De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1342 Aan Marcus Laurijn
| |
[pagina 301]
| |
uitgang verheugd zijn, maar ook sympathiseren met degenen die vol toewijding het algemeen nut dienen. Maar ik verbaas mij erover dat er mensen zijn die door dergelijke geruchten ontsteld raken, vooral omdat zij al zo vaak ervaren hebben hoe uit de afloop van de gebeurtenissen bleek dat het om loze geruchten ging. Dit hoeft echter geen verbazing te wekken, als mensen die zelfs nooit in een droom begrepen hebben wat schaamte betekent, durven te liegen over iemand die zo ver van hun vandaan is, terwijl zij tegen hun naaste steeds weer nieuwe fabels plegen te bedenken. Kijk, het toeval liet een jambische zesvoeter ontstaan.Ga naar voetnoot4. Ik denk dat de zaak wel een bijtende jambe verdient. Heel wat jaren heb ik in Leuven gewoond.Ga naar voetnoot5. Telkens als ik mij naar Brussel of Mechelen begaf en tien dagen lang voordat ik vertrok aankondigde dat ik zou gaan, verspreidden zij zonder enige schaamte het bericht dat ik uit angst gevlucht was. Toen ik op het platteland in Anderlecht verbleef,Ga naar voetnoot6. een bekende plaats vlakbij Brussel waar het paleis van de keizer is, en voor mijn gezondheid zorgde, hield ik mij natuurlijk schuil voor hen, hoewel ik bijna iedere dag te paard naar de stad ging en ook herhaaldelijk naar Leuven terugkeerde. In dezelfde periode lag ik in Leuven dikwijls in bed vanwege een moeilijk te genezen koorts. En toen ik in de buurt van Brussel van mijn paard was gevallen, was ik bijna aan een beroerte bezweken, hoewel ik sinds vele jaren - Christus zij dank - geen betere gezondheid had dan op dat moment.Ga naar voetnoot7. Maar hoe vaak hebben zij mij in die zeven jaar begraven, hoe vaak ter dood gebracht en hoe vaak mij met allerlei soorten ellende geteisterd! Ze zijn erger dan mensen als Phalaris en Mezentius.Ga naar voetnoot8. Is het niet voldoende de ongelukkige Erasmus in één keer om te brengen in plaats van hem zo vaak met zoveel ellende te martelen en hem zoveel doden te laten sterven? Intussen kunnen zij met al die martelingen en sterfgevallen hun wrede geest niet verzadigen. Waar zijn intussen de woorden van de apostel Johannes ‘Wie zijn broer haat, is een moordenaar’?Ga naar voetnoot9. Zij die mij zo vaak met hun tong doden, laten toch wel duidelijk genoeg zien wat zij zullen doen als het veilig kan? Want met hun zwaard kunnen zij het niet. En toch kan de dag niet ver | |
[pagina 302]
| |
weg zijn, waarop men de waarheid spreekt met de woorden ‘Erasmus is niet meer.’ Met elk ongeluk dat een mens kan overkomen, moet ik rekening houden. Het is zelfs verbazingwekkend dat mijn lichaam, dat op zich niet sterk en nu ook door het klimmen der jaren zwakker is, tegen zoveel ziektes, zoveel ellende en zoveel inspanningen standhoudt. Ik denk dat ik dat zeker aan hun verwensingen en gebeden te danken heb, omdat het de wil van God is dat hun wrede verlangen niet snel in vervulling gaat. Als ze mij ten slotte op gruwelijke wijze hebben omgebracht, gaan ze verder tegen mijn boeken tekeer alsof het mijn meest dierbare kinderen zijn, zodat ik met hen als het ware herlevend of eerder overlevend op een nog gruwelijker manier ook aan mijn einde kom. Hoe vaak hebben zij deze boeken veroordeeld door ze van een theta te voorzien,Ga naar voetnoot10. hoe vaak hebben zij ze in de wrekende vlammen geworpen! Dat ik niet aanwezig was op de rijksdag in Worms of Berbethomagum,Ga naar voetnoot11. zoals de geleerden het zijn gaan noemen, waarvoor ik inderdaad was uitgenodigd, lag ten dele aan het feit dat ik niet bij de zaak van Luther, die toen in een heel kritieke fase verkeerde, betrokken wilde worden, en ten dele dat ik eenvoudig vermoedde dat bij zo'n menigte vorsten en zo'n mengelmoes van allerlei soorten mensen de pest niet weg zou blijven. Want Keulen was niet vrij van die plaag, toen de keizer daar voor het eerst verbleef. Toen de heer van ChièvresGa naar voetnoot12. was overleden, hebben zij geprobeerd mij bij de keizer van iets