2318 Oorkonde van Karel V
Innsbruck, 20 mei 1530
Karel, bij de goddelijke gratie de altijd verhevenGa naar voetnoot1. keizer van de Romeinen, en koning van Duitsland, de Spaanse landen, de beide Siciliën, Jeruzalem, Hongerije, Dalmatië, Kroatië enz., aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië, Brabant enz., graaf van Habsburg, Vlaanderen en Tirol, enz.
Wij maken bij dezen aan allen het volgende bekend. Hoewel wij de gewoonte hebben al onze gezamenlijke en afzonderlijke onderdanen en getrouwen met genade en welwillendheid te behandelen, achten wij diegenen evenwel onze speciale gunst waard, die met verstandige raad ons en de staat van nut zijn en door hun inzet een sieraad van de wereld zijn. Zo komt het dat wij als volgt hebben besloten, toen de eerwaardige, vrome en door ons geliefde Desiderius Erasmus van Rotterdam, onze raadsheer, ons ervan in kennis stelde dat hij door middel van een testament zorg wenst te dragen voor zijn bezittingen en onze majesteit om toestemmig vraagt, zodat dit in zijn macht is en bekrachtigd wordt. Gelet op de redelijkheid van de zaak en uit verlangen voornoemde Erasmus niet alleen hierbij maar ook bij veel belangrijker zaken ter wille te zijn, handelend uit eigen beweging, op grond van volledige kennis en overeenkomstig de alomvattendheid van onze absolute keizerlijke macht en op welke manier dan ook, gunnen en verlenen wij hem de vrijheid, autoriteit, toestemming en volmacht om na te laten, een testament op te maken en te beschikken met betrekking tot wat voor goederen en vermogen dan ook van hemzelf, bij zijn leven en bij zijn laatste wil en op andere manieren, overeenkomstig zijn besluit en naar zijn goeddunken. We geven onze goedkeuring, voor het heden zoals voor het verleden en omgekeerd, op grond van de beweegreden, kennis en alomvattendheid zoals hierboven genoemd, aan alles wat voornoemde Erasmus met betrekking tot zijn goederen bepaalt en beschikt, zonder dat bij dat alles wat voor rechten, bepalingen, wetten, verordeningen, decreten of statuten dan ook, in het bijzonder van de stad Freiburg im Breisgau waar hij momenteel verblijft, een belemmering vormen, ook al zeggen die iets anders. Het is onze wens en bedoeling dat ze allemaal en afzonderlijk, overeenkomstig de alomvattendheid van onze macht, niet gelden voor zover het hierom gaat en voor deze ene keer, ook al zouden
ze zodanig zijn dat er in dit schrijven afzonderlijk melding van gemaakt zou moeten worden. We willen en verklaren dat dit alles hier als volledig uitgedrukt beschouwd wordt, en gelasten onze gezamenlijke en afzonderlijke onderdanen en geliefde getrouwen van het Heilige Rijk en van onze erflanden, ongeacht hun waardigheid, rang en positie, de door ons verleende gunst en toestemming strikt in acht te nemen en te zorgen dat die zonder schending in acht genomen wordt. Dit op straffe van ons ongenoegen en dat van het Heilige Rijk, en een boete van tien marken van zuiver goud, die deels naar onze keizerlijke schatkist en deels naar de benadeelde gaan. Als getuigenis dient dit schrijven, eigenhandig ondertekend en bekrachtigd door er het zegel aan te hangen. Opgesteld in Innsbruck op de twintigste dag van de maand mei, in het jaar des Heren 1530, het tiende van ons keizerschap en het vijftiende van ons koningschap.
Karel