1645 Aan Maximilianus Transsilvanus
Bazel, 8 november 1525
Erasmus van Rotterdam aan Maximilianus Transsilvanus, keizerlijk secretaris, gegroet
Zeer gewaardeerde Maximilianus, ik heb een afschrift ontvangen van de briefGa naar voetnoot1. die naar je zeggen uit 's-Hertogenbosch verstuurd is. De vorige heb ik niet ontvangen. Hoe innig koester ik de zo vriendelijke en oprechte gevoelens die uit je brieven spreken, mijn Maximilianus! Over mijn toelage maak ik mij geen zorgen. Ik weet hoe onverzadigbaar dat hof altijd is. Het lijkt werkelijk een vat vol gaten. Wat je veronderstelt dat gebeurd is, zag ik al aankomen. Ik weet wat dat voor monsters zijn. Ik heb zowel met het hof als met de universiteitGa naar voetnoot2. te doen. Ze doen al geruime tijd wat ze doen. Ze weten dat ik geen enkele binding heb met welke partij dan ook, en dat doet hun geen genoegen. Zij hebben mijn Spons,Ga naar voetnoot3. waarin ik geen blad voor de mond neem, en Over de wilsvrijheid gelezen. Als zij hier zouden zijn, zouden zij de aanhangers van Luther alleen maar vriendelijke dingen over mij horen zeggen, terwijl zij toch de publicaties van Von HuttenGa naar voetnoot4. en van OttoGa naar voetnoot5. gelezen hebben, die voldoende blijk geven van wat zij werkelijk van mij vinden. En als hier enige onrust ontstaat, zal ik als eerste worden aangevallen. Maar die lieden nemen zonder schaamte en spijt hun toevlucht tot welke snode daad dan ook, als ze de geleerde beschaving maar schade kunnen toebrengen. Ik zie het mensdom, als door het noodlot gedreven, de kant opgaan van Scythische barbarij. Omdat ik geen hulp kan bieden, zal ik - het enige wat ik wel kan - mijn geweten zuiver en onkreukbaar houden, opdat het de goedkeuring van Christus kan wegdragen.
Binnenkort stuur ik je een eigen bediendeGa naar voetnoot6. die ik