterk men heeft geloofd dat uw boeken voor het leven van monniken schadelijk zijn, wordt overvloedig bewezen door het feit dat met algemene instemming en door een openbare verordening aan sommigen van hen het lezen en het bezit ervan verboden is. Dit zou uw schuld niet zijn geweest; het zou de schuld zijn van degenen die uw geschriften niet op de juiste wijze en met oordeelsvermogen hebben gelezen en uw gedachten niet | |
[pagina 388]
| |
naar waarheid hebben uitgelegd (ik geloof immers dat u niet de heiligheid zelf hebt veroordeeld, maar het bijgeloof en de ondeskundigheid). Maar sommigen zeggen dat u het meer bescheiden en met een betere argumentatie had moeten doen. Want wat had het voor nut (om een voorbeeld te noemen) om gebreken van bepaalde lieden op die manier aan te vallen zoals u in uw Colloquia hebt gedaan? Wat een schadelijke bekers hebt u immers daar te drinken aangeboden? Welke bronnen voor godslasteringen hebt u geopend? Is dit uw vooruitziende blik, Erasmus, zeer strenge censor? Pijn dringt tot het diepst van uw binnenste door, als u denkt dat er iets van uw goede naam is afgenomen. U bereidt verweerschriften en antwoorden voor. En denkt u niet dat anderen pijn voelen, wanneer u hen op zo'n wrede manier te schande maakt? U zegt dat ik de naam van een heel volk vriendelijker moet gebruiken. Op welke manier houdt u zich hieraan? Terwijl u de ene of de andere persoon aanvalt, brengt u een hele orde in diskrediet. Stilzwijgend brengt u een verkrachter van gewijde maagden ter sprake, maar in uw Exomologesis zwijgt u daar niet over.Ga naar voetnoot42. Ik vraag u, geeft u niet, terwijl u dit doet, een voorwendsel om over iedereen te oordelen? Wat een schandaal is dit voor het christelijke volk. In ieder geval zijn de overheden gebieden die, doordrenkt met dergelijke documenten, hebben samengezworen om de kloosters te vernietigen, hiervan de getuigen. Met eigen ogen heb ik uw brief gezien en gelezen, waarin u een monnik antwoordt die u tot het kloosterleven terugriep.Ga naar voetnoot43. Daar zegt u openlijk dat geen groter kwaad in de christelijke godsdienst gevonden kon worden dan de uitvinding van de kloosterordes. Maar u zult zeggen dat het uw brief niet is. Ik ben verheugd als dat zo is. Veel mensen vragen zich verbaasd afwaarom u in deze ellendige jaren zoveel verkeerde onderwerpen stilzwijgend in uw Colloquia hebt ingevoegd (die overigens naar uw welsprekendheid en spitsvondigheid smaken). Ik verdedig tegenover u niet de leefwijze en het gedrag van luie en bijgelovige monniken, maar ik zeg dat er een andere methode is dit kwaad te verhelpen dan misdaden van enkele privépersonen voor het volk ten tonele te voeren. Te midden van de bijzondere gaven van God aan u, mijn zeer dierbare Erasmus, zijn dit de zaken die mij niet zijn bevallen. Maar mijn gevoelens jegens u zijn zo, dat ik u met veel genegenheid bewonder en vereer, en ik denk dat uw handelwijze niet anders dan zeer integer is. De geweldige lof die u zowel op andere plaatsen als in Italië hebt verkregen, misgun ik u niet alleen niet, maar ik verkondig en vergroot deze zoveel als ik kan bij iedereen, en vaak kom ik door het lezen van uw geschriften weer op krachten. Ik ben niet iemand die voorwendsels aangrijpt om iemand te vernederen, nog minder | |
[pagina 389]
| |
