1435 Aan Jan Robbyns
Bazel, 31 maart [1524]
Hartelijk gegroet, hooggeëerde heer. Dankbaar ben ik dat aan mijn vriend Goclenius een soort honorarium gegeven is, niet zozeer vanwege de gift zelf als wel omdat hij door deze welwillendheid van uw kant behouden blijft voor zijn toehoorders. Want wat is nu twaalf florijnen? Als man van magere middelen heb ik hem al meer gegeven, om te voorkomen dat hij de leeropdracht zou neerleggen die hij aanvaard had: want één ding weet ik zeker, dat het niet gemakkelijk zal zijn een opvolger te vinden die even goed is.
De koning van Frankrijk heeft mij al meer dan eens met grote beloften uitgenodigd naar zijn land.Ga naar voetnoot1. Hij wil in Parijs een Drietalencollege stichten;Ga naar voetnoot2. maar tot nu toe heb ik me verontschuldigd, want ik weet wel zeker dat ik ruzie zal krijgen met de theologen, die ongelooflijk tekeergaan tegen het Grieks. Ik ben al een oude man dus ik vraag om pensionering; ik hoop maar dat ik die krijg! Ik merk dat mijn oude dag in een zodanig tijdsgewricht valt dat ik veel moet verdragen, waarheen ik me ook wend. Aan beide kanten zijn er zaken die me tegenstaan; en intussen word ik, terwijl ik geen partij kies, van twee kanten aangevallen. Adrianus vi steunde mij; ook Clemens vii steunt me en de keizer steunt me; maar ik kan niet genieten van hun goedgeefsheid en hun steun. Meteen kan het volk van Luther gaan roepen: ‘Corrupt! Buit binnengehaald, evangelie buitengezet!’ Tot Luthers groep behoren in elk geval vele lieden die zo opruiend en zo fanatiek zijn dat ik me daar nooit bij zal aansluiten. Als ik zie dat de vorsten Christus' glorie willen bevorderen en daarvoor hun persoonlijke voorkeuren en afkeer opzij zetten, zal ik te hulp komen; doen ze dat niet dan laat ik in elk geval mijn zuivere geweten aan God blijken. Moge God u in goede gezondheid en voorspoed bewaren, hooggeëerde heer.
Bazel, de donderdag na Pasen
Uw Erasmus van Rotterdam, voor de vuist weg
Aan de hooggeëerde heer Jan Robbyns, deken van de kerk van Mechelen