vertaling, eveneens door Erasmus ondertekend (brief 1670). De brief die Luther stuurde om de publicatie van zijn geschrift te rechtvaardigen is niet bewaard gebleven, maar uit het antwoord dat Erasmus op de dag van ontvangst schreef en waarin hij fel tegen Luther uithaalt, blijkt dat de vijandschap alleen maar was toegenomen (brief 1688).
Daarnaast wordt Erasmus voortdurend door Zwitserse reformatoren belaagd, terwijl ook de positie van de katholieken in Bazel verslechtert. Voortdurend beklaagt hij zich en vergelijkt hij zich met een gladiator die tegen zijn zin in de arena moet optreden om tegen wilde dieren te strijden. Tot overmaat van ramp ziet hij zich bovendien zich in het nauw gebracht door degenen die hem eigenlijk zouden moeten verdedigen.
Inderdaad voelde Erasmus zich ook van katholieke zijde aangevallen, met name door theologen uit Parijs (vooral Béda en Cousturier) en Leuven. Bij het Franse parlement en koning Frans i bepleitte hij zijn zaak (brieven 1721 en 1722), terwijl hij zich ook met twee brieven tot de Sorbonne wendde (brief 1723 en eerder brief 1664). In zijn strijd met de Leuvense theologen zocht hij aan kerkelijke en wereldlijke zijde steun door brieven naar Rome (brief 1716) en het hof van Karel v in Spanje te sturen. De keizer antwoordde zelf met een bemoedigende brief (1731): ‘Hoewel u grotere geschenken moet verwachten van Hem uit wie de ware beloningen voor vroomheid voortkomen, zullen wij daarom niet nalaten u zo te behandelen dat iedereen begrijpt hoeveel waarde wij aan uw genialiteit en uw waarlijk vrome geest hechten. Wij hopen dat uw critici, die de studies van de humaniora en de ware godsdienst halsstarrig dwarsbomen, hierna met hun aanvallen ophouden en beseffen dat de keizer aan de kant staat van Erasmus als iemand die op alle gebieden van de wetenschap en de ware godsdienst van grote betekenis is, en dat hij diens naam en roem zal beschermen alsof het om hemzelf gaat.’ Zijn opperkanselier Gattinara, voor wie Erasmus beleefd formuleerde hoe hij tegen de Leuvense theologen diende op te treden, nam Erasmus' tekst (brief 1747) grotendeels over (brief 1784a). Maar in Leuven trok men zich weinig van de bemoeienissen van buitenaf aan.
Hoewel veel tijd en energie aan de strijd met zijn tegenstanders verloren gingen, liet Erasmus toch verscheidene publicaties verschijnen. Op theologisch gebied waren dit naast werken van de kerkvaders Chrysostomus (brieven 1661, 1734, 1800 en 1801), Athanasius (brief 1790) en Irenaeus (brief 1738) de vierde editie van zijn Novum Testamentum (brief 1727) en zijn Institutio christiani matrimonii (brief 1727). Laatstgenoemd werk droeg Erasmus op aan Catharina van Aragon, echtgenote van Hendrik viii, die inmiddels al met de voorbereidingen van de echtscheiding was begonnen! Ook de Klassieken kregen, zij het in wat mindere mate, aandacht met een vertaling van