De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
2260 Aan Pieter Gillis
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet Pieter Gillis, secretaris van het Antwerpse stadsbestuurHet heeft de goden behaagd, mijn allerdierbaarste Pieter, dat ik je deze dienstGa naar voetnoot1. zou bewijzen bij een droevige gebeurtenis, wat ik liever naar aanleiding van iets vrolijkers had gedaan. Als het weinig gelukkig is uitgevallen, zul je wel zo vriendelijk willen zijn in elk geval tevreden te zijn met mijn ijver en bereidwilligheid. Ik heb me al een hele tijd niet meer beziggehouden met het schrijven van gedichten; ik vrees dan ook dat je het geen gedichten zult vinden die ik stuur. Overigens had ik heel graag recht gedaan aan jouw wens en de nagedachtenis van je vroegere echtgenote Cornelia. Zij had zo'n zuiver karakter, dat ze zelfs in die oude tijd toen Astraea nog op aarde was, als een voorbeeld van vroomheid, trouw en kuisheid vereerd had kunnen worden. Hoe aandachtig keek ze steeds naar je gezicht, hoe volgde ze iedere wenk! Ze was bedroefd of blij, al naar gelang de stemming die ze bij jou had bespeurd. Als je een ziekte had opgelopen, was zij er slechter aan toe dan jij; ze zou eveneens sterven als er iets ergers was gebeurd. Voor haar geen vrolijke dansen, ook niet toen ze nog een meisje was, geen feestmalen waar haar man niet bij was, geen bezoeken aan huizen van anderen, geen toneelopvoeringen, geen gesprekken met buurvrouwen. Aan de zorg voor haar gezin en de opvoeding van de kinderen besteedde ze al haar energie, al haar vrije uren en werktijd, al haar troost. De enige reden waarom ze ook om mij gaf, was dat ze merkte dat wij gelijkgezinden waren. Omdat jij het bijna altijd druk had met je werk voor de stad, had je een dergelijke vrouw des huizes hard nodig. De leeftijd van de kinderen vereiste iemand die zo voor hen zorgde. Het was billijk geweest dat zij langer van haar allerliefste man en dierbare kinderen zou genieten. Maar de dood rukt niets liever uiteen dan wat zeer hecht en harmonieus met elkaar verbonden is. Je hertrouwde, waarbij het meer ging | |
[pagina 115]
| |
om de verzorging van je kinderen dan om het genoegen. Ook zij werd al gauw door het lot, dat geen billijkheid kent, van je weggerukt. Zo gebeurde het, mijn beste Pieter, dat je, hoewel je nog lang niet op de drempel van de ouderdom staat, toch nu al gekweld wordt door de ongemakken van oude mensen, twee keer weduwnaar, twee keer in de rouw wegens het overlijden van je echtgenote. Toch is het een geluk dat je nog niet hebt hoeven treuren over het verlies van een kind. Ik ga hier geen troostrede houden, omdat ik weet dat jouw gemoed allang ruimschoots door de lessen van de filosofie tegen alles wat zich in een mensenleven voordoet beschermd is. Maar mij sloeg de schrik om het hart toen ik in je brief las dat je telkens weer aanvallen van de zweetziekte hebt gehad; ik ben nog steeds bezorgd, als ik bedenk dat je een groot deel van de dag in de weer bent met bestuurszaken. Want mensen die thuis blijven lopen minder gevaar, vooral als iemand een flink vuur laat branden. Er komen berichten dat ook Antonius Clava uit Gent overleden is. Genadige God, wat een man! Zijn ouderdom had niets bejaards. Hij bleef voorkomend, opgewekt, goedaardig, gezellig. Wat een onpartijdige beoordelaar, wat een welwillende beschermheer, wat een liefhebber van boeken! Al zijn boeken hadden goud aan de buitenkant en waren van binnen met gouden letters versierd; je zou zeggen dat het geen boeken, maar schatten