te beschuldigen, maar zo schaamteloos dat zij geen enkel goed en verstandig persoon overtuigden. Ik werd in het geheim door brieven van vrienden gewaarschuwdGa naar voetnoot13. en heb door terstond naar de belangrijkste hovelingen te schrijvenGa naar voetnoot14. die rook zo verdreven, dat allen mij even vriendelijk als eervol antwoordden. Onder hen waren de zeer eminente Mercurio Gattarina, opperkanselier van zijne majesteit de keizer, de kardinaal van Sion,Ga naar voetnoot15. bisschop Marliano van Tuy en de toenmalige apostolische nuntius Girolomo Aleandro.Ga naar voetnoot16. Want anderen noem ik met opzet niet. Alleen de bisschop van LuikGa naar voetnoot17. liet mijn bode enkele dagen wachten en ant- | |
[pagina 303]
| |
woordde uiteindelijk met een kort briefje, omdat hij door bezigheden in beslag werd genomen. Toen de keizer naar Brussel was teruggekeerd, was er nauwelijks een dag waarop ik niet midden over de markt en langs het hof reed. Vaak verkeerde ik aan het hof, wat bepaald niet mijn gewoonte was, en ik woonde bijna meer in Brussel dan in Anderlecht. Iedere dag maakte ik mijn opwachting bij bisschoppen, hoewel ik over het algemeen bij dergelijke plichten helemaal niet ambitieus ben. Ik lunchte bij de kardinaal,Ga naar voetnoot18. ik converseerde met beide nuntii.Ga naar voetnoot19. Ik bezocht gezanten en zij kwamen op hun beurt naar Anderlecht. Nooit heb ik een minder verborgen leven geleid en nooit ben ik meer onder de ogen van de mensen gekomen. En intussen waren er van die kletskousen die schreven dat Erasmus ergens in Duitsland een verborgen leven leidde. Ik kwam dit feit pas te weten toen ik mij hier had teruggetrokken. Jij weet verder zelf hoe ik mij het liefst alleen maar in jouw huis verscholen zou hebben, toen de keizer samen met de koning van Denemarken in BruggeGa naar voetnoot20. verbleef en de toenmalige gezant van de koning van Engeland, de eerwaarde Thomas, kardinaal van York,Ga naar voetnoot21. zich daar ook bevond. Want vaak had jij alle of tenminste de belangrijkste hovelingen als gasten aan tafel. Dan zat ik in hun midden, naar ik meen tot groot genoegen van iedereen. Hoe vaak lunchte of dineerde ik nu buitenshuis bij de adel en ook bij de koning van Denemarken, die zelfs wilde dat ik dagelijks bij hem verkeerde? Waar reed ik dikwijls per paard niet heen en in jouw gezelschap? Bij welke grote bijeenkomst van edelen was ik niet aanwezig? Nu eens was ik aan het hof van de keizer, dan weer bij het gevolg van de kardinaal van York, nu eens bij de een, dan weer bij de ander. Ook als ik herhaaldelijk was uitgenodigd, ging ik vaak niet. Want van nature ben ik liever thuis en ook mijn wetenschappelijk werk verlangt een huiselijk leven. En zoals ik mij toen verscholen hield, ben ik daarna gevlucht. Zes maanden lang had ik de reis naar Bazel voorbereid en dat ten overstaan van iedereen. Want omdat ik zei dat ik naar Bazel vertrok, betaalde de thesaurierGa naar voetnoot22. mij het jaargeld van de keizer vervroegd uit. De reden van mijn vertrek was hem niet onbekend, natuurlijk dezelfde waarom ik al zo vaak Bazel heb bezocht, voordat ik bang was voor die helden. Het eerste deel van het Nieuwe Testament was gedrukt,Ga naar voetnoot23. de aantekeningen daarbij resteerden | |
[pagina 304]
| |
nog. Daarvoor wilde ik ter plaatse zijn, niet alleen om te bereiken dat zij met minder fouten zouden verschijnen maar ook dat ik al naar gelang de omstandigheden af en toe iets kon veranderen of toevoegen. Want bij dit soort geschriften komt voor de auteur het werk in de vorm van een cyclus terugGa naar voetnoot24. en heeft hij het nooit bevredigend afgemaakt. Toch ik wilde deze uitgave, de derde, als laatste voltooien. Lijkt dat soms een onbelangrijke reden? Laat het althans zo lijken, maar dan alleen voor die dikbuiken,Ga naar voetnoot25. die niet zouden aarzelen om voor een overvloedige maaltijd zelfs te voet helemaal naar Bazel te snellen. Voor mij was tenminste deze reden niet minder dierbaar dan het gebied van Milaan voor de koning