een zeer erudiete persoon aan wiens inspanningen en geleerdheid iedereen zeer veel te danken heeft. Mijn karakter is geheel onbekend met elke haat en jaloezie. Niets is minder bij me opgekomen dan een persoonlijke wrok tegen iemand te koesteren zoals u vermoedde. Om naar het voorafgaande terug te keren: omdat Augustinus een of andere passage anders had uitgelegd dan u goed toescheen, gaat u in de eerdere uitgavenGa naar voetnoot44. als volgt tegen hem tekeer: ‘Ik vraag u, lezer, lijkt hij u niet in een andere wereld te leven?’Ga naar voetnoot45. Deze zo smadelijke belediging hebt u, naar ik zie, daarna in latere uitgaven verzacht.Ga naar voetnoot46. Hoe ijverig huichelt u, zoals u pleegt te doen, op dit punt! Over de etymologie van de naam Adam discussieer ik niet, behalve dat u door vergeetachtigheid onvermeld hebt gelaten dat Cyprianus dit heeft gezegd.Ga naar voetnoot47. Ik geef echter toe, om niet de indruk te wekken dat ik alles heb willen verdedigen, dat het commentaar op de naam Adam weinig overtuigend is. Maar u kunt niet ontkennen dat deze etymologie bestaat. Ik heb dit gezegd en het verbaast mij dat u dit soort etymologie in Plato's CratylusGa naar voetnoot48. niet hebt gezien. Lijkt het niet op wat hij over de naam Zeus Dios zegt, alsof er is gezegd di hon zoè (‘door wie het leven komt’)? En Apollo voor hos homopolôn (‘hij die tegelijk beweegt’)Ga naar voetnoot49. door letters te veranderen en andere soortgelijke voorbeelden. Deze etymologieën zijn zeer talrijk bij degenen die de Kabbala verklaren, als het voorbeeld u aanstaat. Nergens komt dit soort argumentatie voor: ‘Dit schaap is ziek; dus zijn er geen gezonde runderen’. Want hoe ver ik van dit soort redeneren af sta, laat ik aan het oordeel van u en anderen over. Maar dit zijn bagatellen en kinderachtige dingen die u langer dan verstandig is hebt verlengd. Daarom kunt u eenvoudig begrijpen wie ik met deze heftige, gruwelijke en wisselende, zoals u zegt, woede-uitbarsting aanval en om wat voor redenen ik hiertoe ben gekomen. Als ik iets tegen u lijk te hebben gezegd dat niet bij uw waardigheid past, moet u aannemen dat ik dit niet heb gezegd met de bedoeling om schade aan te brengen, maar omdat ik ten behoeve van de christelijke waardigheid verontwaardigd was. Ik zag dat de beste soort vroomheid werd geminacht; ik zag dat alles wat Jovinianus in zijn tijd trachtte in te voeren nieuw leven kreeg, waarvoor de krachtigste prikkels uit uw boeken werden gehaald. Als u met uw vergevorderde en eerbiedwaardige leeftijd, zoals het betaamt, veel zaken | |
[pagina 390]
| |
hebt herroepen en alles milder hebt gemaakt, dan betuig ik God zeer veel onsterfelijke dank en beloof ik dat ik hierna overal een lofredenaar van uw vroomheid en geleerdheid zal zijn. Daarom is er geen plaats voor de zo talrijke dingen die u verontwaardigd over de dwaasheid hebt laten horen, want ze zijn niet, zoals u denkt, tegen uw leeftijd gezegd. Het is voldoende duidelijk waar ze betrekking op hebben. Want de Colloquia en de Exomologesis zijn werken van uw tamelijk hoge leeftijd. Omdat het volledig vreemd aan mijn bedoeling is, lach ik hier eerder om dan dat ik het weerleg, omdat ik met de volgende woorden mijn persoon eraan heb toegevoegd: ‘Er is daarom geen reden dat wij ons op onze geleerdheid laten voorstaan, waarin wij die goddelijke mannen evenaren of overtreffen en voor wie wij in heiligheid beslist zoveel onderdoen, dat wij dit niet zonder tranen kunnen zeggen.’Ga naar voetnoot50. Hier, zegt u, betrekt u uw eigen persoon erbij. Zie eens met wat voor eerlijkheid u, Erasmus, dit uitlegt, alsof ik mij in geleerdheid aan hen gelijkstel, terwijl ik slechts dit heb aangevoerd om te laten zien dat ik zoals veel anderen fouten maak. Wat een aanknopingspunten hebt u hier gezocht om mij verwijten te maken! U laat niet toe dat uw ogen zien waarnaar wordt verwezen, namelijk dat ik verkondig dat niet geleerdheid, maar vroomheid de hoofdrol speelt. Want er zijn verscheidene mensen die vroomheid afwijzen en alle ijver aan de letteren en de filosofie besteden. Er zijn mensen die ervan overtuigd zijn, dat volmaaktheid in kennis van veel zaken en niet in de meest uitgelezen heiligheid is gelegen. Zij zijn vooral degenen die bij heiligen eerder geleerdheid dan heiligheid onderzoeken. Hoeveel mensen zou u vinden