waren. Zijn vrouw was onvruchtbaar en daarom hield hij van zijn boeken alsof het kinderen waren.Ga naar voetnoot2. Hoe ruimhartig steunde hij de beoefenaars van de literatuur! Toen hij al op hoge leeftijd was, had hij nog zo goed Grieks geleerd, dat hij beter dan ikzelf de grammatica zelfs tot in de details beheerste. Maar dit is de aloude klacht, waar alle stervelingen mee te maken hebben. Op dit moment is het is in de wereld evenwel zo gesteld, dat alles op een grote, fatale ramp lijkt te gaan uitlopen. Hoeveel jaar hebben we al oorlogen, honger en pest meegemaakt? Over de Franse schurft,Ga naar voetnoot3. een vreselijker ziekte dan lepra, maken we grappen. De onoverbrugbare kloof op het gebied van dogma's werd groter en de Turken zitten ons op de nek. En alsof dat nog niet genoeg rampspoed is, brak die dodelijke zweetziekte uit, die zich plotseling over de hele wereld verspreidde. Met al die rampspoed spoort God ons aan om ons met hart en ziel tot hem te wenden en onze toevlucht tot de ark te nemen. Maar we zien nu hetzelfde gebeuren wat volgens het getuigenis van de Heer gebeurde ten tijde van Noach.Ga naar voetnoot4. We eten en drinken, sluiten huwelijken, verkopen, kopen, bouwen huizen, houden optochten, even on- | |
[pagina 116]
| |
bekommerd alsof alles rustig is en er geen enkel gevaar dreigt. Daarom ben ik verschrikkelijk bang dat we verrast zullen worden door een onverwachte ramp. Maar zij die in Christus Jezus blijven,Ga naar voetnoot5. hebben niets te vrezen. Er dook opeens een boekje op, naar ik hoor eerst in Keulen, kort daarna in Parijs, dat ze nota bene deze titel hebben gegeven: Parafrase van Erasmus op de Elegantiae van Lorenzo Valla.Ga naar voetnoot6. Ik vraag me af wat voor hersens of fatsoen dergelijke mensen hebben, die zoveel aanspraak menen te hebben op andermans werk, en dat terwijl de auteur nog leeft. Lang geleden, toen ik amper twintig was, vroeg een schoolmeester, die juist een klas om zich heen had verzameld, of ik hem kon vertellen welke auteur het nuttigst was voor kinderen om Latijn te leren. Ik raadde hem Lorenzo's Elegantiae aan. Hij antwoordde dat Valla te uitvoerig was en daarom niet geschikt was voor onderwijs aan kinderen, en dat hijzelf geen tijd had om er het belangrijkste uit te halen. Dat was wat hij zei, maar eigenlijk zou hij Lorenzo niet begrijpen, zelfs al zou hij de tijd hebben gehad om hem te lezen en te herlezen. Dus liet ik me, inschikkelijk als ik was, door smeekbeden en vleiende woorden overhalen. Na globale lectuur van Lorenzo noteerde ik wat voor zo'n schoolmeester geschikt leek. Ik dacht volstrekt niet aan een uitgave; het was zelfs zo dat ik thuis geen kopie had en het nooit heb teruggevraagd. Dit laten ze nu, terwijl ik nog leef, zonder enig bericht in gedrukte vorm verschijnen; de titel verzinnen ze er naar eigen goeddunken bij. Degene van wie het voorwoord bij het boekje van Cornelis Croock is,Ga naar voetnoot7. denkt dat ik dit werk in Parijs heb geschreven, terwijl ik die dingen in Holland opschreef, zeven jaar voordat ik Parijs bezocht.Ga naar voetnoot8. Want wat ik in Parijs schreef, was een enorm boekwerk, maar ook dat was niet bedoeld om in de handen van het publiek te komen. Een Engelsman had zich als leerling aan mij opgedrongen.Ga naar voetnoot9. Zodra ik merkte dat hij, eerder een steen dan een mens, zowel wat aanleg als geheugen betreft geenszins uitblonk en het niet overkwam wat ik zei, begon ik voor hem op een versimpelde manier te noteren, | |
[pagina 117]
| |