van Frankrijk.Ga naar voetnoot26. Ik was al helemaal reisvaardig en niets hield mij tegen behalve de gevaren onderweg. Daarom wachtte ik op een veilig escorte. Intussen zamelde men op verschillende plaatsen geld in en dankzij deze actie verbleef ik nog zes dagen in Leuven. Natuurlijk hield ik mij ook daar verborgen, zoals ik altijd doe, in een logement waar geen enkele vreemdeling naar toe gaat, maar ondertussen is er vaak geen plaats. De herberg heeft als uithangbord In den Wildemanne. Heel toevallig verbleef Girolamo Aleandro daar; met hem bracht ik de tijd aangenaam door, terwijl wij soms zelfs tot middernacht gesprekken voerden over literaire onderwerpen. We hadden afgesproken dat wij, als wij een veilige route konden krijgen, samen zouden vertrekken. Toen ik na een paar dagen daarnaar terugkeerde, trof ik ook toen Aleandro die net als ik zijn vertrek voorbereidde zoals ik deed. In Brussel had ik gehoord dat legeraanvoerder Franz von Sickingen de dag daarop in Tienen zou zijn. Op dat moment was zijn verstandhouding met de keizer goed. Hoe het nu is weet ik niet.Ga naar voetnoot27. Die dag was het mijn verjaardag en het feest van de apostelen Simon en Judas.Ga naar voetnoot28. Op die dag gebeurde er iets dat bij mijn verjaardag paste, dat wil zeggen iets noodlottigs. Een of andere dominicaan,Ga naar voetnoot29. naar ik meen degene die een commentaar op mijn Lof der zotheid schreef, had om zeven uur in de Pieterskerk gepreekt, een man vol zelfvertrouwen en zeer met zichzelf ingenomen. Je zou hem de PhormioGa naar voetnoot30. uit een komedie kunnen noemen. Hij leek | |
[pagina 305]
| |
niet van een heilige preekstoel, maar direct van een boerenkar te spreken. Bijna een uur lang ging hij tegen Erasmus tekeer, herhaaldelijk verbond hij daarmee de naam van Luther, natuurlijk om bij het volk de verdenking te wekken dat ik met hem veel te maken had. Maar hij was vooral verontwaardigd, omdat ik volgens hem ook de werken van Augustinus wilde corrigeren hoewel ik er niets van begreep. Hij beloofde dat hij over hetzelfde onderwerp na het middagmaal weer zou preken. Want dan maken rijk gevulde bekers dat soort mensen welsprekender. Ik wist niets hiervan en toen ik in de kerk kwam om de hoogmis bij te wonen, groette Maquet mij, een vriendelijk iemand en oud-student van de universiteit. Hij vroeg mij wat de reden was dat ik zo vroeg naar de kerk was gegaan, en wel om zeven uur en dat tegen mijn gewoonte in. ‘Hoezo vroeg?’ zei ik. ‘Je was aanwezig bij de preek,’ zei hij. Ik moest lachen en begreep - wat voor mij niet nieuw was - dat een of andere praatjesmaker bij het volk had staan kletsen. Hij was een kandidaat voor theologisch baccalaureaat en liet op deze manier een staaltje van zijn kunnen zien, namelijk dat hij deze eervolle graad verdiende. Ik ging terug naar huis en na het nuttigen van een klein middagmaal wilde ik te paard gaan, want ik had besloten om twee uur te vertrekken. Toen trof ik Aleandro die daar heen en weer wandelde. Ik had hem al vaak verteld over de schaamteloosheid van dergelijke praatjesmakers, maar hij kon mij nooit geloven. Daarom verzocht ik hem om, als hij mijn geloofwaardigheid wilde uittesten, iemand van zijn mensen om één uur naar de kerk van de dominicanen te sturen. Want daar moest het tweede bedrijf van die oude komedie opgevoerd worden. Hij stuurde iemand naar die koeiendrijver,Ga naar voetnoot31. de meest dwaze van alle theologen die Leuven in vijftig jaar heeft gekend. Je zou hem een CoroebusGa naar voetnoot32. kunnen noemen. Aleandro liet hem de boodschap brengen (want ik heb zijn woorden bijna letterlijk overgenomen) niet uit te varen tegen iemands goede naam, maar het evangelie te verkondigen. Om hem meer vrees aan te jagen, haalde hij het gezag van de paus erbij. Zij hebben hiervoor een wonderlijke eerbied, telkens als het voordelig is en het hun goed uitkomt. Ik instrueerde in het geheim enkele mensen die moesten luisteren, want ik moest weggaan omdat mijn reisgenoten al klaarstonden. Die mensen schreven mij later uitvoerig dat de man geklaagd had dat het door toedoen van enkele lieden niet toegestaan was zijn geest te gehoorzamen. Toen ik in Tienen kwam, was de legeraanvoerder Franz er niet en men verwachtte hem ook niet. Maar er was wel een grote schare soldaten, deels voetknechten, deels ruiters en ten dele soldaten van een tussensoort. Naast de | |