die, als hun de keuze wordt geboden, eerder de geleerdheid dan de heiligheid van Hieronymus kiezen! Ik denk dat het niet een misdaad is met heiligen van mening te verschillen, als het zonder arrogantie gebeurt, zonder hen te beledigen, zonder grootspraak van degenen die van mening verschillen en zonder een te groot schandaal, als u zo oprecht mogelijk, van nature, niet vanuit uw hoofd, en in uiterste noodzaak een andere mening hebt. Als u deze voorwaarden overweegt, Erasmus, zult u deze zelden bij die leiders van ketterijen aantreffen, maar niet zo zelden bij u. Als u denkt dat ik u minachtte omdat ik met u van mening verschilde, worden dan niet de heiligen met wie u het oneens bent door u geminacht? Want wanneer u probeert aan te tonen dat ik het met hen oneens ben (om mij op u te laten lijken) is het heel wat anders, en de bedoeling en de voorbeelden stemmen daarmee niet overeen. In welke vorm moet ik iets weergeven, als het waar is dat Augustinus geen Hebreeuws heeft gekend en hij iets uitlegt dat niet met het eigen karakter van die taal overeenstemt? Soms op een andere manier dan: ‘Augustinus heeft omdat hij geen Hebreeuws kende, het verkeerd opgevat.’ of op een soortgelijke | |
[pagina 391]
| |
manier? Als Hieronymus iets anders vertaalt dan in de Hebreeuwse tekst staat, met welk woorden moet ik dat aantonen? Bij eerlijke mensen is dit een duidelijke argumentatie. Door u worden dikwijls in plaats van voorwoorden beledigingen uitgesproken. U zegt dat Augustinus in een andere wereld leeft.Ga naar voetnoot51. U beweert dat dezelfde man soms te lichtgelovig is geweest.Ga naar voetnoot52. Deze woorden hebt u in uw vroegere uitgaven gebruikt; later hebt u ze zoals ik zie verzacht. Met welke kleuren schildert u soms Hieronymus! Dit alles is voldoende bekend, omdat velen ook pamfletten met dergelijke beledigingen uit uw geschriften hebben samengesteld. Hoe groot het verschil tussen u en mij in dit opzicht is, laat ik aan de meest onpartijdige meningen over. Maar voordat ik tot deze onderwerpen overga, is het mijn voornemen tot die passage te komen, waarin u slechts zegt dat ik u met minachting en door van mening te verschillen noem.Ga naar voetnoot53. De reden dat ik, zoals in bijna alle andere gevallen, met u van mening verschilde, negeert u en u legt mijn bedoeling en mijn woorden verkeerd uit. Allereerst is uw verdenking dat ik u heb geminacht omdat ik het met u oneens was, niet juist. Of begrijpt u niet hoe deze verdenking alles wat u hebt gezegd ondermijnt? U hebt geprobeerd mij ervan te overtuigen dat, wanneer iemand met een ander van mening verschilt, dit niet tot gevolg heeft dat hij hem minacht. Want dit zijn uw woorden: ‘Laat degene die iets in de werken van Augustinus afkeurt, zich op die manier terstond laatdunkend uit over de vroomheid en geleerdheid van die man?’Ga naar voetnoot54. U redeneert dus tegen uzelf: u verschilt van mening, daarom minacht u. U noemt mij slechts door van mening te verschillen; dus alleen maar uit minachting want er is geen ander woord dat minachting weergeeft. Deze argumentatie is duidelijk van uw woorden afgeleid. Dezelfde soort argumentatie hebt u ook in het begin gehanteerd, toen u meende dat ik mij over de bisschop van Fossombrone en de man van Lyra laatdunkend had uitgelaten,Ga naar voetnoot55. omdat ik het met hen oneens was en (wat eerder lachwekkend is en van de achterdocht van een oude man afkomstig) omdat het Duitsers waren. Ik verschil echter met u van mening en noem uw naam, niet uit minachting zoals u denkt, en niet omdat hierdoor de reputatie van uw geleerdheid bij mij gevaar loopt, maar om de volgende reden. Hoewel in de Hebreeuwse tekst staat dat Jozef de gewoonte had zijn broers te beschuldigen, Hieronymus in onze handschriften en alle Griekse vertalers dit zo hebben vertaald en degenen die de Heilige Schrift uitleggen aantonen dat | |
