theoloog kunnen postvatten dat de ander geen tijd overhield voor bezinning! Dit deel bevat acht van de elf brieven van en aan Béda.
De katholieken verweten Erasmus niet alleen ideeën die hij met Luther gemeen zou hebben, maar ook gebrek aan daadkracht. Hij was immers, zo dacht men, als enige in staat de tegenstander met zijn pen te vellen. Ook Celio Calcagnini, een fel tegenstander van Luther, zou zich in dergelijke zin hebben uitgelaten (brief 1576). Erasmus vraagt zich af waarom Calcagnini's vriend Alberto Pio, prins van Carpi, de pen niet ter hand neemt. Pio verkondigt immers, naar men schrijft, ‘in Rome bij elke ontmoeting en bij elke maaltijd dat Erasmus filosoof noch theoloog is en over geen enkele vorm van gedegen kennis beschikt’. Waarom blijft zo iemand dan zelf toekijken? Erasmus is geen theoloog, maar hij krijgt wel voor de voeten geworpen dat hij niets doet om de brand die woedt te blussen! Calcagnini antwoordt met een lange, hartelijke brief, waarin hij afstand neemt van de kritiek op Erasmus die hij om zich heen hoort: dat Erasmus beide partijen te vriend wil houden, of dat hij een draler is. ‘Het is het lot van een koning goed te doen maar slecht over zich te horen spreken,’ houdt hij hem voor. Deze uitspraak van Alexander de Grote is een van de vele ontleningen aan de klassieken waarmee Calcagnini zijn brief verlevendigt. Erasmus had hem zelf kort daarvoor gebruikt in een brief aan Floriano Montini, die als voorwoord is afgedrukt in een werk van Calcagnini. Ondanks de woorden van Alexander zou Erasmus zich in oktober rechtstreeks tot Pio richten; die brief is het begin van een pennenstrijd die nog jaren zou voortduren.
De reformatorische partij was inmiddels verdeeld geraakt over de opvatting van de eucharistie. In brief 1574 geeft Botzheim een indruk van de verscheidenheid aan ideeën daaromtrent. In deze controverse staan Oecolampadius en Zwingli tegenover Luther. Karlstadt, die voor verspreiding van de nieuwe ideeën in Zwitserland had gezorgd, had zich in de loop van 1525 met Luther verzoend. In brief 1616 bedankt Erasmus voor de rol van scheidsrechter. Kort daarop schrijft hij aan verschillende vrienden dat Oecolampadius' tractaat over de eucharistie zo goed in elkaar zit, dat het moeilijk weerlegbaar is. Als de stadsraad hem om zijn mening over het boek vraagt, zegt hij dat het geleerd, goed geschreven en degelijk is, maar in strijd met wat de kerk leert (brief 1636). De kwestie rond de eucharistie leidde tot een felle polemiek met Conradus Pellicanus, die gezegd zou hebben dat Erasmus dezelfde nieuwe opvatting had als hijzelf.
Erasmus hield vast aan zijn middenkoers ‘tussen Scylla en Charybdis’, hoewel hij besefte dat sommigen dit eerder als behoedzaamheid dan als standvastigheid zouden interpreteren (brieven 1578 en 1581). ‘Het christendom is in zo'n staat van verwarring geraakt, dat het riskant is over Christus