en als het ware uit te tekenen, wat Lorenzo leert. Omdat hij dat heel prettig vond en ik enige hoop kreeg dat hij vooruit zou gaan, heb ik afgemaakt waar ik aan begonnen was. Ik gaf hem het enige, eigenhandig geschreven exemplaar, maar alleen nadat hij plechtig beloofd had het verder niemand te laten lezen. Ik hoor dat ook hij zijn woord niet heeft gehouden; in elk geval is het niet tot een uitgave gekomen. Ik kom nu terug op het andere boekje.Ga naar voetnoot10. Stel dat iemand in zijn jonge jaren zonder serieuze bedoeling iets had geschreven om een vriend een plezier te doen of om zijn hersenen te trainen en dat een ander dat zou uitgeven, zonder medeweten van de auteur, die nog bij zijn verstand en in leven is, en als hij het zou weten, zonder zijn toestemming. Zouden we dat niet een gruwelijke misdaad vinden? Maar nog gruwelijker is dat ze dingen hebben toegevoegd. Ze hebben het boekje opnieuw ingedeeld volgens het alfabet en daarmee het karakter en het nut van de inhoud volledig bedorven, omdat het eigene van de woorden duidelijk wordt door vergelijking. Bijvoorbeeld wanneer het verschil in betekenis en gebruik wordt aangegeven van quamvis, quamquam, etsi, tametsi, licet; evenzo van quisquis, quisque, quivis, quilibet, quicumque; evenzo van dudum, iamdudum, olim, iam olim, nuper, quondam, pridem, iampridem, heri, cras, nudius tertius, perendie, pridie, postridie.Ga naar voetnoot11. Als deze woorden, die onderling met elkaar te maken hebben, door alfabetisering van elkaar gescheiden worden, gaat dan niet een deel van de bruikbaarheid verloren en wordt dan niet de opzet van het geheel aangetast? Daarom mis ik bij die lieden niet alleen betrouwbaarheid en wellevendheid, maar ook oordeel en gezond verstand. Als ze het niet konden laten het uit te geven, hadden ze me in elk geval op de hoogte moeten stellen. Ik zou het werkje, wat het ook waard is, in vier dagen zo hebben omgewerkt, dat het gelezen kon worden zonder dat ik gezichtsverlies lijd en de jeugd er niets van leert. Bestaat er iets onguurders dan dit soort karakters? Ze zetten zelf niets op touw tot algemeen profijt van de studie en door andermans werk te verknoeien schaden ze de reputatie van degenen die met hard werken proberen van nut te zijn. Ik kan me daar gemakkelijk overheen zetten, omdat ik ongevoelig ben geworden voor nog wel ergere dingen; niettemin verdient de brutaliteit van zulke mensen een zware straf. Als het vrienden zijn, moet ik concluderen dat het hun aan oordeel ontbreekt, omdat ze een vijandige daad verrichten. Als het vijanden zijn, is het extra schandalig dat ze schade toebrengen onder het mom van vriendschap. Als ze geen vrienden en ook geen vijanden zijn, maar voor de grap iets leuks bedachten, moeten ze dat vooral | |
[pagina 118]
| |
doen, maar zonder dat het iemand beschadigt; laten ze zich vermaken zonder een ander leed te bezorgen. Hetzelfde gebeurde ooit bij de Gesprekken.Ga naar voetnoot12. Ik zou willen dat mijn boekjeGa naar voetnoot13. daarGa naar voetnoot14. niet gedrukt was, niet alleen omdat ik zie dat het even goedkoop als slordig gedaan is, maar ook omdat ik begrijp dat gebeurd is waar ik bang voor was: de krekel is bij de vleugel gepakt,Ga naar voetnoot15. zoals dat heet. Aangezien ik meende dat dit beter door vrienden die ter plaatse wonen kon worden bekeken, had ik de kwestie aan hen ter beslissing overgelaten, of het naar hun oordeel verspreid of achtergehouden moest worden. Want als ik vastbesloten was geweest het uit te geven, had ik het hier netter, sneller en met minder fouten