De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1376 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 52]
| |
Sylvius Egranus heeft mij de Bezwaren gegeven,Ga naar voetnoot4. maar ik heb ze nog niet doorgelezen. Als jij het goed maakt, ben ik daar heel blij om. Zoals ik nu zie, heeft iemand anders de taak op zich genomen om mijn boeken aan Ferdinand te geven,Ga naar voetnoot5. hopend zo iets van hem los te krijgen. Later heb ik exemplaren verguld op snee gestuurd. Ferdinand heeft zijn dank daarvoor betuigd in een allervriendelijkste briefGa naar voetnoot6. en me ook honderd goudgulden ten geschenke gestuurd. Ik mag sterven, beste Willibald, als ik ooit zou geloven dat er in heel Duitsland zoveel barbaarsheid, brutaliteit, ijdelheid en giftigheid te vinden is als in dit ene pamflet van Hutten.Ga naar voetnoot7. Hem heb ik van zoveel fraaie getuigenissen voorzien. Zo vaak is hij door mij aanbevolen aan zijn meester de kardinaalGa naar voetnoot8. en aan andere vorsten. Voor niemand waren mijn gevoelens en mijn woorden welwillender. Nooit is hij door mij zelfs maar met één woord gekrenkt. Toen hij hier was, heb ik hem integendeel de mogelijkheid geboden mij te spreken, als er iets serieus te bespreken zou zijn;Ga naar voetnoot9. ik heb hem mijn diensten aangeboden, als hij wenste dat ik iets voor hem deed. Niets verwachtte ik minder dan deze aanval van de kant van Hutten. Vele vermoedens brengen mij ertoe te geloven dat Heinrich Eppendorf de drijvende kracht achter dit verhaal is: zo plotseling is die helemaal een volgeling van Hutten geworden. Maar ik zal dezelfde blijven die ik altijd was. Ik heb nog niet besloten of ik hem antwoord wil geven. Hij is buiten zinnen en heeft niets te verliezen. Hij is steeds op de vlucht en houdt zich nu schuil in Zwitserland, niet zonder risico. Zwingli koestert hem in Zürich, maar heimelijk. Het ga je goed, beste Willibald. Overige nieuwtjes krijg je te horen van Egranus. Bazel, 19 juli [1522] Erasmus, oprecht jouw vriend Aan de hooggeboren heer Willibald, keizerlijk raadsheer |
|