De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1763 Van Lieven van den Zande aan Jean Molinier
| |
[pagina 221]
| |
het niet meer tegen te houden was omdat Béda met de uitgave hem te snel was afgeweest, tenminste toestemming te verlenen dat zijn eigen tegengif tegelijk in de openbaarheid kwam. Hier wordt een voorbeeld geboden, waarde verwant, en ziet men een strijd, om de dichterGa naar voetnoot2. te citeren, wie van beiden zegeviert en de overwinning behaalt: Erasmus, naar de eensluidende mening van alle christenen de meest eerlijke theoloog, die als eerste het ijs heeft gebroken en daarmee allen die zich op de theologie toeleggen, als het ware met een trompet opriep de troebele poelen achter zich te laten en naar de meest heldere bronnen te komen; of Béda, een nieuweling en voordien buiten de drempel van zijn huis nauwelijks bekend, die wist dat hij alleen maar bekendheid kon krijgen (anders zou hij voorgoed onbekend blijven) door andermans werken te bekritiseren. Maar, de hemel zij dank, de waarheid heeft gezegevierd. Wat zou zij niet kunnen overwinnen? Zij kan wel in het nauw gedreven maar beslist niet overwonnen worden. Het parlement heeft na de ontvangst van Erasmus' brief en, naar men mag aannemen, op aandringen van de koning het onderzoek van de hele zaak op zich genomen. Toen daar alles ijverig, nauwkeurig en met de grootste zorgvuldigheid was afgewogen, heeft men besloten en zogezegd op de derde marktdagGa naar voetnoot3. afgekondigd, dat de inhoudloze werken en de goddeloze kritieken van Béda zouden worden verboden. Is dat soms niet een heel roemvolle triomf? Maar dit is nog niet het einde. ‘Gaat het nog verder?’ zul je zeggen. Wacht nog even en aanhoor het vervolg van dit verhaal. We zijn nog niet bij het hoogtepunt aangekomen, er is nog niets gezegd dat CrassusGa naar voetnoot4. aan het lachen brengt. Toch is het onvermijdelijk dat hij lacht, als hij zich niet te veel op zijn bijnaam AgelastosGa naar voetnoot5. laat voorstaan. Want als hij slechts één keer in zijn leven heeft gelachen (zoals CiceroGa naar voetnoot6. op gezag van Lucilius zegt en de heilige HieronymusGa naar voetnoot7. in een brief aan Chromatius schrijft), en dat om één grappig spreekwoord over een ezel die distels eet: ‘Lippen hebben dezelfde sla’,Ga naar voetnoot8. hoe harder zou hij dan lachen en zelfs schateren, als hij zag dat deze ezel geen distels verslond, maar zijn eigen eerstgeboren en enige spruit die hij dodelijk ver- | |
[pagina 222]
| |
liefd omarmde? Terecht kan men zodoende zeggen: ‘De ene ezel slokt de andere op.’Ga naar voetnoot9. Maar luister, vraag ik je, naar de rest van het verhaal. Toen het parlement had besloten het werk te verbieden, kreeg Béda een begeleider om te voorkomen dat onze meester zich zonder gezelschap zou verplaatsen. Als hem dat overkwam, zou dat in ieder geval zijn waardigheid aantasten. Deze begeleider werd gekozen uit de volgelingen van de koning (ze heten clientes). Namens de koning werd er de opdracht aan toegevoegd dat Béda zelf, de grote criticus van Erasmus, met zijn begeleider naar alle boekwinkels diende te gaan. Zoals je weet zijn er veel in Parijs. Daar moest hij persoonlijk en namens de koning bekendmaken, dat voortaan niemand de veroordeelde kritieken mocht verkopen. Iedereen diende te weten dat het niemand was toegestaan zulke laaghartige laster die tegen Erasmus onterecht was ingebracht, een ander op te dringen. Denk je, mijn verwant, dat Béda dit erg van harte heeft gedaan? Is dat niet een buitengewone triomf, die het ten volle verdient door alle geleerden in hun brieven aan hun nakomelingen doorgegeven te worden? Toen Béda hiermee bezig was, kwam Merlin hem heel toevallig tegemoet, een man met een fijne neus,Ga naar voetnoot10. die ook zelf de titel van theoloog bezat en een deskundigheid die groter was dan die van tien Béda's. Toen hij Béda met zijn bezigheid aantrof en zag dat hij zo opgewekt was als je gemakkelijk kunt raden, zei hij geërgerd: ‘Zie toch eens, dwaze Béda, hier pluk je de verdiende vruchten van je kritieken, omdat je het aandurfde tegen Erasmus te schrijven! Kijk, de dwaze laster die je over Erasmus hebt uitgestort, is veroordeeld! Dat gebeurde zowel vanwege je onbeschaafd gedrag als om de ketterijen die je in je eigen boek niet hebt gezien, doordat je te veel naar het werk van een ander kijkt en dingen ziet die er niet staan.’ De man zei nog enkele dingen, die hem, heel welbespraakt als hij is, voor de mond kwamen. Toen vergat Béda, ongetwijfeld een sterke persoonlijkheid en de enige verdediger van de waarheid (althans naar zijn eigen mening), absoluut niet wie hij was, zodat je hem zeker een krekelGa naar voetnoot11. kon noemen die aan zijn vleugel wordt vastgepakt. Maar alsof hij toch vergeten was wat hij toen deed en welke taak hem was opgedragen en hij zich bovendien niet herinnerde of nog altijd niet wist wat het parlement over hem had besloten, viel hij op zijn beurt met talrijke beledigingen, die dergelijke schurken in de regel paraat hebben, zijn medestrijder aan. Ten slotte liep een heftige woede-uitbarsting aan beide | |