kunnen doen. Ik had enige hoop dat de jongeman de vriendelijkheid van mijn antwoord zou opvatten als een hint om een andere toon aan te slaan, vooral omdat ik ook zijn naam had achtergehouden. Want ikzelf sta van nature aan de kant van iedereen die door zijn inspanning, van welke aard dan ook, probeert de zaak van de letteren te bevorderen. Maar aangezien ik een ongeneeslijke kwaal meen te bespeuren, ben ik vastbesloten hem aan zijn eigen ziekte over te laten. Ik merk tot mijn verdriet dat ook dit soort mensen afglijdt naar de wereld. Hun onstuimige gedrag lijkt voort te komen uit de hoop op een overwinning. Kon deze pest maar op wat voor manier dan ook tot bedaren gebracht worden, mits de overwinning naar Christus gaat! Maar de voorboden die we tot nu toe zagen, maken mij vreselijk bang dat het met de zaak van Christus niet beter gaat en dat er, wat de door mensen gevormde partijen aangaat, duidelijk sprake is van een cadmusoverwinning.Ga naar voetnoot16. Maar dit toneelstuk is allang niet meer voor mensen beheersbaar: het vereist een deus ex machina. Wat rest is dat we met graagte zijn, zoals we inderdaad zijn: in de handen van de Heer. Mijn beste Pieter, ik weet dat je het te druk hebt om tijd te hebben voor het lezen van zulk eindeloos geneuzel. Zoiets vreselijks zou ik mijn vijand amper toewensen, laat staan jou! Maar ik zal je één kort voorbeeld laten zien, waaruit je kunt opmaken hoe hij papier en tijd verspilt. In Romeinen 8 had de oude vertaler phronêma weergegeven met ‘quid desideret Spiritus’ (wat de Geest verlangt).Ga naar voetnoot17. Ik keur dat niet af, maar wijs op een passender woord: sen- | |
[pagina 119]
| |
sus (gevoel) of affectus (gemoedstoestand) van de Geest. Valla had een vergelijkbare opmerking gemaakt. Jacques Lefèvre geeft de voorkeur aan prudentia (verstand), een woord dat op deze plaats niet past. Met geen woord bekritiseert hij evenwel de aantekening van Lefèvre; hij maakt alleen ruzie met mij omdat ik liever sensus en affectus wilde dan desiderium (verlangen). Hier zag hij natuurlijk zijn kans schoon om zijn welbespraaktheid te etaleren. ‘Sensus en affectus’, zegt hij, ‘zijn te grove woorden om op de Geest te worden toegepast, die vrij is van de hartstochten van het lichaam. Sensus en affectus zullen dus bij het vlees passen: lichamelijke en grove woorden namelijk bij het minste en grovere deel.’ Einde citaat. Zie toch met hoeveel gewichtigheid hij die waardeloze onzin uiteenzet! Hij heeft misschien gehoord dat de strengere Stoici de pathê (hartstochten) veroordelen, wat sommigen vertalen met affectus (gemoedstoestanden), anderen met perturbationes (emoties). Maar daar volgt niet meteen uit dat affectus niets anders betekent dan perturbationes, aangezien Latijnse auteurs bij hun pogingen op enigerlei wijze de opvatting van de Stoici uit te leggen pathê vertaalden met affectus (gemoedstoestanden), motus (gemoedsbewegingen), perturbationes (emoties), cupiditates (begeerten) en morbi (gemoedsaandoeningen). Verder is deze paradox van de Stoici niet alleen door de christenen, maar ook door andere filosofen, ja, zelfs in latere tijden door de Stoici zelf verworpen. Tegenwoordig moet iemand die hardnekkig wil vasthouden aan de apatheia (gemoedsrust) van de Stoici, zelfs als ketter worden beschouwd. Want vreugde, verdriet, hoop, vrees, liefde, haat, woede, welwillendheid en medelijden zijn ontegenzeggelijk affectus (gemoedstoestanden); toch worden die overal in de mystieke literatuur aan mensen toegeschreven die niet volgens het vlees, maar