[pagina 392]
| |
dit de juiste lezing is, bent u het, omdat u dit niet weet of doet alsof, niet alleen in de ParaphrasisGa naar voetnoot56. hiermee niet eens, maar in uw LinguaGa naar voetnoot57. zegt u ook nadrukkelijker dat de lezing in de Septuagint correcter is dan wat in onze lezing staat. Omdat u dit hebt gezegd, denk ik dat u niet wist hoe de Hebreeuwse tekst luidde. Ik heb gezegd dat ik mij erover verbaasde waarom u niet wist dat de Hebreeuwse tekst heeft wat in onze editie stond. Ik heb op veel plaatsen gezegd dat u niet alleen in de Paraphrasis, maar ook in de Lingua hiermee had ingestemd. Het is noodzakelijk dat de overdrachtelijke betekenis van de letterlijke betekenis afhangt; de overdrachtelijke betekenis kan niet bestaan wanneer de letterlijke betekenis verkeerd wordt gelezen. Niemand zou, denk ik, de Septuagint boven de Hebreeuwse waarheidGa naar voetnoot58. verkiezen. Wanneer ik de Septuagint boven Hieronymus verkies, doe ik dat op grond van het Hebreeuws, niet in strijd met de bron zelf. U ziet hoe ongelijk wij zijn. Hieronymus vertelt wat zij hebben vertaald, omdat hun uitgave algemeen was aanvaard, terwijl hij zelf niets uit het Hebreeuws had vertaald. Bij een andere passage, waar u zegt dat ik u heb aangevallen, zou ik liever sterven dan dat mijn geest zelfs iets ongunstigs over u droomde. Dit zijn mijn woorden, Genesis hoofdstuk 46: ‘Dit is dus de oplossing van de knoop, die naar men zegt Hieronymus heeft gelegd en niet heeft losgemaakt.’Ga naar voetnoot59. Ik vraag u, beste Erasmus, als u hebt gezegd dat Hieronymus deze knoop heeft gelegd en niet heeft losgemaakt, wat had ik dan over u moeten zeggen? Op welke manier kon ik dat op meer bescheiden wijze doen? Als ik vertrouwelijk met u was omgegaan en als ik u ooit had toegesproken, had ik dat wellicht op de volgende manier gedaan: ‘Mijn zeer geleerde vriend Erasmus beweert dat Hieronymus de knoop heeft gelegd, maar niet heeft losgemaakt.’ En iedere verdenking dat ik uw naam heb beledigd, zou zijn weggenomen. Ik kom nu bij de passages die u van alle kanten bijeen hebt gezocht om uzelf tegen mij te verdedigen. Want omdat u vermoedde dat het verwijt, dat ik uit grote woede in het algemeen tegen lasteraars van heilige zaken had gemaakt (het begin daarvan was uit uw woorden afgeleid, waarin u uw meningsverschil met Augustinus vol minachting had weergegeven) grotendeels tegen u was gericht, probeerde u aan te tonen dat ik het zowel met Augustinus zelf als met vele anderen op veel plaatsen oneens ben, zodat ik zelf dikwijls juist in de fout terecht kwam die ik u had verweten; u deed dat | |
[pagina 393]
| |
grootmoedig en heel beleefd, maar niet ter zake. Want ik keur het niet af wanneer men een keer van de woorden van heiligen afwijkt, maar lever kritiek op bepaalde bijtende en sarcastische opmerkingen en, om het maar zo te zeggen, minachting. Bijvoorbeeld uw opmerking over Augustinus dat hij in een andere wereld verblijft, want wat is dat anders dan te zeggen dat hij gestoord en buiten zinnen was? Uw boeken staan vol van dit soort geestigheden. Als u op iets dergelijks in mijn geschriften kritiek levert, zal ik toegeven dat ik volledig aan u en die lieden gelijk ben. Wanneer ik naar aanleiding van het paradijs zeg: ‘Daarom denk ik dat de ideeën die de mensen over dat paradijs hebben bedacht - namelijk dat als Adam niet had gezondigd, de mensen in dat paradijs onafgebroken geleefd zouden hebben - fabels zijn,’ en wat daarop volgt, zegt u daarom dat Augustinus tot degenen behoorden die dit geloofden en u bent niet bang dit fabels te noemen?Ga naar voetnoot60. Het is duidelijk een manier van spreken, beste Erasmus, en u, die uit de onbelangrijkste aanleiding steeds een gelegenheid zoekt om te kleineren, kunt