De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2059 Aan Jacopo Sadoleto
| |
[pagina 298]
| |
meedogenloos is behandeld;Ga naar voetnoot2. en nog steeds zien wij dat de twee machtigste vorsten van de wereld met ongeneeslijke haat tegen elkaar strijden en, als het gerucht waar is, elkaar tot een duel uitdagen. Bij zulke onstuimige gebeurtenissen maakte ik mij over u en Bembo ernstige zorgen. Vooral en bijna uitsluitend bij u beiden lijken mij de oude oprechtheid en geleerde godsdienstigheid ongeschonden bewaard te zijn gebleven. Aan de buitengewone begaafdheid van u beiden was ik altijd bijzonder gehecht. Want uw begaafdheid heb ik niet alleen door de loftuitingen van uw vrienden en uw brievenGa naar voetnoot3. aan mij leren kennen, maar ook door uw voortreffelijke boek.Ga naar voetnoot4. Met een bijna niet te geloven enthousiasme wordt het nu overal door iedereen voor wie een combinatie van een goede geest met goede literatuur dierbaar is, gekoesterd. Bembo begon ik nog meer te waarderen en te bewonderen, nadat ik de brieven had gelezen die Longueil, een vroegere leerling die uw welwillendheid ondervond, publiceerde. Ik zag hoe belangrijk het was voor de wetenschap en de christelijke godsdienst dat dergelijke geesten bij deze brand ongedeerd waren. Mijn ongerustheid over Pietro Bembo heb ik nog niet laten varen omdat ik niet weet hoe hij het maakt. Maar des te meer wens ik u geluk, omdat een goddelijke macht, die niet alleen u maar ook de beste studies en christelijke godsdienst gunstig gezind is, u aan een dreigende storm heeft onttrokken. Had hij u maar volledig daaraan onttrokken. Ik hoor dat een groot deel van u verloren is gegaan, namelijk uw bibliotheekGa naar voetnoot5. die rijk was aan de meest bijzondere werken van de beide talen. Uit ervaringGa naar voetnoot6. weet ik hoe zwaar het verlies is dat u heeft geleden, vooral omdat het onherstelbaar is. Wat een ongehoorde barbaarsheid! Was ooit de wreedheid van de Scythen, de Quaden, de Vandalen, de Hunnen en de Goten zo groot, dat zij, niet tevreden met al wat aan rijkdom viel te plunderen, met brandstichting tegen boeken, het meest heilige bezit, tekeergingen? Hier treur ik niet alleen om het lot van een vriend, maar ook om dat van mijzelf. Voor mij geldt dat al wat daar verloren is gegaan, mij en alle wetenschappers is ontnomen. Zo is de ramp voor de stad Rome ook een ramp voor de hele wereld geweest, omdat zij niet alleen de burcht van de christelijke godsdienst, de voedster van geta- | |
[pagina 299]
| |
lenteerde mensen en zogezegd het meest rustige tehuis van de muzen was, maar ook de gemeenschappelijke moeder van alle volkeren. Want wie is, hoewel in een andere wereld geboren, niet door die stad in haar vreedzame schoot opgenomen, gekoesterd en opgevoed? Wie beschouwde zich daar als vreemdeling, ook al was hij uit de verste uithoek van de wereld vertrokken? En wat meer is, voor hoeveel mensen was dat vaderland dierbaarder, aangenamer en gunstiger dan dat van henzelf? Of welke persoon was zo onbeschaafd, dat de stad door haar omgang met zo iemand hem niet zachtaardiger en milder naar ons heeft teruggestuurd? Of wie heeft daar een tijd lang geleefd, die niet tegen zijn zin is weggegaan, die niet graag van de gelegenheid die hem werd geboden haar weer te bezoeken, gebruik heeft gemaakt en een gelegenheid die niet werd geboden probeerde aan te grijpen? Natuurlijk was het eerder een vernietiging van de wereld dan van de stad. Door zoveel meningsverschillen geschokt wankelt de christelijke godsdienst. De razernij van BellonaGa naar voetnoot7. is overal aanwezig, en bij zo'n rumoerig tumult worden de muzen en de vrije kunsten volledig verwaarloosd, zijn uit de gratie of zwijgen hevig geschrokken. En alsof deze ramp niet genoeg is, sluiten epidemieën, hongersnood en gebrek aan allerlei zaken zich daarbij nog aan. Op de golven van deze gebeurtenissen verschijnt er geen enkele haven van goede hoop; overal is er hemel en overal zee.Ga naar voetnoot8. Desondanks denk ik dat de leider van de kerk Clemens in zo'n verschrikkelijke storm zich als een dappere en uitmuntende kapitein bewijst. Deze ramp vraagt om een bijzondere medicus, die bij hem ook de naam MediciGa naar voetnoot9. ons lijkt te beloven. De animositeit van de monarchen verlangt een machtige raadgever om hen, zwaar verbitterd als ze zijn, tot toegevendheid op te roepen. Ook hier lacht het gunstige voorteken van Clemens vii ons toe. Ik twijfel er niet aan dat Gods hulp hem, vroom als hij is, zal bijstaan, indien de christenen slechts de hand van God, die hen uitnodigt hun leven te beteren, erkennen, hun misdaden belijden en met een eerlijk hart tot diens barmhartigheid hun toevlucht nemen. Anders moet men vrezen dat ons overkomt wat de Egyptenaren is overkomen. Niet te genezen met zo veel en zulke zware middelen,Ga naar voetnoot10. zijn zij ten slotte door een golf van de zee verzwolgen.Ga naar voetnoot11. Deze evangelische koorts - want zo mag men hem noemen - zakt grotendeels en geeft goede hoop op een terugkerende gezondheid. Want wat Luther nu publiceert, lijkt bijna op het herroepen van zijn opvattingen. Dit | |
[pagina 300]
| |
bevalt zijn leerlingen zo slecht, dat zij, mijn hemel!, hem voor een ketter uitmaken, waarbij ze beweren dat hij door de evangelische geest in de steek is gelaten en met een menselijke geest onzin verkondigt.Ga naar voetnoot12. Niet weinig burgers, ja zelfs steden komen weer bij zinnen.Ga naar voetnoot13. Maar ik vrees dat door bepaalde lieden de ziekte weer erger wordt. Door wie, zult u vragen? Door dezelfde lieden, die met hun onheilspellende plannen en hun waanzinnig geschreeuw deze ellende hebben veroorzaakt en tot zo ver hebben laten komen. De overwinning die aan Christus te danken is proberen zij naar zich toe te trekken. Ze denken dat hun triomf niet schitterend genoeg is, tenzij ze niet alleen zien dat de ketterijen zijn vernietigd, maar zij ook de schone letteren hebben vertrapt. Want ze vallen de beoefenaren hiervan veel feller aan dan de leiders van de ketterijen zelf. Maar ik vertrouw erop dat de rechtvaardigheid van de paus, bisschoppen en vorsten de rechtschapen en geleerde mensen tegen de schaamteloosheid van deze lieden zal beschermen. Het ga u goed, Bazel 1528 |
|