De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1344 Van Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 335]
| |
dreigt. Weg daarom met hen die ons proberen te laten strijden! Want ik zal in de vriendschap die wij gesloten hebben, zonder ophouden en oprecht standvastig blijven en ik heb niet de minste twijfel dat jij dat ook zult doen. Dat jij zou willen dat de aanhangers van Luther met de zaak van het Evangelie voorzichtiger omgaan, is overigens een wens die jij met velen deelt. Trad de andere partij ook maar behoedzamer op en gaf zij maar meer aan het verstand dan aan gevoelens toe, want dan zouden er niet zoveel grote en langdurige woelingen ontstaan. Men had deze zaak zo niet volledig kunnen oplossen (en dat zou nog steeds mogelijk zijn) dan tenminste enigszins tot rust kunnen brengen, als zij met zelfbeheersing, waardigheid en voorkomendheid werd behandeld. Doordat echter een paar dwaze mensen, die ongetwijfeld door God van hun ogen zijn beroofd, ernaar streven alles met terreur, dreigementen en straffen van echte despoten volledig uit te roeien, laten zij niet alleen na zo'n grote brand te blussen, maar wakkeren hem zelfs voortdurend aan. De gezant van de pausGa naar voetnoot2. heeft hier de vorsten gevraagd drie predikersGa naar voetnoot3. van deze stad, rechtschapen, ontwikkelde en bijzonder bescheiden personen, in de boeien te slaan en ter bestraffing naar Rome te sturen vanwege, zoals hij zelf zei, enkele verkeerde en ketterse uitspraken, hoewel daarna toch bleek dat zij zoiets niet hadden gezegd. Ook beschuldigde hij een van hen,Ga naar voetnoot4. een geleerde op het gebied van het Hebreeuws, dat hij van joodse afkomst was, hoewel duidelijk vaststond dat hij van christelijke ouders stamde. Je zou nauwelijks kunnen geloven, mijn beste Erasmus, hoeveel afbreuk deze schaamteloze leugen en roekeloze handeling hebben gedaan aan zowel het gezag van de paus als van de gezant en hoeveel minachting daaruit is voortgekomen, niet alleen bij de inwoners van Neurenberg, maar ook bij de voornaamste vorsten. Het scheelde weinig, of het zou een reusachtig oproer veroorzaakt hebben, met groot gevaar voor de gezant en enkele andere lieden. De senaat van Neurenberg werd gedwongen overdag patrouilles en 's nachts wachters in te zetten om zo'n ramp tegen te gaan. De gezant deed ook andere ondoordachte en weinig populaire dingen. Daardoor bezorgde hij zich zoveel minachting, dat hij niet in het openbaar durft op te treden zonder zich te schamen. Want niemand, niemand zeg ik, heeft ook maar enig respect voor hem, maar hij wordt door de hele bevolking bespot en veracht. | |
[pagina 336]
| |
Dit is hem allemaal overkomen door boze opzet van monniken,Ga naar voetnoot5. in wie hij meer vertrouwen stelde dan hij had moeten doen. Want zij vervolgen de inwoners van Neurenberg met een hoogst vijandige haat en noemen hen aanhangers van Luther, omdat die dit jaar alle bedelarij afgeschaft hebben, zodat niemand nu nog in het openbaar durft te bedelen. Toch zorgen de inwoners voor alle bedelaars, en royaal ook, al naar gelang ieders omstandigheid. Allen prijzen deze vrome taak en dragen royaal met hun goederen bij. Maar de monniken menen dat al wat naar de behoeftigen toe gaat, hun hebzucht en hun buiken ten goede komt. Vandaar die tranenGa naar voetnoot6. en de helse beroering! Via vrienden wees ik de gezant erop - want ik kon hem niet zonder gevaar ontmoeten - voorzichtig te zijn voor de hinderlagen van de monniken; maar die hebben mij ook verdacht gemaakt. Nu pas begon hij te merken hoe oprecht ik met hem ben omgegaan. De paus heeft naar de senaat van Neurenberg geschreven en hem een paar volledig valse feiten ten laste gelegd. Dit wordt allemaal aan de gezant toegeschreven, aan wie de senaat geen antwoord wilde geven, ook niet toen hij er dringend om vroeg. Hij wordt zelfs van een zware misdaad beschuldigd. Ook schreef de paus onder andere aan de vorsten eerlijk toe te geven dat er in sommige jaren bij de Heilige Stoel in Rome veel afschuwelijke misdaden waren begaan en dat vanwege deze zonden de geestelijkheid door de ketterij van Luther afgeranseld wordt. ‘Want wij allen,’ zei hij, ‘hebben gedwaald;Ga naar