hier niets krijgen dat uw bijtende kritiek ten dienste staat. Want ik noem niemand met name. Soms blijkt hoeveel achting ik voor iedereen heb, dan weer overdenk ik het opnieuw als ik het niet goed begrijp. Wie zou, als hij niet Momus in eigen persoon was, hier iets hebben om te bekritiseren? U alleen hebt door uw verlangen om tegen te spreken iets gevonden om mij terecht te wijzen, zodat u zich als meester kunt laten gelden. Vervolgens behoort Augustinus beslist niet tot hen. Want naar ik meen zou hij niet hebben geloofd dat de aarde nooit mocht worden bewoond, als de mens nooit had gezondigd. U gaat verder: ‘Van tijd tot tijd barst u uit in lofprijzingen van Hieronymus, maar niet zonder de kerk te beledigen, waarvan u ergens schrijft dat zij zo grote vergissingen had begaan, als die man de goddelijke boeken niet uit de Hebreeuwse bronnen had vertaald.’Ga naar voetnoot61. ‘Allereerst is het,’ zegt u, ‘onaangenaam voor de oren van vrome mensen dat de kerk vatbaar is voor een vergissing, vooral in de Heilige Schrift.’ Luister hoezeer u, zeer illustere heer, alles hebt verdraaid, hoe u elke gelegenheid voor kwaadsprekerij hebt aangegrepen en hoe u alles in het tegendeel hebt vervormd. Als er iets wordt geprezen, keurt u het af. Als iets terecht wordt bekritiseerd, verdraagt u dat niet, zodat u duidelijk de schuld op u laadt dat u alles hebt willen verergeren. Vergissingen ten opzichte van het geloof zijn er in twee soorten, in dogma en in de Heilige Schrift, zoals wanneer iets anders wordt gelezen dan men zou moeten lezen. Het is zeker dat de eerste soort in de kerk niet kan bestaan, want de kerk kan niet dwalen. Het tweede soort kan men vinden zoals men het soms tegenkomt, wanneer men handschriften anders leest dan men ze moet | |
[pagina 394]
| |
lezen. Hieronymus liet zien dat dit soort in zijn tijd bij de Septuagint zeer vaak voorkwam, zoals iemand die dit wil overal bij Hieronymus en in de Septuagint kan vaststellen. Deze vergissingen kunt u niet ontkennen. De hele kerk leest nu: ‘Het land werd vernietigd (interfecta) door het bloed van hen’, terwijl men moet lezen ‘werd ontwijd (infecta).’Ga naar voetnoot62. Overal wordt gezongen: ‘Veertig jaren was ik het dichtst bij dit geslacht’, terwijl men moet zeggen: ‘heb ik mij geërgerd aan dit geslacht,’ of iets dergelijks.Ga naar voetnoot63. Steeds zingt men: ‘Opdat ik de wil (voluntas) van de Heer zie,’ terwijl men ‘lieflijkheid’ (voluptas) moet zeggen.Ga naar voetnoot64. Want in het Grieks staat er terpnotèta, in het Hebreeuws noam. Daarom kan dit soort vergissingen in de kerk bestaan. Maar u wilde dat niet alleen dit soort, dat geen schandaal veroorzaakt, in de kerk bestond, maar ook het eerstgenoemde, en op veel plaatsten hebt u beweerd dat het bestond. Daardoor is de hele wereld tegen u opgestaan. Want u hebt het vasten, het celibaat, de biecht en de zeven sacramenten - ik weet niet of het opzettelijk is of met een andere bedoeling - in elk geval sterk verzwakt. Ik zeg u dit niet als verwijt, maar om u vriendelijk en met dezelfde vrijheid te antwoorden, die u overal bij een vriend gebruikt. Overal jaagt u andere dingen na; u hebt ze met zoveel ijver bijeengezocht (hoewel u het niet zo wilt doen lijken); u doet alsof zij zich aan u als het ware hebben aangeboden, hoewel ze erg onbelangrijk zijn; u maakt ze door uw verlangen naar tegenspraak onaangenamer en afkeurenswaardiger, omdat u veel passages door uw interpretaties misvormt, veel in tegengestelde betekenis verdraait, omdat u wilt dat ik op dezelfde manier de Septuagint en Hieronymus minacht met de vrijheid die u doorgaans bij dit soort zaken gebruikt. Dit alles, zeg ik, zal ik niet weerleggen en hierover zal ik u niet antwoorden. Want Hieronymus heb ik zoveel eer betuigd als de heiligheid en de geleerdheid van de vooraanstaande