volgens de geest leven, en ook aan Christus en ten slotte aan de goddelijke natuur. Zegt David niet bezield door de geest: ‘Ik haat hen, zo fel als ik haten kan’?Ga naar voetnoot18. Hoe vaak wordt Paulus terneergedrukt door verdriet, juicht hij van vreugde, wordt hij gekweld door angst? Had de Moedermaagd soms geen moederlijke genegenheid jegens haar zoon, en de zoon omgekeerd jegens zijn moeder? Lezen we soms niet in het evangelie dat de Heer vervuld van de Geest juichte, morde, huilde, kwaad was en bewogen werd door medelijden? Al deze gemoedsbewegingen vallen onder het woord affectus, tenzij hij misschien de soorten goedkeurt, terwijl hij de categorie waar ze onder vallen verwerpt, in strijd met de dialectiek. Wordt er soms ook niet vreugde en liefde toegeschreven aan de engelen, die evenwel zonder lichaam zijn? Noemt Paulus vreugde niet als een van de vruchten van de geest, terwijl hij heel andere dingen opsomt als werken van het vlees?Ga naar voetnoot19. Maar vlees en geest | |
[pagina 120]
| |
voeren bij hem een onverzoenlijke strijd met elkaar. En toch past hij in Galaten, hoofdstuk 5, hetzelfde werkwoord concupiscere (begeren), dat ontegenzeggelijk op affectus (gemoedstoestanden) betrekking heeft, op het vlees en de geest toe.Ga naar voetnoot20. Het ontgaat me niet dat gemoedstoestanden bij Christus iets anders zijn dan bij ons. Toch zou het goddeloos zijn te ontkennen dat er zich bij Christus echte menselijke gemoedstoestanden voordeden. Niemand is zo dom dat hij denkt dat zich bij God woede, razernij, haat, liefde, vreugde, verdriet, medelijden en berouw voordoen. Toch worden deze woorden her en der in de heilige boeken op een vrome manier op hem toegepast. Zal deze man ook hier roepen: ‘Razernij en berouw zijn te grove woorden om bij de goddelijke natuur te passen’? Maar zoals er in een mens een tweevoudige wil is, een vrome en een goddeloze, zo behoorde hij te weten dat er twee soorten gemoedstoestanden zijn, goede en slechte, geestelijke en vleselijke. Verder denkt hij misschien dat sensus (gevoel) alleen iets van het lichaam is, zoals het vermogen om te zien en te horen, of vleselijke begeerte - vandaar het algemene, maar barbaarse woord sensualitas (sensualiteit). Hij heeft niet in de gaten dat het woord sensus in de heilige boeken geregeld op de goddelijke natuur wordt toegepast, zoals juist in deze brief, hoofdstuk 11: ‘Wie kent de gedachten [sensum] van de Heer, wie was ooit zijn raadsman?’Ga naar voetnoot21. Wat Hieronymus in Jesaja vertaalt met spiritus (geest), vertaalt de Vulgaat, waarvoor deze man het zou opnemen, met sensus. Dat zou godslastering zijn, als de uiteenzetting van de jongeman zou kloppen. Wie immers de goddelijke natuur vlees of iets van het vlees toeschrijft, is niet minder een godslasteraar dan wanneer hij hem een begin, verandering en einde toeschrijft. Toch is dit nog niet genoeg voor hem. Dit wonder van geleerdheid voegt eraan toe: ‘Het lijkt inderdaad ook weinig gepast dat we het verlangen (desiderium) van de geest om ons te steunen, met het vleselijk gevoel (sensus) van die listige en nietswaardige slaaf uit Terentius vergelijken.Ga naar voetnoot22. Het geestelijke moet immers met het geestelijke worden vergeleken, waarbij de woorden worden aangepast aan de inhoud, het vleselijke echter moet met het vleselijke worden vergeleken. Vrome liefde tot God zegt immers dat wij anders over de goddelijke Heilige Geest moeten spreken dan over een menselijk, listig en vrijpostig wezen.’ Dat schrijft hij. Wat wil hij in vredesnaam met dit verhaal zeggen? Dat we niet zullen denken dat de geest hetzelfde ‘gevoel’ heeft als Terentius' Syrus had? Maar Syrus heeft het daar over het gevoel van | |
