De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2369 Van Conradus Goclenius
| |
[pagina 35]
| |
wijzing was voor het herstel van je gezondheid.Ga naar voetnoot2. Daarna hadden wij een stellig vermoeden dat de zeer turbulente situatie van het christendom tot een zekere rust zou terugkeren, wanneer degenen die aan het roer staan zouden beginnen om onder jouw wijsheid de koers uit te zetten. Bovendien koesterden wij al de zekere hoop op je terugkeer en wij twijfelden er niet aan dat jij de keizer, die naar men algemeen aanneemt in deze regionen de winter zal doorbrengen,Ga naar voetnoot3. hierheen zou vergezellen, als je eenmaal over de drempel van de Duitse gastvrijheid had kunnen springen. Maar uit een brief die Episcopius aan je vriend ErasmiusGa naar voetnoot4. schreef leid ik af dat de vreugde ongegrond was, wel met één uitzondering, dat hij bevestigt dat je in een wat betere gezondheid verkeert. Moge God willen dat dit voor jou blijft voortduren. Ik weet niet of wij op JacobGa naar voetnoot5. die ik onlangs naar jou heb gestuurd, moeten wachten. Ik heb hem alleen maar verplicht naar jou toe te gaan; de rest moest hij naar jouw goeddunken doen. Maar als jij geen reden had hem hierheen terug te sturen, kon hij wat mij betreft blijven of naar elders gaan zoals hij zelf zou willen. Intussen is hier niets gebeurd dat je oren verdient, tenzij je zou willen horen wat ik in ieder geval als een fabel beschouw. Maar omdat het onderwerp vooral met jou te maken heeft en ik de mogelijkheid heb gekregen van een koerier die naar hij zegt rechtstreeks naar Bazel gaat, zal ik toch schrijven waarover het gaat, zodat je eerder een fabel dan een nietszeggende brief krijgt bezorgd. Gisteravond, juist toen het begon te schemeren, kwam iemand bij mij met leren beenkappen, overdekt met modder en stof en ook met alle andere kenmerken van een reiziger die mij nadrukkelijk wenste te spreken. Toen ik hem vroeg wie hij was en waar hij vandaan kwam, antwoordde hij dat hij uit Luik kwam, door PaschasiusGa naar voetnoot6. was gestuurd en voor mij zaken van groot belang had. ‘Maar om geen tijd te verliezen,’ zei hij, ‘hebt u hier een herinneringsbrief van Berselius waarin het belangrijkste van mijn zaak met u volledig staat beschreven.’ Aanvankelijk was ik na het horen van de naam Paschasius zeer verbaasd, omdat ik na zijn vertrek uit Leuven zelfs niet in de klein- | |
[pagina 36]
| |
ste zaak met hem te maken had gehad. Toch nam ik het papier ter hand waarin ongeveer het volgende stond: ‘Jij moet tegen Conradus Goclenius zeggen dat hier een kanunnik is, die alle geschriften van onze Erasmus volledig verwijdert en ze iedereen afhandig maakt. Hij heeft uit het huis van de broeders (het is de belangrijkste school in Luik),Ga naar voetnoot7. nadat hij bij alle leraren een onderzoek had gedaan, alle boeken van Erasmus weggehaald en de jeugd en zelfs de docenten het lezen ervan verboden. Bovendien heeft hij de boekhandelaren behalve met beslagname van hun koopwaar ook met een zeer zware boete gedreigd, als zij hierna iets van Erasmus durfden te importeren. Hij moet Erasmus hiervan zo snel mogelijk op de hoogte stellen.’ Toen ik het papier had gelezen, zei ik: ‘Wie is die kanunnik die zo'n grote misdaad pleegt?’ ‘Theodoricus Hezius’, antwoordde hij ‘kanunnik bij de Sint-Lambertuskathedraal.’Ga naar voetnoot8. ‘Is wat op dit papier staat geschreven waar?’ ‘Absoluut,’ zei hij. ‘Ik kan het papier niet geloven,’ zei ik, ‘hoewel het door Paschasius zelf lijkt te zijn geschreven, en jou evenmin omdat je zegt dat Hezius dit heeft gedaan. Naar mijn mening is hij een grote vriend van Erasmus en daarnaast met een buitengewone eerlijkheid en wijsheid toegerust. Want als hij aan iets aanstoot nam, zou hij dat zelf ongetwijfeld voor alles aan Erasmus laten weten. Ik geloof niet dat hij op eigen gezag zou verbieden wat noch de paus, noch de keizer noch enige universiteitGa naar voetnoot9. verbiedt.’ ‘Ik weet niet,’ zei hij, ‘welke redenen hem hiertoe hebben gebracht, maar ik weet dat dit de feiten zijn en ik heb alleen maar de opdracht gekregen u dit te berichten.’ ‘Wanneer Berselius,’ zei ik, ‘van de hele zaak nauwkeurig op de hoogte is, zou hij er daarom beter aan doen om eerder zelf te schrijven. Ongetwijfeld zal hij bij Erasmus, die dit tot zijn grote nadeel niet weet, veel dank oogsten.’ Ik vroeg hem hetzelfde te doen en zei dat alle moeite zou doen om ervoor te zorgen dat de brief zo snel mogelijk naar Erasmus werd gebracht en dat het op dit moment vanwege kooplieden die naar Frankfurt gaan de beste gelegenheid was. En zo heb ik deze bode van Paschasius weggestuurd. Maar ik weet niet wat of wie ik moet geloven, behalve dat zo'n grote dwaasheid en schaamteloosheid naar het lijkt niet aan Hezius kunnen worden toegeschreven. Ik wacht op een brief van Berselius; tegelijk zal ik zelf de kwestie nauwkeuriger onderzoeken. Maar omdat naar het schijnt er een geschikte bode beschikbaar is, wilde ik je niet onwetend laten van dit verhaal. Als er verder | |
[pagina 37]
| |
nog iets gebeurt zal ik ervoor zorgen dat je zo snel mogelijk wordt geïnformeerd. Het ga je goed, Leuven, 28 augustus 1530 Van ganser harte je Conradus Goclenius Aan Erasmus van Rotterdam. Te Freiburg im Breisgau |
|