en onvergelijkelijke man verdienen. Beschuldig alleen hen van een misdaad, die aan dwaze ketters de voorkeur gaven boven degene die hun handelwijze en leer heel terecht had aangevallen. Er is geen reden dat u tegen mij deze valse aanklacht indient, die ver van mijn handelwijze af staat en altijd af zal staan. Tot nog toe heb ik u met God als getuige heel vriendelijk geantwoord. Omdat u met uw bescheidenheid verklaart dat ik aan vriendschap met u mag deelnemen als ik u op enkele zaken heb geattendeerd, en om te bereiken wat u belooft, vraag ik u nu: luister naar mij niet als naar een raadgever, maar als naar een zoon, als het u belieft, of in ieder geval naar een vriend door te luisteren naar wat ik met christelijke naastenliefde naar voren breng. Want dit | |
[pagina 395]
| |
zal in het algemeen voor veel mensen nuttig zijn, en daardoor zal het geen geringe toename van uw reputatie betekenen. In de eerste plaats zou het beter zijn, zeer illustere heer, dat u minder opvliegend bent. Als u van nature hiertoe nogal geneigd bent, zou u minstens uw best moeten doen dat er geen enkel spoor van woede in uw taalgebruik voorkwam. Want hoewel wij lezen dat nogal opvliegende mensen beter zijn,Ga naar voetnoot65. zou het toch niet gepast zijn om dat wat in het leven en in het gedrag in dit opzicht voorkomt, in geschriften te laten blijken. Vervolgens hoeft u, zoals de meeste geleerden adviseren, niet alles te verdedigen en niet alle slagen te incasseren. U moet niet denken dat een belangrijk iemand als u zich tegen geblaf van iedereen behoort te verzetten, maar dat er veel mensen zijn van wie u terecht een lage dunk kunt hebben. Op deze manier zullen anderen minder vlam vatten en zal men rustiger met u omgaan. Waar de tijd aan verweerschriften wordt besteed, zal deze met belangrijkere studies worden doorgebracht. Om dit gemakkelijker te kunnen bereiken zou het beter zijn bij het schrijven aan veel zaken voorbij te gaan die u, omdat ze niets bereiken maar eerder een schandaal veroorzaken, volledig zou moeten verzwijgen, en zou zo'n grote onrust uit uw leven verwijderd moeten worden. Intussen zou ik wensen dat u gematigder optrad bij het weerleggen van beschuldigingen, die zij naar uw mening tegen u hebben ingebracht, zodat u veel smadelijke woorden, beledigingen en sarcastische opmerkingen achterwege zou laten, en dat u zich de woorden herinnerde ‘Vergeld geen kwaad met kwaad’.Ga naar voetnoot66. Want wat een schande voor heidenen zou zijn geweest, dient men als veel minder gepast voor een christen te beschouwen, nog veel minder voor een priester en allerminst voor een zeer geleerd iemand en iemand die van anderen een dergelijke gematigdheid verlangt. Want - om het niet over andere zaken te hebben - wie is ooit zo gruwelijk tegen iemand tekeer gegaan, dat hij hem zijn lot of zijn dood als een misdaad ten laste legde. Zoals u deed bij Alberto, prins van Carpi, wiens dood u hem hebt verweten en die u hebt beledigd omdat hij uit zijn vorstendom was verdreven.Ga naar voetnoot67. Gelooft u, Erasmus, dat er iemand is die bij het lezen daarvan niet de rillingen krijgt? Met wat voor een gematigdheid hebt u uiteindelijk gezegd dat hij eerst prins van Carpi was, daarna balling in Frankrijk, vervolgens een oplichter en ten slotte een franciscaan? Een oplichter blijkbaar omdat hij u voor het gerecht heeft gedaagd? En u schaamt zich niet voor anderen gematigdheid te preken? En u schaamt zich ook niet, als het de goden belieft, haar vaak van de heilige Hieronymus te verlangen? U wordt boos, u haast zich naar verweerschriften als iemand zelfs uw huid | |
[pagina 396]
| |
