De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2035 Aan Piotr Tomicki
| |
[pagina 233]
| |
dig, dat ik mijns inziens niet veel meer zou zien als ik u onder ogen zou komen. Hij is een jongeman die een dergelijke afkomst waardig is en nu dapper zijn dienstplicht in de Griekse en Latijnse taal vervult; door zijn dagelijkse gezelschap biedt hij mij veel troost en verrijkt hij mijn leven. Moge de grote en almachtige Christus ervoor zorgen dat Gods kerk veel bisschoppen zoals u krijgt. Dan konden we hopen dat op deze heftige storm van menselijke gebeurtenissen ooit rust zal volgen en zouden we een goede reden hebben de christelijke wereld geluk te wensen zoals we dat doen met het koninkrijk Polen, dat groot is maar één geheel vormt. Ik pleeg zulke helden te vereren, ook als ze mij niet persoonlijk een gunst hadden bewezen. In dit geval besef ik dan ook wat voor gevoelens ik u ben verschuldigd, aangezien u het niet voldoende vond die uitzonderlijke welwillendheid jegens mij met een brief aan te tonen, maar haar ook met een gouden getuigenis wilde bewijzen. Daarom denk ik zorgvuldig na over een onderwerp waarmee ik een teken van mijn dankbare gevoelens kan geven, al weet ik dat u in uw gulheid met wederzijdse genegenheid tevreden bent. Uw familielid Andrzej bracht mij namens uwe hoogheid zestig Hongaarse dukaten. Ik ga u er niet uitvoeriger voor bedanken; liever zou ik u een wederdienst willen bewijzen. Moge de Heer u beschermen en in alles begunstigen, hooggeëerde bisschop. Bazel, 31 augustus 1528. Geschreven en ondertekend door Erasmus van Rotterdam zelf Aan de hoogwaardige heer en illustere vorst Piotr, bisschop van Krakau en vicekanselier van het koninkrijk Polen. In Polen |
|