De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1998 Aan Hendrik VIII
| |
[pagina 162]
| |
hart, terwijl zoveel redenen mij tegenhielden, hevig naar Engeland. Mijn leeftijd die dagelijks een grotere last werd, mijn uiterst broze gezondheid, die ik met moeite bewaar door me thuis te verbergen, de verre reis die niet meer veilig van rovers is, en daarbij nog de zeereis, die voor iedereen zwaar is, en de gruwelijke oorlogsgeruchten schrikten me af, en bijna altijd doet iemand in een verhaal een schepje bovenop wat hij gehoord heeft. Hoewel deze en enkele andere dingen die niet aan een brief kunnen worden toevertrouwd, mij voor de reis deden terugschrikken, heb ik toch een dienaar opgedragen naar Engeland te gaan om te voorkomen dat ik daar onvoorbereid zou arriveren.Ga naar voetnoot2. Meteen na zijn vertrek kort voor het feest van PasenGa naar voetnoot3. ben ik getroffen door een ziekte die mij zo verzwakt heeft dat het erop leek dat ik een gelukkiger leven zou binnengaan.Ga naar voetnoot4. Hierdoor ben ik langzaam opgeknapt, maar zo dat mijn toch al geringe krachten nog veel zwakker zijn dan ze hiervoor waren. Hierna kwam mijn dienaar terug, die vertelde dat de situatie in de beide Duitslanden zodanig was dat,Ga naar voetnoot5. zelfs als niets van de dingen die ik hierboven genoemd heb in de weg zou staan en als de situatie in Engeland zeer rustig zou zijn, toch geen enkel deel van de reis veilig zou zijn. Overal maken de soldatenbendes de dienst uit, die vriend noch vijand sparen. En aan alle kanten dreigt de hertog van Gelderland.Ga naar voetnoot6. Daarom geef ik u het enige wat ik kon geven, voortreffelijkste van de koningen: ik dank u voor uw zo buitengewone genegenheid voor mij en ik geef toe dat ik u niet minder verplicht ben dan als ik alles in ontvangst zou hebben genomen wat u in uw vrijgevigheid hebt aangeboden; en des te meer ben ik aan uw goedheid verschuldigd, naarmate ik minder van de verdiensten erken. Ik zal hier niet vragen het mij niet kwalijk te nemen dat ik niet ingegaan ben op uw zo vriendelijke uitnodiging. Uw goede natuur is mij bekend en ik weet dat u, verre van boos te worden, eerder verdrietig bent dat ik zulke gegronde redenen heb voor mijn verontschuldiging. Door het lot worden we gedreven, aan het lot moeten we toegeven.Ga naar voetnoot7. Als ik in andere zaken evenwel iets voor uwe majesteit zal kunnen betekenen wat schriftelijk gedaan zou kunnen worden, zal ik niets weigeren voor zover het in mijn macht ligt. | |
[pagina 163]
| |
Ondertussen zal ik niet ophouden u die rustige omstandigheden toe te wensen die uw vroomheid en deugd verdienen. Ik had u niet via mijn dienaar geschreven, aangezien ik meende dat het beter was te zwijgen dan dubbelzinnigheden te schrijven. Bazel, 1 juni 1528 |
|