[pagina 306]
| |
buit vervoerden zij met wagens tegelijk kreupelen en gewonden, die in de oorlog niet voorzichtig genoeg waren geweest. Deze mensen had ik als reisgezellen tot aan Speyer. Toen ik daar de Rijn was overgestoken, liet ik hen aan de linkeroever achter. Door hun grote aantal kreeg ik tot hier toe een heel veilige reis. Ik had besloten zo weinig mogelijk omwegen te maken. Want het is een Duitse gewoonte dat broederschappen samenkomen om iemand eer te betonen. Niets is aangenamer als men veel tijd heeft, maar als men haast heeft, vermoeid is en dan door de besognes van de reis in beslag wordt genomen, is er niets nuttelozer. Terwijl wij begroet worden en zelf groeten, lopen intussen de paarden door verwaarlozing een ziekte op of komen van dorst om. Daarom trok ik vanaf de stad Düren rechtdoor naar Sickingen en liet Keulen links liggen. Die dag zat ik zonder te eten negen uur lang op mijn paard en reed ik intussen stevig door. Want het laatste stuk was langer dan verwacht en door de kronkelingen bij de bergen en de heuvels niet erg veilig. De volgende dag kwam ik in Koblenz aan, ongeveer drie uur 's middags. Toen ik daar ook in stilte wilde vertrekken, kreeg de voortreffelijke MatthiasGa naar voetnoot33. mij toevallig in de gaten. Hij is een hoge ambtenaar van die stad, een man die zich volledig wijdt aan goede boeken en aan beoefening van de deugd. Hij sleepte mij (ik had al vermoed dat het zou gebeuren) of ik nu wilde of niet naar zijn huis en daar kwamen zijn vrienden bijeen. Daar hoorde ik voor het eerst, en het verbaasde mij zeer, dat er in Duitsland mensen waren die zich om een of andere reden zorgen over mij maakten.Ga naar voetnoot34. Maar deze panische angst heb ik met een lach bij hen weggenomen. Ze vertelden ook dat de bisschopGa naar voetnoot35. mij verlangde te ontmoeten. Want in Keulen had hij mij voor een middagmaal uitgenodigd,Ga naar voetnoot36. maar ik voerde het ongezonde en onaangename weer als excuus aan, want ik vond het natuurlijk belangrijker voor mijn gezondheid te zorgen dan aan de wens van vorsten tegemoet te komen. Maar op dat moment was hij er niet. Omdat ik zag dat ik mij vanwege de vrienden die mij kwamen begroeten, die dag niet van die plaats los zou mogen maken, schreef ik vervolgens om de dag niet zonder een regel verloren te laten gaanGa naar voetnoot37. na het middagmaal verscheidene brieven aan diverse vrienden. Daarbij kreeg ik hulp van Karl Harst, een zeer vriendelijke man, die mij als eerbetoon daarheen vergezeld had. Voordat ik Mainz bereikte, hoorde ik onderweg dat de eerwaarde kardi- | |
[pagina 307]
| |
naalGa naar voetnoot38. afwezig was. Daarom nodigde ik alleen Capito voor een gesprek uit. Maar zodra ik vernam dat ook hij afwezig was, maakte ik mij gereed om verder te reizen. De voortreffelijke jongeman Marquart von Hattstein, kanunnik van de kerk van Mainz, bood een bewapend escorte aan van enkele dienaren. Onlangs is hij overleden,Ga naar voetnoot39. hoewel hij toch een lang leven verdiend had. Toen ik zijn aanbod weigerde, omdat dit vaak rovers juist uitnodigt, gaf hij mij zijn persoonlijke dienaar als begeleider mee. In Worms nodigde ik, terwijl het middagmaal werd klaargemaakt, Hermann von dem Busche uit voor een gesprek. Hij is een man van niet alledaagse geleerdheid en al lang een goede bekende van mij. Terwijl men lang en tevergeefs naar hem zocht en hem niet vond, zat ik te lang in een ruimte met een kachel tot groot nadeel voor mijzelf. Want terwijl ik voordien steeds in een uitstekende gezondheid had verkeerd, merkte ik daar dat zij eerder door de stank dan door de warmte werd aangetast. Zo slecht vergaat het mij met Duitse kachels, terwijl