2391 Van Nicolaus Olahus
Augsburg, 21 september 1530
Gegroet. Het valt nauwelijks te zeggen, zeer vooraanstaande doctor, of ik meer ingenomen was geweest met een langere brief van u dan met deze kortere brief die FelixGa naar voetnoot1. mij bezorgde. Want ook daaruit leidde ik af wat ik uit een langere brief had kunnen vernemen, namelijk dat ik op uw welwillendheid en buitengewone vriendelijkheid kan rekenen. Daarom was het mij zeer aangenaam dat u deze bondigheid tegenover mij had gebruikt. Naar mijn mening was de verontschuldiging die u in uw brief en Felix namens u mij aanboden, niet nodig geweest. Houd daarom, dierbare doctor, vast aan wat u belooft, namelijk dat u mij tot uw belangrijke vrienden zult rekenen. Ik zal ook mijn best doen dat u geen spijt krijgt van uw vriendschap met mij.
De koninginGa naar voetnoot2. is ook nu u even toegenegen en welgezind als zij vroeger vanwege uw uitmuntende kwaliteiten steeds is geweest. Voor zover ik kan zal ik met toewijding ervoor zorgen dat haar gevoelens toenemen. Toen uw QuirinusGa naar voetnoot3. naar u terugkeerde en mij al vaarwel had gezegd, wilde ik niet dat hij zogezegd met lege handenGa naar voetnoot4. terugkeerde, zodat u bij uw middag- en avondmaaltijd aan mij denkt.
Het ga u goed, wees mij toegenegen en weet dat ik de uwe ben.
Uit Augsburg, 21 september in het jaar van de Heer 1530
Uw Nicolaus Olahus, thesaurier van Székesfehérvár, secretaris en raadsheer van de koningin etc.
Aan de meest voortreffelijke heer Erasmus van Rotterdam, doctor in de heilige theologie etc., mijn meester en hooggeachte vriend