licht aanraakt. U legt het als een dodelijke wond uit, als iemand u niet met lofprijzingen verheerlijkt. U had naar ik meen gelezen dat het toereikend is mensen die door onoplettendheid zijn gevallen, niet overeind te helpen, maar dat het onmenselijk is mensen die liggen in het nauw te brengen of een duw te geven terwijl ze vallen.Ga naar voetnoot68. Hoeveel beter was het geweest eenvoudig verslag te doen aan de mensen van zijn geloof en vroomheid dan zijn franciscaans gewaad, ballingschap, onrechtvaardige lot en dood ter sprake te brengen? Daarom zou het ook zeer prijzenswaardig zijn, als u, illustere vriend, minder op beledigingen, sarcasmen en geestigheden vertrouwde en deze spaarzamer gebruikte. Daarmee verzwakt u ook uw zaak. En bij een christen passen geestigheden en sarcasmen helemaal niet. Alleen hiermee moeten wij onze zaak niet willen verdedigen. Want doordat u de een belachelijk maakt, de ander bekritiseert en iedereen met bijtende opmerkingen en grappen beledigt, hebt u uw reputatie ernstig tekortgedaan. En - wat ik mijzelf en andere christenen voorhoud - aan de roem die we met de letteren hebben vergaard moeten we niet zoveel waarde hechten, dat we denken dat we daarvoor ‘ons op wapens en zwaarden moeten storten,’Ga naar voetnoot69. alsof dit onze onsterfelijkheid zal zijn. Veelzijdige kennis van zaken is weliswaar schitterend, maar zachtmoedigheid, bescheidenheid en de weergave van het leven van Jezus Christus in ons leven bieden veel meer luister. Er zal een tijd zijn dat alle monumenten van boeken in vlammen opgaan en alleen rechtschapenheid bij iedere menselijke handeling wordt verheerlijkt. Ik zeg dit niet om iemand van het schrijven af te houden, maar om te laten zien dat dit goede een voorbereiding voor een groter goed is. Want sommigen zeggen dat, terwijl u bij het hele mensdom uniek wenst te zijn, terwijl u niet toestaat dat iemand aan u wordt gelijkgesteld of boven u de voorkeur verdient, terwijl u tussen geleerden de eerste plaats opeist, u ver van uw bescheidenheid bent afgedwaald en bepaalde dingen hebt gedaan die een duidelijke jaloezie voor zich uitdragen. Ik zou ook willen dat u minder haatdragend was en zorgvuldiger zou afwegen wat bij een christelijk en zeer geleerd iemand past. Want - om over de rest maar te zwijgen - hoe erg is uw hatelijke opmerking dat degene die niet groots over u oordeelt, van heel Duitsland een lage dunk heeft. Ik weet nu dat heel Duitsland overvol is van zeer geleerde en christelijke mensen, en ik ken velen wier rechtschapenheid en geleerdheid mijn bewondering opwekken. Tot hen behoren Julius Pflug, Jakob Ziegler, de beroemde wiskundige Johannes Marquardus,Ga naar voetnoot70. de zeer illustere Georg BoëmusGa naar voetnoot71. en anderen. Daarom noem ik het met een duidelijk woord een hate- | |
[pagina 397]
| |
lijke opmerking, dat ik op Duitsland kritiek heb geleverd, omdat ik u niet prijs en tegen brutale lieden en Lutheranen niet tekeerga.Ga naar voetnoot72. Deze beschuldiging herken ik absoluut niet. Want opstandige lieden en mensen die naar veranderingen verlangen, zijn bij het zeer verstandige Duitsland niet in de smaak gevallen. In ieder geval was niemand in deze periode van christelijke vroomheid en geleerdheid vervuld, die niet gedwongen was over de onbelangrijkheid van die lieden iets te roepen. Wat ik heb gedaan, zou iedereen moeten goedkeuren, vooral u die zich in deze kwestie een grote vrijheid heeft toegeëigend, tenzij u wellicht de enige wilde zijn. Maar mensen die zijn zoals u en christenen zoals u, moeten van hetzelfde gezond verstand zijn voorzien zoals u, en evenals u over schandelijke zaken verontwaardigd zijn. Dezelfde hatelijkheid treedt op bij de interpretaties, de filosofie en wanneer u in al uw verhandelingen met uzelf in strijd lijkt te zijn, zodat het gevecht met mij niet zo groot was als het gevecht met uzelf. U vindt het bijna onaangenaam dat ik Reuchlin heb geprezen, terwijl u hem - ik weet niet met welk gezag - in de categorie van