ik met de mensen zelf zo goed overweg kan. Ik zou hen gelukwensen met iets dat op zoveel manieren comfortabel is, als ik er maar samen met hen zou mogen genieten. Toch verdreef het inspannende paardrijden deze eerste aanslag op mijn lichaam. Want ik vloog eerder naar Speyer dan dat ik reed en ik had duidelijk paarden als Pegasus, die ook op dit moment hun meester veel geld kosten. Toen ik in Speyer kwam - ik kwam er heel laat aan -, begaf ik mij direct met mijn paarden naar het huis van Thomas Truchsess, deken van de dom aldaar, omdat hij in talrijke brieven er zo op had aangedrongen, of omdat ik wist dat alle logementen overal met soldaten bezet waren. Zij gedragen zich daar gewoonlijk strijdlustiger dan in een oorlog, zoals stoere mannen betaamt. Ik trof enkele kanunniken die bij hem dineerden en ik ben tegelijk aangeschoven. Ook daar was de kachel warm, hoewel het niet stonk. Terstond kwam die maar al te bekende aandoening in mijn lichaam terug. Daarom had ik besloten volledig af te zien van de Duitse genoegens. Toen daar na twee dagen mijn lichaam hersteld was, bereikte ik Straatsburg. Ik had besloten hier niet te verblijven, maar Jakob Spiegel, secretaris van de keizer, een ontwikkeld iemand met een meer dan zuiver karakter, die ik niet voorbij durfde te gaan zonder hem te groeten, meldde mijn aanwezigheid bij de broederschap. Kort tevoren was daar Lucas Bathodius toegetreden, die in zijn liefhebberij voor dit gezelschap enthousiaster was dan de anderen. Aan hen besteedde ik een dag en nog een tweede. Daarna ging ik onder begeleiding van enkele leden verder naar Sélestat. Een van hen was Bartholomaeus Latomus uit Trier, vanwege zijn optreden en geleerdheid een bij zonder bekwame jongeman, die het Collegium | |
[pagina 308]
| |
Philosophicum in Freiburg leidde. Enkele leden van de broederschap vergezelden mij als eerbetoon van hier weer tot aan Colmar. Onder hen bevond zich Beatus Rhenanus, die mij de volgende dagGa naar voetnoot40. tot Bazel heeft begeleid. Waarom zou ik hier, mijn beste Laurinus, de naam van ThrasoGa naar voetnoot41. noemen en melden hoe sympathiek ik met mijn terugkeer gelukgewenst ben door de bisschop van Bazel,Ga naar voetnoot42. een zeer voortreffelijke en vrome oudere man? Door herhaaldelijk geschenken en brieven te sturen getuigt hij ook nu van zijn genegenheid jegens mij. Hoe groot was de sympathie van de magistraten van deze stad, hoe groot die van de andere aanzienlijken van de kerk of de wetenschap! Ze zouden nog uitgebreider hun genegenheid laten blijken, als ik niet overal bekend maakte dat ik door dergelijke eerbewijzen helemaal niet geraakt word. Mijn aanwezigheid was in Duitsland zo algemeen bekend, dat ik daar door het vooruitsnellen van geruchten al enkele dagen was voordat ik er aankwam. En intussen beweerden die nietsnutten dat ik naar Wittenberg was verhuisd. Want waar zouden zij zich voor schamen? Inmiddels ging het in Bazel met mijn gezondheid tamelijk voorspoedig, totdat de kamers koud werden. Toen ik besefte dat de koude ook voor anderen al ondraaglijk was, stond ik toe dat er af en toe weer met mate gestookt werd. Maar deze beleefdheid kwam mij duur te staan; weldra liep ik een verderfelijke verkoudheid op. Op de verkoudheid volgde een niersteen en dat leed kwam herhaaldelijk terug, zodat er geen dag was waarop ik niet zwanger werd, in barensnood verkeerde, baarde of na de geboorte in bed lag zoals dat bij kraamvrouwen het geval is. Mijn maag was intussen zo verkrampt dat geen enkel middel hielp. Het niet kunnen eten is voor mij van nature fataal. Het uitscheiden van een niersteen, dat dikwijls twee dagen duurde, liet alles behalve voedsel toe. Hoewel de pijn erger was dan iedere dood, liep ik toch meer risico vanwege mijn maagkramp. Waarom zou ik er meer over zeggen? Mijn ellende was hier zo groot, dat het zelfs Nicolaas Baechem voldoening zou hebben gegeven. Intussen is mijn ongebroken geest niet geweken voor de kwalen van mijn lichaam, hoe groot deze ook zijn. Naast veel andere bezigheden voltooide ik mijn commentaar op het Nieuwe Testament. Ik begon met een paraphrasis op Mattheus en had haar ongeveer binnen twee maanden af. Na voltooiing stuurde ik haar naar de keizer en zij werd aan het hele hof met veel bijval ontvangen. Jean Glapion liet haar in een kapel zien, waarbij heel wat belangrijke hovelingen aanwezig waren, onder wie de eerwaarde bisschop van Palencia.Ga naar voetnoot43. | |