[pagina 223]
| |
kanten zo uit de hand, dat het bijna tot een handgemeen kwam. Maar Béda vreesde dat hij ook hier gedwongen werd gras aan de sterkste te gevenGa naar voetnoot12. en uiteindelijk zwaar gehavend het veld zou ruimen, en daarom daagde hij Merlin voor het gerecht. Daarbij stelde hij, denk ik, enige hoop in de syllogismen en de conclusies die hij hiervoor had opgesteld. Merlin onttrok zich niet aan het proces. Men ging naar het parlement, waar toen rechtszaken werden behandeld. Beiden kregen de gelegenheid het woord te voeren. Béda begon met een zware klacht en noemde met zijn vingers een voor een alle verbale vuistslagen die hem door Merlin waren toegebracht en die hij voor de zaak van het geloof en omwille van de gekruisigde, zoals hij althans zei, had verdragen. Merlin verdedigde zich daarentegen heel handig omdat zijn zaak sterker was en hij meer kennis had; terwijl iedereen volledig zweeg herhaalde hij de eerder geuite beschuldigingen tegen Béda en noemde hem voor ieders ogen een barbaar en een ketter. Toen Béda zag dat niemand om zijn positie treurde en (zoals hij herhaaldelijk zei) de verdediging van de zaak van het geloof en de gekruisigde op zich wilde nemen, begon hij een sterkere hulp aan te roepen. Toevallig zag hij een afbeelding van de gekruisigde op de muur geschilderd. Hij wendde zich daarheen en zei met heldere stem, onbedekt hoofd en uitgestrekte handen: ‘O heilig kruis en u, gekruisigde, uw zaak staat hier op het spel, niet mijn zaak; ik roep u aan en bezweer u dat u de verdediging van uw eigen zaak op u neemt en niet toelaat dat de waarheid zo goddeloos en ongestraft ten onder gaat.’ Maar het kruis en de gekruisigde antwoordden Béda niets. Want lasteraars herkennen ze niet, omdat de duivelGa naar voetnoot13. en allen die aan zijn kant staan vijanden van God zijn. Toen dus niemand iets ter verdediging van Béda zei, verloor hij ook deze hoop en ondernam weer wat anders; als een wolf door honden omgeven zocht hij overal een mogelijkheid om te ontsnappen. Béda ging op de advocaat van de koning af, wiens naam Lizet is en die toevallig aanwezig was. Hij noemde deze man bij zijn naam en zei: ‘U bent hier aanwezig als advocaat voor de zaken van de koning. Maar het is eerder uw taak de zaak van Christus te behartigen, die zoals u ziet hier in groot gevaar verkeert. Welnu dan, neem deze zaak voortvarend op. Aarzel niet; van Godswege, dat beloof ik u, zult u hulp ontvangen. U moet nu deze edele zaak niet op zijn beloop laten.’ De advocaat moest tegelijk met alle parlementsleden en overige aanwezigen hartelijk lachen en verbaasde zich over de schaamteloze eigengereidheid van die man, die wat hij zelf niet gedaan had kunnen krijgen, aan een ander be- | |
[pagina 224]
| |
loofde. En zo werd hij onder het gefluit en met spottende opmerkingenGa naar voetnoot14. van iedereen het parlement uitgejaagd. Toen zei een van de advocaten: ‘Wat zijn dat voor theologen, aan wie men het gezag en het oordeel toevertrouwt om geleerde en vrome personen te vernietigen en aan wie men met recht de verdediging van ons christelijk geloof over zou moeten laten? Dat zijn nu onze magisters!’ En dit was het einde van dat verhaal. Ik persoonlijk zou dat alle Erasmus-geselaars toewensen, die met dezelfde bedoeling zijn uitmuntende geschriften durven te onteren. Het doet me werkelijk genoegen dat deze zaak voor Erasmus zo'n mooi succes heeft gehad. Ik denk dat hij zo al bijna buiten het bereik van de afgunst is gekomen en dat God zelf ook voor Erasmus strijdt. De kameelGa naar voetnoot15. is al een tijd geleden in de diepte van de onderwereld terechtgekomen. Daarnaast is VincentiusGa naar voetnoot16. naar de duivel vertrokken, ook al wenst de christelijke vroomheid die zelfs voor vijanden vergevingsgezind is, hun een beter lot toe en bidt zij daarvoor. Zij tweeën waren de grootste aanstichters van de hetze tegen de schone letteren en de eerlijke theologie. Van Cousturier, die geschikter is om schoenen te reparerenGa naar voetnoot17. dan boeken te schrijven, en van Béda is geen gevaar meer te duchten. Béda heeft zo'n schitterende overwinning behaald, maar alleen op zichzelf. En naar ik hoor is de mond van Cousturier dichtgenaaid en van zo'n sterke muilkorf voorzien, dat geen van beiden ooit zo'n lied zal laten klinken. Een haan die verslagen is, kraait trouwens van nature niet meer. Anderen, voor zover er tenminste nog enkele in leven zijn, hebben door hun voorbeeld een waarschuwing ontvangen en zullen weer bij zinnen komen, als ze niet alle hoop hebben opgeven. Of ze zullen in ieder geval eerder aarzelen met hun aanvallen, nu ze hebben gezien dat die lieden zo luisterrijk zijn ontvangen als zij verdienden. Het leek me goed je dit te schrijven, omdat ik weet dat je graag wil horen dat Erasmus iets goeds is overkomen. Het ga je goed, mijn beste familielid, doe de groeten aan alle Béda's, Cousturiers en de andere schoenlappers. Wil mijn hartelijke groeten overbrengen, vraag ik je, aan ons beider vriend Jacob Teyng, en aan je bekenden. Sint-Maartens-Bos, 6 november 1526 |
|