heiligen hebt opgenomen!Ga naar voetnoot73. U wijst mij terecht omdat ik mij aan de volgelingen van Averroes erger,Ga naar voetnoot74. tegen wie u in al u boeken tekeer bent gegaan totdat u hees werd.Ga naar voetnoot75. U ontkent dat de uitgave die de kerk gebruikt die van Hieronymus is,Ga naar voetnoot76. maar in uw Annotationes en andere werken zegt u dat Hieronymus zo uit het Hebreeuws heeft vertaald. U had gewild dat ik de biecht sterker had verdedigd dan zoals u hem behandelt of zoals uw Colloquia verkondigen.Ga naar voetnoot77. U zegt dat ik iets van boosheid tegen Nicolaas van LyraGa naar voetnoot78. laat zien, terwijl u waar u maar kon hem hebt bekritiseerd, uitgelachen en gekrenkt. Denk daarom, zeer geleerde heer, zorgvuldiger na over wat voor u gepast is: hecht aan veel zaken geen waarde, laat bij het schrijven veel zaken in stilte voorbijgaan en beschouw niet iedereen die bij u kritiek op iets levert als vijand. Er zijn veel andere onderwerpen die ik graag oversla om niet de indruk te wekken dat ik een oud en zeer geleerd iemand heb willen onderwijzen. Wat mij betreft dient u te weten dat ik van uw geleerdheid, uw handelwijze en uw geloof een zeer hoge dunk heb. Met degenen die beledigende pamfletten | |
[pagina 398]
| |
tegen u hebben uitgegeven, was ik nooit ingenomen. Toch wens ik dat u heel voorzichtig gedaan krijgt, dat de haatgevoelens niet toenemen en van een klein begin tot een onmetelijke omvang groeien. Met mildheid dient u hen tegemoet te treden. Want bij de tegenstander wordt de mond onmiddellijk geblokkeerd en lezers worden met een wonderlijk genoegen gestreeld. Het heeft mijn volledige instemming, dat christenen elkaar met christelijke genegenheid vermanen, maar ik roep dat aanmatigend gedrag en aantijgingen geheel strijdig zijn met de godsdienst die wij belijden. Wat zijn onze tijden ellendig, als geleerdheid, die een hemels geschenk en een sieraad voor het mensdom is, voor ons ketterijen voortbrengt of de meest heilige verdragen, waarmee iedereen in Christus is verbonden, splijt. Vaarwel, letteren, als dit gebeurt. Naar mijn mening moeten we sneller met houwelen en spaden zweten. Daarom vraag ik u dringend om aan het redetwisten met mij en anderen eens een eind te maken. Men moet niet om iedere willekeurige reden woordenwisselingen veroorzaken. We moeten niet zo voor onze reputatie vrezen dat, als iemand onze naam niet eervol genoeg heeft vermeld of volledig over ons heeft gezwegen, wij denken dat door hem onze naam in gevaar is gebracht of vernederd, en we moeten niet met behulp van valse vermoedens en gedachten van onze geest strijd leveren. Het is geen kenmerk van een christenmens om, als hij denkt dat hij met onterechte beschuldigingen is aangevallen, op dezelfde manier op het onrecht wraak te nemen. Als het uw bedoeling is vreedzaam met mij om te gaan, aanvaard en koester ik spontaan vriendschap met u, en ik laat u behalve vriendschap zoveel eer en respect zien als ik, een jong iemand, aan u, een oude man, een rekruut aan een oudgediende in de christelijke filosofie, verschuldigd ben. Om te voorkomen dat u kunt klagen dat ik de aanstichter van de meningsverschillen ben geweest en om als eerste de gematigdheid die ik preek in acht te nemen - u hebt mij hiervoor uitgenodigd - sluit ik met dit einde de brief af. Zoals ik u alle beledigingen die u mij hebt aangedaan vergeef, zo vraag ik u hetzelfde en ik verzoek ik u, als ik u in enig opzicht in deze brief of elders ongewild heb beledigd, dit van uw kant mij te vergeven en te beschouwen als iets dat met allesbehalve een oneerlijke geest die naar beledigingen verlangt, is gebeurd. Moge de Heer Jezus Christus uw glorie in deze en volgende eeuw vergroten. Het ga u goed. Gegeven in Reggio nell' Emilia, 25 juli in het jaar 1531 na het baren door de Maagd |
|