voetnoot7. iedereen is zijn eigen weg opgegaan. Er is niemand gevonden die goed handelde, zelfs niet één iemand.’Ga naar voetnoot8. Ten slotte doet hij veel beloften. Ik hoop dat hij ze wil nakomen, en wanneer hij dat wil, hij daartoe in staat is, en wanneer hij daartoe in staat is, deze beloften werkelijk uitvoert. Voor velen lijkt dit onmogelijk. Maar wij moeten alles aan God overlaten. De inwoners van Neurenberg hebben bij sommigen een slechte naam als aanhangers van Luther, omdat zij de leer van het evangelie hartstochtelijk aanhangen. Hadden de mensen van Rome maar die zelfbeheersing en deugdzaamheid van de Neurenbergers betoond en deden ze dat ook nu nog maar. Want dan zouden ze minder zien, horen en voelen wat ze voortdurend noodgedwongen te verdragen hebben. Maar genoeg hierover. Ik zou je schrijven wat er bij die landdag besloten was, als ik daarover beschikte. Want veel kwesties zijn ter sprake gebracht, vooral over het vestigen van een algemene vrede in Duitsland, maar weinig zijn er afgewikkeld, behalve dat aan het volk nieuwe belastingen zijn opge- | |
[pagina 337]
| |
legd. Van alle koopwaar die in Duitsland wordt in- of uitgevoerd, moeten namelijk vier goudstukken per honderd betaald worden, zodat ‘koningen die het volk uitzuigen’Ga naar voetnoot9. dit voor de uitvoering van hun plannen krijgen. Maar of men zo'n ondraaglijke last kan verduren, zal de afloop leren. De afgevaardigden van de steden zijn allen vertrokken zonder de vorsten te groeten en wilden op geen enkele wijze hiermee instemmen. De vorsten vinden dit heel onaangenaam en, als ik mij niet vergis, zullen er ernstige opstanden uitbreken. Want de vorsten willen beslist dat die belasting van kracht wordt, maar de steden verzetten zich met hand en tand en menen dat alles beter te verdragen is dan zo'n onmenselijk juk. En intussen wapenen wij ons tegen de Turken, terwijl bij ons door meningsverschillen en haatgevoelens alles in brand staat; wij beloven anderen hulp, hoewel wij zelf alle steun ontberen. Vorsten zien dat hun edelen overal een opstand beramen, zij weten dat hun onderdanen onder zeer zware lasten gebukt gaan en bovendien doen zij desondanks hun best de steden van zich te vervreemden. Dit zou in elk geval niet gebeuren, als Gods bestraffing ons niet zou vervolgen. Maar ik ben te uitvoerig: moge God ons genadig zijn. Je schrijft dat de paus je een briefGa naar voetnoot10. heeft gestuurd die een en al welwillendheid was. Het was mij aangenaam dit te horen zowel vanwege de eer die je toekomt als vanwege je lasteraars. Hij handelt in elk geval niet onverstandig, als hij jou en andere geleerden vleit. Want bij veel mensen is al genoeg ergernis opgewekt; Van Hoogstraten, Eck, Aleandro en de hele schare critici zullen hun helemaal geen rust gunnen, als het gezag van de paus niet ingrijpt. De mensen van Rome zullen eindelijk merken hoe gevaarlijk het is een zwaard in handen te geven van dwaze, dronken en roekeloze mensen, die vervuld zijn van hoogmoed en arrogantie, hoewel zij al een tijd lang ervaren hebben hoeveel ellende door onbezonnenheid en weinig doordachte overmoed aan beide kanten teweeg is gebracht. Enkele mensen die op een onwaardige manier zijn behandeld, zwijgen en dat onder de dekmantel van het gezag van de paus. Met hun stilzwijgen beschermen zij zich meer dan sommige lieden die onrust veroorzaken en alles met geschreeuw vullen, hoewel ook zij misschien gaan spreken op een tijdstip dat hun goed uitkomt. Maar om ten slotte bij de zaak van Froben te komen: jouw laatste briefGa naar voetnoot11. kwam hier op het juiste moment, namelijk toen Ferdinand de dag daarop zou vertrekken en alleen naar de landdag zou komen om afscheid te nemen. Ik heb daarom de kwestie direct ter hand genomen en mijn vrienden die de vergadering voorzaten, dezelfde nacht gevraagd zich ervoor in te zetten dat | |
[pagina 338]
| |