[pagina 121]
| |
de oude Demea en niet over dat van hemzelf. Zelfs de grootste stommelingen hebben die informatie niet nodig. Of dat we dezelfde woorden gebruiken wanneer we over heiligen en God spreken als wanneer we over willekeurige mensen spreken? Als dat verwerpelijk is, slaan alle rechtzinnigen goddeloze taal uit wanneer ze met de heilige boeken zeggen: ‘Christus dorst naar de verlossing van de mensen en de duivel dorst naar de ondergang van hun zielen’. Over God zullen we helemaal moeten zwijgen; er zijn geen menselijke woorden die in de eigenlijke zin bij hem passen, maar de zwakte van de mensen stamelt, voor zover dat mogelijk is, over hem. Als een listig en vrijpostig personage uit Terentius Bacchis of Thais liefheeft, is het daarom goddeloos wanneer je zegt ‘God de Vader heeft God de Zoon lief’? De goddeloze Hadrianus had Antinous lief. Is het daarom goddeloos wanneer je zegt ‘God had de wereld zo lief’?Ga naar voetnoot23. Judas de verrader zei ‘Gegroet, rabbi!’Ga naar voetnoot24. Mogen daarom de andere discipelen hun meester daarna niet met dezelfde woorden begroeten? Is het volgens hem niet geoorloofd dat christenen, wanneer ze over de zuiverheid van de taal discussiëren, modellen voor het spreken aan profane auteurs ontlenen? Waaraan hebben Cyprianus, Hieronymus en Augustinus die dan ontleend? Bestaat er grotere onzin dan dit? Wat bedoelt hij verder wanneer hij zegt ‘dat we vergelijken’?Ga naar voetnoot25. Wie aan de hand van Terentius aantoont dat sensus (gevoel) niet alleen wordt gebruikt voor de zintuigen, maar ook voor de aard of de gemoedstoestand van een mens, vergelijkt hij dan het gevoel van een personage uit een komedie met het gevoel van God? Gebruiken we voor God niet dezelfde woorden als voor een moordenaar, een waanzinnige en een bordeelhouder, wanneer we hem een woede-uitbarsting toeschrijven, wanneer we zeggen dat hij doodt en levend maakt, wanneer hij in de Schrift een eed zweert?Ga naar voetnoot26. Waarom zou dan de listigheid en vrijpostigheid van deze of gene een belemmering zijn om een bepaald woord op een vrome manier op God en de heiligen toe te passen? Hij heeft zelfs niet in de gaten dat dit woord sensus, waarover hij, brutaal en dom, zo'n lang betoog houdt, talloze malen in positieve zin gebruikt wordt door de vertaler voor wie hij naar eigen zeggen in de bres springt. Het wordt juist geregeld voor het gemoed en de geest gebruikt, eerder dan voor het vlees. In Lucas 24 bijvoorbeeld, ‘Daarop maakte hij hun verstand [sensum] ontvankelijk’, heeft het Grieks noun.Ga naar voetnoot27. In Romeinen 11, ‘Wie kent de gedachten [sensum] van de | |
[pagina 122]
| |
Heer?’, heeft het Grieks noun.Ga naar voetnoot28. Vlak daarna in hoofdstuk 12, ‘U moet uzelf vernieuwen door de nieuwheid van uw gezindheid [sensus]’, schreef Paulus noos op de plek van ‘sensus’.Ga naar voetnoot29. Ook in 1 Korintiërs, ‘één in uw denken [sensu]’, staat er in het Grieks noï.Ga naar voetnoot30. In 2 Korintiërs 11, ‘dat uw gedachten [sensus] worden weggelokt’, heeft Paulus noêmata, dat wil zeggen, ideeën of gedachten.Ga naar voetnoot31. In Filippenzen 4, ‘de vrede van God, die alle verstand [sensum] te boven gaat’, staat er noun.Ga naar voetnoot32. Evenzo staat er in de eerste brief van Johannes, hoofdstuk 5, ‘De Zoon van God is gekomen en heeft ons inzicht [sensum] gegeven’, dianoian, dat