[pagina 309]
| |
Door een zeer gunstige verklaring van hen kreeg mijn werk bij de keizer een bijzondere aanbeveling. De keizer herinnerde zich onmiddellijk Erasmus, die vroeger aan zijn vader Filips zijn PanegyricusGa naar voetnoot44. en aan hem zelf eerder de Institutio principis christianiGa naar voetnoot45. had opgedragen. Dat het geschenk hem welkom was, heeft hij in een even hartelijke als eervolle briefGa naar voetnoot46. mij laten weten. Naast vele anderen hebben vooral Glapion zelf, de bisschop van Palencia, kanselier Mercurino, Joris van Halewijn, de aartsbisschop van Palermo, de eerwaarde Jean de Carondelet, Antoon Sucket, een raadsheer met zeer veel gezag, en Maximiliaan,Ga naar voetnoot47. de belangrijkste secretaris, met bijzonder vriendelijke brieven hetzelfde verklaard.Ga naar voetnoot48. Terwijl van zeer veel mensen hun jaargeld werd afgenomen of gekort, beloofden ze mij dat mijn jaargeld volledig behouden zou blijven en garandeerden mij dat ik ook voor de toekomst hogere verwachtingen kon hebben van de welwillende keizer. Bovendien heeft de keizer toen hij kort daarop met de koning van Engeland dineerde, uit zichzelf mij eervol ter sprake gebracht,Ga naar voetnoot49. waarmee hij duidelijk aangaf hoe goed hij mij gezind was. Ik ben dit met zekerheid te weten gekomen van degenen die de tafel bedienden. Ik weet dat je al een tijdlang over mijn Thraso-gedrag lacht, maar de onbeschaamdheid van intriganten heeft mij zover gebracht. En toch vertel ik heel wat minder dan de werkelijkheid, laat staan dat ik daarbij leugens verkondig. Want ik denk dat het je niet ontgaat, hoe ik van dergelijke opschepperijen niets moet hebben. Maar zij leveren intussen kritiek op het feit dat ik zo lang in Bazel verbleef en niet verscheen voordat de keizer vertrok, hoewel ik in brieven van vrienden daartoe wel uitgenodigd was.Ga naar voetnoot50. Maar bij dit punt zou ik, zeer geachte Marcus, willen dat mijn beweegreden minder gerechtvaardigd is dan hij in feite is. Bij de keizer ging het over niets anders dan over het verstevigen van mijn positie of over het vergroten ervan. Ik was al meer dan tevreden met mijn verkregen positie en uit de feiten zelf blijkt dat ik in Bazel druk bezig ben geweest. Gesteld dat ik aan deze bezigheid meer waarde had gehecht omdat zij tot algemeen nut diende dan omdat zij voor mij persoonlijk meer nut had opgeleverd, zou ik dan kritiek moeten krijgen? Voor het ont- | |
[pagina 310]
| |
vangen van de grootste eerbewijzen werd ik uitgenodigd - want Glapion heeft mij dit in meer dan één brief verzekerd -; door zoveel bewijzen was ik verzekerd van de sympathie van de keizer voor mij en door angst onttrok ik mij daar kennelijk aan. Als een dergelijke test was voorgelegd aan die mensen die voor de wereld dood zijn, wat zouden zij dan met gevleugelde voeten en met open bek erop afgevlogen zijn! Als ik hier voor iets bang was, was het alleen al dat hij mij de opdracht zou geven de strijd met de aanhangers van Luther aan te gaan, omdat weigeren niet was toegestaan. Niet omdat ik sympathie voel voor een taak die onrust teweegbrengt. Want door een natuurlijke neiging deins ik voor elk conflict zo zeer terug, dat als ik om een groot landgoed een proces moest voeren, de zaak eerder zou laten lopen dan mijn recht te halen. Want ik ben werkelijk die wijnstok en vijgenboom van de parabel in het boek Rechters.Ga naar voetnoot51. Toen deze door een delegatie van bomen uitgenodigd waren de macht over te nemen en oorlog te voeren, antwoordden zij dat zij niet in staat waren hun natuurlijke zoetigheid prijs te geven en betrokken te raken