we zouden bereiken wat we wensten. Ik heb de hele zaak overgelaten aan de kanselier, zoals zij hem noemen, van het keizerlijk bestuur, een man die jou niet minder dan mij welgezind is. Hem heb ik ook de brief overhandigd die jij eerder aan Ferdinand had geschreven.Ga naar voetnoot12. Want Oecolampadius had hem aan mij toevertrouwd op voorwaarde dat ik hem aan niemand anders zou geven dan jouw vriend Spiegel. Maar toen deze nergens verscheen en Ferdinand zich al op zijn vertrek voorbereidde, wilde ik de brief niet langer achterhouden. Daarom overhandigde kanselier Ulrich Varnbüler of ‘Varenheuvel’ zoals jij hem in een of andere brief noemt,Ga naar voetnoot13. toen Ferdinand in de vergadering kwam, hem onmiddellijk jouw brief. Tegelijk lichtte hij onze verzoeken toe en liet hem exemplaren van de boeken zien. Maar de vorst pakte begerig je brief aan, las hem en stemde direct met onze wensen in. Omdat de kwestie niet alleen in zijn hand lag, legde hij haar toen hem de gelegenheid geboden was, zelf aan de vorsten voor, niet zonder jouw naam eervol te vermelden. Samen met de gezanten besloten zij allen op dezelfde manier Erasmus ter wille te zijn. Desondanks liep de zaak enigermate vertraging op, omdat sommigen meenden dat het privilege, zoals zij dat noemen, niet aan alle boeken maar alleen aan toegestuurde exemplaren verleend moest worden. Maar door de inzet van de kanselier en de medewerking van je vrienden is een algemeen privilege verkregen. Uit eigen beweging droeg Ferdinand Ulrich op om vóór zijn vertrek de briefGa naar voetnoot14. gereed te maken, zodat hij hem eigenhandig kon ondertekenen. Deze gehoorzaamde, hoewel hij onder een massa werk werd bedolven, en handelde de hele zaak vóór Ferdinands vertrek af - kosteloos en zonder geld, wat bij ons heel zeldzaam is -, minder omwille van mij dan van jou. Als de zaak volgens jouw wensen is afgehandeld, is het dus in orde, want ik ben bereid je altijd en overal ter wille te zijn en wens evenzeer Froben te gerieven vanwege het algemeen belang van de wetenschap en de deugdzaamheid van de man. Toch zou je er goed aan doen, als je Ulrich al was het maar met een kort briefje bedankt en hem namens Froben vanwege zijn welwillendheid een exemplaar toestuurt. Want een dergelijk document had, vooral omdat het van algemene strekking is, zonder twintig goudstukken niet tot stand kunnen komen. Verder zou ik graag de spot met je drijven, omdat jij op enkele lieden vertrouwde die jou gouden bergen beloofden,Ga naar voetnoot15. en aan mij deze zaak niet wilde | |
[pagina 339]
| |
overlaten. Als zij zelf aanwezig waren geweest, zouden ze immers mijn hulp nodig gehad hebben, want de secretarissen van Ferdinand hebben bij hem niet het gezag dat zij vroeger bij Maximiliaan genoten. Daarom scheelde het weinig of de zaak was in het ongerede geraakt. Als jij mij zou antwoorden dat je mij geen overlast had willen bezorgen, vooral omdat jij iemand had die de zaak voortreffelijk kon afhandelen, aanvaard ik geen excuus. Want hij heeft jou praatjes verkocht, en mij kan nauwelijks iets aangenamers overkomen dan jou van dienst te zijn en mijn sympathie niet alleen met woorden, maar ook door daden te laten blijken. Ik stuur daarom je briefGa naar voetnoot16. naar hem terug. Hij zal vast wel een goed excuus hebben. Ik stuur ook de brief die de gezant aan je stuurde,Ga naar voetnoot17. en een paar andere. Jouw briefGa naar voetnoot18. heb ik voor hem zoals het hoort verzegeld. Hij heeft niet geantwoord, omdat hij zich voor zijn reis voorbereidde en alleen in het gezelschap van Ferdinand durfde te vertrekken. Zo zeer heeft hij zich blootgesteld aan gevaren en beledigingen. Aan de paus brengt hij een antwoord over van de vorsten zoals wellicht niemand ooit heeft gedaan, hoewel enkele bisschoppen het er niet mee eens waren. Het is met hoffelijke woorden opgesteld, maar zo wrang, dat er bijna nooit iets met meer bitterheid heeft geklonken. Er zijn ongeveer zeventig grievenGa naar voetnoot19. van het Duitse volk bijgevoegd of wat meer, waarvan onze mensen beweren dat zij ze niet langer willen of kunnen verdragen. Zij menen dat zij tot nu toe genoeg te horen hebben gekregen en dat het tijd is om eens wakker te worden. Waartoe dit alles zal leiden, moet je zelf maar bekijken. Maar ik moet mij met mijn pen bedwingen. Wat zou ik anders kunnen doen op deze Vastenavond? Het ga je goed, mijn beste Erasmus, en weet dat je altijd op mij kunt rekenen. Want zo zijn mijn gevoelens voor jou. Neurenberg, 17 februari 1523 |
|