wil zeggen, verstand.Ga naar voetnoot33. Dezelfde vertaling gebruikt hijGa naar voetnoot34. ook op verschillende andere plaatsen in het Oude en Nieuwe Testament. Als sensus een woord is dat we aan listige en vrijpostige personen moeten overlaten, zou hij eerder op de vertaler boos moeten worden. Die heeft namelijk, terwijl er in de canonieke Schrift een geestelijk woord staat, ons daarvoor het vleselijke sensus gegeven. Als ten slotte sensus bij het vlees hoort, waarom noemt Paulus de Galaten bij wijze van berisping ‘insensati’, in het Grieks anoêtoi (mensen zonder verstand)?Ga naar voetnoot35. En als affectio (liefde) verwijst naar het vlees, waarom beschuldigt hij de Romeinen ervan dat ze astorgoi, dat wil zeggen, sine affectione (zonder liefde) zijn?Ga naar voetnoot36. Sprak hij bovendien in 1 Korintiërs 14 de vijf woorden die hij met zijn verstand [sensu] wilde spreken, liever dan duizenden in de geest,Ga naar voetnoot37. soms met vrijpostige lichamelijkheid?Ga naar voetnoot38. Schaamt hij zich niet op zo'n arrogante manier zulke domme kletspraat te verkopen? Ga eens na of iemand die het volgende schreef, wel bij zinnen was: hij verwerpt het woord affectus (gemoedstoestand) en zelf zegt hij meteen daarna: ‘vrome liefde [affectio] tot God zegt immers dat wij... moeten spreken’.Ga naar voetnoot39. Maar er is geen verschil tussen affectio en affectus, behalve dat Cicero een voorkeur had voor het eerste woord, Quintilianus voor het tweede. En als er enig | |
[pagina 123]
| |
verschil is, dan is het woord affectio grover dan affectus. Want behalve dat affectio een tijdelijke gemoedsbeweging lijkt te zijn, heeft het meer dan affectus betrekking op het lichaam. Want ook een lichamelijke kwelling wordt affectio genoemd, zoals dorst of honger. Als ten slotte het woord affectus niet past bij de Heilige Geest, zal ook de aanduiding desiderium (verlangen) niet passen, omdat desiderium een minder verheven gemoedstoestand is dan de liefde (caritas). De liefde benut wat ze heeft; wie verlangt, wordt gekweld door de afwezigheid van het verlangde. ‘Maar’, werpt hij tegen, ‘van de geest wordt op een oneigenlijke manier gezegd dat hij verlangt, omdat hij in ons verlangen opwekt, zoals er van hem wordt gezegd dat hij voor ons pleit met woordloze zuchten’.Ga naar voetnoot40. Vooruit, gesteld dat we toestaan dat het woord spiritus hier als de geest van God en niet van de mens wordt opgevat, zal men niet volgens dezelfde redenering affectus of sensus aan de geest toeschrijven? Verkeert iemand die vervuld van de Geest juicht niet in een andere gemoedstoestand dan wanneer hij berouw heeft, of zich verheugt over de voorspoed van zijn naaste, of treurt over diens rampspoed? Toch wordt dit alles in ons opgewekt door de geest van God. Phrên, phronein, phronêma en phrontis zijn verwante woorden. Het eerste vertalen ze soms met mens (verstand), soms met sensus (denkwijze). In 1 Korintiërs 14, ‘Wees in uw denken [sensibus] niet als kinderen’, staat er phresi;Ga naar voetnoot41. daar komen phrenesis (waanzin) en aphrainei (hij is gek) vandaan. Het tweede woord is soms vertaald met ‘gezind zijn’, ook wel met ‘verstandig zijn’, enkele keren met ‘zorgen voor’, want phrontis betekent ‘zorg’. Evenzo betekent phronêma nu eens ‘gedachte’, dan weer ‘gezindheid’ of ‘zorg’ en alles in die trant eerder dan desiderium (verlangen). En toch verkondigt die man dat hij een voorkeur heeft voor het werkwoord desiderare (verlangen), niet zonder verwaandheid, alsof iets meteen juister is als het hem meer