De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet Jodocus of Justus Ludovicus uit Wissenberg, secretaris en gezant van de zeer doorluchtige koning van PolenNiet ten onrechte, allerbeste heer, wordt al sinds eeuwen de befaamde Mimus met instemming aangehaald: ‘Wie als machthebber vraagt, dwingt door het vragen’.Ga naar voetnoot1. Maar ik weet niet of deze uitspraak op iemand meer van toepassing is dan op u, want u hebt bij uw geleerde brief een even fraai geschenk gevoegd,Ga naar voetnoot2. dat ook nog van zo ver weg verzonden was dat ik het niet kon weigeren tenzij ik het had willen weggooien. Want wat kan zo'n brief al niet gedaan krijgen - ik zal niet zeggen van mij, want ik ben wel heel vermurwbaar - zelfs van iemand die moeilijk te paaien is? Een brief welvoorzien van alle werktuigen om iemand te veroveren, smekend door zijn vleierij, met zijn argumenten aandringend, door zijn geleerdheid treffend, door zijn welbespraaktheid onweerstaanbaar; maar vooral heftig door zijn bijzondere en beminnelijke bescheidenheid, die voor mij zo veel waard is dat hij niet alleen dit gedaan heeft kunnen krijgen, een werkje dat gemakkelijk was en vroom, maar ook iets had kunnen verkrijgen wat veel moeilijker was. Dus toen uw brief mij overhandigd was - maar ik kreeg hem pas laat, namelijk op 1 september - heb ik meteen mijn pen gepakt en geschreven waar u om vroeg. Dit zal hoe dan ook een gelukkig startsein voor onze vriendschap zijn en voor mijn goede gezindheid jegens het Poolse volk, of als u de oude benaming prefereert, jegens het Sarmatische volk. Ik feliciteer dat volk, want hoewel het vroeger een slechte naam had wegens zijn barbaarsheid, is het nu door zijn literatuur, zijn wetten en zeden, zijn godsdienstigheid en al het andere wat het vrijwaart van het verwijt van barbaarsheid, zo bloeiend dat het kan wedijveren met de voornaamste en aanzienlijkste volkeren. Hoewel, ook vroeger al toen de Sarmaten nog gerekend werden tot de wilde en barbaarse volkeren, werden zij door de zedenmeester Juvenalis vanwege hun natuurlijkheid gesteld boven de hoogbeschaafde Atheners. Want hij zei: het was noch een Sarmaat noch een Thraciër | |
[pagina 93]
| |
‘die vleugels kreeg, maar iemand geboren in het centrum van Athene’.Ga naar voetnoot3. Laat ik het nu maar niet hebben over de uitgestrektheid van het gebied, dat ook Wit-Rusland en Litouwen omvat; over al deze streken, een zo wijd gebied, heerst koning Sigismund, van de rivier de Weichsel tot de Taurische Krim, van de Baltische Zee tot de Karpaten; deze koning blinkt uit in alle gaven die een groot vorst waardig zijn, en hij heeft tevens roem vergaard door veel grote overwinningen te behalen op Tartaarse en Moskovitische vijanden: juist deze overwinningen waren volgens mij absoluut noodzakelijk om de grenzen van het christendom te beschermen. Maar deze dingen kunnen we misschien beter een andere keer bespreken. Aanvaard nu mijn geschenk, het Onze Vader, in zeven segmenten verdeeld zoals u mij verzocht en zoals ook, heb ik gezien, door anderen al gedaan is. Overigens, de laatste twee segmenten: ‘En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad’, zijn volgens mij ten onrechte uit elkaar gehaald: op die manier kan iemand ook wel de voorafgaande passage in tweeën willen splitsen, ‘Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was’. Als het voor uw vroomheid te weinig is om zeven dagen te doen over dit hele gebed, kunt u ook, zoals onze voorouders deden, zeven momenten kiezen, verdeeld over de dag, en dan telkens een stukje van het gebed bidden. Het ga u goed. Bazel, 24 oktober 1523 |
|