bij de woelingen van de oorlog. Belangrijke personen hadden de keizer ten onrechte ervan overtuigd, dat ik bij uitstek geschikt was deze taak te vervullen, hoewel niemand gekozen kon worden die minder geschikt is. Overal zag ik talloze lieden die zich op deze opdracht hadden voorbereid. Ik besefte hoe weinig ik tegen deze taak was opgewassen, zelfs als ik van nature geschikt was voor zulke verfoeilijke gevechten. Ik zag veel andere redenen die het mij ontraadden; ik denk dat het beter is nu daarover te zwijgen. En toch hadden zelfs deze talrijke overwegingen mij niet van een terugkeer afgeschrikt, als die agressieve tiran mij niet zijn boeien had vastgehouden. ‘Wie is die tiran,’ zul je zeggen, ‘omdat Zwitserland geen tirannen kent?’ ‘Phalaris,’ zeg ik, ‘die bekende steen. Mocht ik zijn tirannendoder maar zijn!’ Toch was ik zonder er acht op te slaan tot aan Sélestat gevlucht, maar ik was door de reis zo verzwakt, dat ik eerst in Breisach bij Heinrich Gallinarius,Ga naar voetnoot52. pastoor van die plaats, twee dagen mijn vermoeide lichaam verzorgde en de koorts liet zakken. Toen ik vier dagen bij Beatus, mijn meest oprechte vriend, had uitgerust, keerde ik met moeite naar Bazel terug, maar moest opnieuw bij Gallinarius op krachten komen. Intussen was ik vastbesloten, als ik wist dat Karel langer bij ons verbleef en mijn krachten hersteld waren, de reis opnieuw te proberen. Toen ik van een dienaar, die ik voor dit doel vooruitgestuurd had, hoorde dat de dag vaststond waarop de keizer besloten had weg te varen (het was 1 mei, en dat was toen heel dichtbij), verloor ik de hoop | |
[pagina 311]
| |
hem te zien en heb ik mij enkele maanden in Bazel opgehouden zonder mijzelf enige rust te gunnen. Intussen werd ik door brieven van geleerden naar Rome uitgenodigd. Ze kwamen van talrijke lieden, die ik veilig kon vertrouwen, maar vooral van de eerwaarde kardinaal van Sion. Vaak drong hij via anderen hierop aan, maar tweemaal in persoonlijke brieven, die hartelijk en met grote sympathie waren geschreven. Daarin beloofde hij naast alle steun en verwachtingen vijfhonderd dukaten per jaar op zijn kosten en bovendien een niet armzalig bedrag als reisgeld. En toen ook de bekende Silvester Prierias met een zeer vriendelijke briefGa naar voetnoot53. mij naar dezelfde plaats uitnodigde, begon ik erover te denken naar Rome te vertrekken, als mijn tiran mij maar op een of andere manier zou laten gaan. En er waren overigens veel redenen die mij naar Rome lokten: een overvloed aan de beste boeken en de grootste geleerden, zoveel oude vrienden, onder wie Richard Pace, die daar toen verbleef, Paolo Bombace, Johannes Fabri, Georg Sauermann, proost van Wrocław, een jonge begaafde geleerde en tot belangrijke zaken voorbestemd, en Herman van Friesland, al lang een voortreffelijk iemand die onder de geleerden naam zal maken. Zoveel nieuwe vrienden, onder wie Corycius, een zeer openhartig iemand, en LandauGa naar voetnoot54. die eens een beroemd schrijver zal zijn, als mijn voorgevoel mij niet volledig misleidt. Ik laat al die kardinalen nu achterwege, van wie het grootste deel mij zeer gunstig gezind is, zoals ik uit brieven van vrienden te weten ben gekomen. Sommigen hebben zelfs in persoonlijke brieven hun sympathie voor mij uitgesproken. Als iemand twijfelt aan mijn betrouwbaarheid, zullen de brieven die tevoorschijn zijn gekomen, aantonen dat ik met meer bescheidenheid spreek dan de feiten toestaan. Daarom ging ik naar Konstanz, hoewel al mijn vrienden het afraadden, en twee vrienden begeleidden mij daarbij spontaan, Heinrich Eppendorf, behalve van goede komaf en geletterd ook iemand met een heel vriendelijk karakter, en Beatus Rhenanus. Allen werden wij gastvrij ontvangen door de illustere Johann von Botzheim Abstemius, kanunnik ter plaatse. Nog nooit heb ik iemand gezien die zo vriendelijk en openhartig is als hij. Je zou zeggen dat hij voor de Muzen en de Gratiën geboren is. Hij heeft een huis, dat op een verblijfplaats van de Muzen kan lijken. Overal straalt het iets van schoonheid en verfijning uit, nergens is het stil, maar overal lokt het je aan met spraakmakende schilderingen en houdt het de ogen van mensen vast. In de zomerkamer, die hij naar zijn zeggen voor mij gereed had gemaakt, stond vlak bij de tafel Paulus, die het volk onderrichtte. Aan de andere wand zat Christus op de berg zijn leerlingen te onderwijzen, dan zag je apostelen, die | |
