De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2040 Aan Juan Luis Vives
| |
[pagina 248]
| |
man heb vertrouwd, van wie ik dacht dat hij enig menselijk verstand bezat.Ga naar voetnoot2. Deze taak paste bij jou, of bij een andere SpanjaardGa naar voetnoot3. of bij een geleerde waar hij ook maar vandaan kwam, maar deze schande kon ik niet langer verdragen. Velius neemt het me kwalijkGa naar voetnoot4. dat ik jou in de Ciceronianus heb overgeslagen, ook al kwam het alleen maar door vergeetachtigheid. Als ze denken dat ze mij mijn vergeetachtigheid vanwege mijn hoge leeftijd niet kunnen vergeven, dan moesten ze haar maar eerder toeschrijven aan alle onrust op het gebied van de wetenschap dan aan mijn drukke werkzaamheden.Ga naar voetnoot5. En toch was ik gelukkiger met het weglaten van jouw naam dan met het vermelden van die van Budé. Ook al heb ik hem in mijn geschriften altijd met de hoogste eer behandeld, en zo ook in deze dialoog, toch briesen naar verluidt alle Budé-aanhangers van woede, omdat ik hem met Bade heb vergeleken. Weliswaar heb ik hem vergeleken op een punt dat, zoals ik daar betoog, niet van belang is en door Budé zelf in alle openheid onbelangrijk wordt gevonden. Desondanks voegde ik om misverstand te voorkomen eraan toe: ‘al verdient hij ieders achting vanwege zijn vele uitmuntende gaven’.Ga naar voetnoot6. Wat een belediging! De Fransen en met hen Janus Lascaris (al kan ik dat bijna niet geloven, want ik heb hem overal en ook in deze dialoog op een eervolle manier vermeld) vinden dat ze die belediging met bijtende epigrammen moeten wreken.Ga naar voetnoot7. Het is een noodlottige ramp voor de godsdienst en de wetenschap. HieronymusGa naar voetnoot8. heeft me jouw brief laten lezen. Heus, je bepleit een gemakkelijk te winnen zaak bij hem. Je probeert hem ervan te overtuigen dat de CivitasGa naar voetnoot9. goed wordt verkocht. Wat zou hij graag willen dat het waar was!Ga naar voetnoot10. Want als hij niet zoveel boeken overhad, waren jouw en mijn aanspo- | |
[pagina 249]
| |
ringen niet nodig. De feiten zouden hen ertoe brengen het werk te drukken. ‘Maar weg met die leugenaar!’ zeg je. Wie is die leugenaar? PseudocheusGa naar voetnoot11. zei dat alles was verkocht en dat inmiddels een nieuwe uitgave werd voorbereid. Maar Johann en Hieronymus Froben vertellen dat er nog een groot deel van de boeken over is. Wijs ons hier die leugenaar aan. Toen ik Hieronymus aanspoorde om je DeclamationesGa naar voetnoot12. te drukken, antwoordde hij dat hij nog veertig exemplaren overhad van jouw schrijverij die hij op mijn instigatie heeft gedrukt.Ga naar voetnoot13. Als het allemaal leugens zijn, weet ik niet wat ik moet zeggen. Je naam is al bekend en ik twijfel er niet aan dat hij eens heel bekend zal zijn, vooral als je de aandacht op je vestigt met een praktisch boekje, zoals dat van Lazare de Baïf.Ga naar voetnoot14. Maar ik heb Hieronymus aangespoord dat hij je zelf schrijft, want hij is een beetje traag. God verhoede dat ik mij in de zaak van Jupiter en Juno meng, vooral omdat ik me er niet in heb verdiept.Ga naar voetnoot15. Eerder zou ik twee Juno's aan één iemand toewijzen dan er één weg nemen. Ik had de MoorGa naar voetnoot16. een brief toevertrouwd, die ik zonder zegel had ingesloten, op voorwaarde dat hij die zou overhandigen of achterhouden. De bediendeGa naar voetnoot17. die hem had verzegeld, liet zich dat zonder na te denken bij iemand ontvallen.Ga naar voetnoot18. De koningin stuurde een geschenk,Ga naar voetnoot19. maar door zijn getreuzel ontnam die persoon het geschenk veel van zijn aantrekkelijkheid. Hij hield mijn bediende zes weken lang vast en zocht telkens weer een aanleiding om hem met lege handen weg te sturen. De koningin gaf het, hem werd het afgenomen. Hij is zo weinig vrijgevig, dat hij ook niet iets van een ander graag geeft. Het ga je goed, 2 september 1528 |
|