aanstaat. Uiteindelijk besluit hij de aantekening als volgt: ‘Als u niettemin de voorkeur geeft aan wat u schrijft, willen we dat niet bekritiseren’. Wat hoor ik nu? Wil hij niet bekritiseren wat hij al met zoveel omhaal als blasfemisch heeft afgedaan? Of is het niet blasfemisch woorden die bij het vlees en bij vrijpostige mensen horen op God toe te passen, en hun gevoel met het gevoel van de eeuwige godheid te vergelijken? Als het waar is wat hij uiteenzette, hoe kan hij iets niet bekritiseren wat naar zijn mening goddeloos is? Als hij meent dat het geen hout snijdt wat hij uiteenzette, waarom hanteerde hij niet liever de spons?Ga naar voetnoot42. Waarom vulde hij een bladzijde met zulke domme kletspraat en verspilde hij de tijd van de lezer? Heeft hij soms zoveel | |
[pagina 124]
| |
gezag, dat iets juist daarom vroom of goddeloos is, omdat het hem wel of niet aanstaat? In die trant is het meeste van deze man, die meent dat hij een bewonderenswaardig schrijver is. Maar het zou eindeloos en vruchteloos zijn als ik zulke breedsprakige beuzelingen zou proberen uit te pluizen. En dat is dan degene die Goliat verslaat, die het gezag van de ouden herstelt, die opkomt voor de kerkelijke dogma's! Laat hij daarom rustig zijn pen gebruiken; het maakt mij niet uit of hij hierna geleerder of dommer wordt. Het enige wat ik wil zeggen is dat hem uit christelijke naastenliefde meer verstand wordt toegewenst en dat het vervelend is dat de studie van jonge mensen verstoord wordt door dit soort ruzies. Voor het geval je iets over onze situatie wilt horen: tenzij alle voortekenen die we zien misleidend zijn, staat ons hier een bloedig schouwspel te wachten, tenzij een godheid die meer vermag dan menselijk inzicht plotseling orde brengt in de verwikkelingen. Ik heb geen reden om me ernstig te beklagen over de ouderdom;Ga naar voetnoot43. die doet wat literaire arbeid betreft niet voor zo heel veel jonge mensen onder. Maar ik voed al twee jaar een stenen kind in mijn blaas, dat van dag tot dag een stukje groeit en waar ik voortdurende, maar tot nu toe draaglijke hinder van heb. Maar wanneer het zo gegroeid is dat het weigert plaats te maken voor de urine die naar buiten wil, betekent het een even zekere als wrede dood. En was het maar één dood! Duizendmaal moet ik sterven, tenzij een chirurgijn me van de kwelling zou bevrijden. Wat is dat voor een kwaal wanneer het versnellen van de dood een grote weldaad is en je jaloers wordt op een beroerte en de pest! Daarom kenden de oude wijzen niet zonder reden deze kwaal de eerste prijs toe, van alle die het menselijk lichaam pijnigen. Ik vermoed dat ik dit gekregen heb door bedorvenGa naar voetnoot44. wijn, die ik een paar keer had gedronken door de onnadenkendheid van het type dienaren dat studerenden gewoonlijk ten deel valt. Dat pekachtige spul, gevoegd bij de onverteerde stoffen, zorgt ervoor dat wat normaal gesproken in de nieren stolt, in de blaas indikt. De artsen bieden geen hoop en ik ben ook niet van plan er een chirurgijn bij te halen, behalve wanneer de dood verkieslijker begint te worden dan het leven. Maar we zijn | |
[pagina 125]
| |
van de Heer,Ga naar voetnoot45. mijn beste Pieter, we moeten ons volledig aan hem overgeven. Want hij weet wat goed voor ons is. Maar waar ben ik mee bezig? Ik had een trooster moeten zijn en je wordt overstelpt met klaagzangen! Lees nu de grafschriften. Ik wens je alle mogelijke voorspoed, samen met hen die je het dierbaarst zijn. Freiburg im Breisgau, 28 januari, in het jaar des Heren 1530 |
|