[pagina 312]
| |
over de bergen vertrokken om het evangelie te preken. Naast de schoorsteen stonden priesters, schriftgeleerden en farizeeën die met ouderlingen samenzwoeren tegen het evangelie dat al in kracht toenam. Elders zongen de negen zusters van Apollo en op een andere plaats waren naakte Gratiën te zien, een symbool van eerlijke edelmoedigheid en ongekunstelde vriendschap. Maar waarom zou ik doorgaan om het hele huis per brief te schilderen? Zijn schoonheden en charmes zou je nauwelijks in tien dagen kunnen bezichtigen. Maar in het overal zo prachtig versierde huis is er niets verfijnder dan de gastheer zelf. De Muzen en de Gratiën heeft hij meer in zijn hart dan op zijn schilderijen, meer in zijn manier van doen dan aan de wanden. Direct na mijn aankomst had ik de man gevraagd niemand voor het diner uit te nodigen, omdat ik van nature van een klein gezelschap houd. En ik was toen zo uitgeput, dat ik eerder anderen tot last zou zijn dan dat ik vrolijk kon worden van een groot gezelschap. In de eerste plaats was ik vermoeid door de reis, vervolgens was ik zo zwanger als dat bij geen zeug het geval is en ik stond tenslotte op het punt te baren. Precies zoals een kraamvrouw voelde ik het aankomen. Werkelijk ellendige voorzorgsmaatregelen! Toevallig was daar toen ook de eerwaarde Hugo, bisschop van Konstanz,Ga naar voetnoot55. aanwezig, een man met de rijzige gestalte van een held, bijzonder vriendelijk, oprecht, zonder uiterlijk vertoon en arrogantie. Hij is geen militair zoals bijna altijd in Duitsland, maar treedt echt als priester op. Hij had onmiddellijk van mijn komst bericht gekregen en wilde als eerbetoon mij laten komen. Maar von Botzheim adviseerde hem stilletjes mijn gezondheid te sparen en zei te laten weten wanneer dit wel goed zou uitkomen. Hier verdiende de bisschop tweemaal lof voor zijn hoffelijkheid. Het getuigde van hoffelijkheid dat hij zijn diensten aanbood, maar van grotere hoffelijkheid dat hij toeliet dat de aangeboden diensten geweigerd werden. Want sommigen zijn verontwaardigd en denken dat je geen achting voor hen hebt, als je hun niet zelfs tot je eigen nadeel in alles ter wille bent. Toch stuurde hij zijn huismeester om mij door het schenken van een paar patrijzen aan te geven wat het huis van de bisschop zoal had. En ik maakte gebruik van de niet aflatende gulheid van de bisschop. Na een paar dagen heb ik de steen uitgescheiden, maar nog nooit met zo'n grote marteling. Daarom voelde ik mij na het baren zo uitgeput, dat ik voor mijzelf en anderen niet aangenaam was. Overigens ontbrak er niets aan het grootste genot. Lieve hemel, wat een gastvrijheid, wat een gastheer, wat een vriendelijke heertjes, wat een schitterende inrichting, wat een gesprekken, lezingen en liederen! Werkelijk tafels en maaltijden voor goden. Ik zou de goden van de dichters niet benijden om hun nectar en ambrozijn, als het met mijn gezondheid wat voorspoediger was gegaan. | |
[pagina 313]
| |
Juist de ligging van de plaats was ook aantrekkelijk. Want Konstanz ligt aan een kolossaal meer, dat zich in de lengte en de breedte over vele mijlen uitstrekt en intussen niet minder lieflijk is. Bosrijke bergen die aan alle kanten zichtbaar zijn, sommige dichtbij, anderen in de verte, vergroten de bekoorlijkheid. Want de Rijn, als het ware vermoeid door de oneffen en steile plaatsen in de Alpen, komt hier als in een aangename herberg weer op krachten. Zacht door het midden voortglijdend trekt hij zich bij Konstanz weer in zijn bedding terug, waarbij hij tegelijk zijn oude naam weer ontvangt, hoewel het hele meer liever wilde, dat het zijn naam te danken had aan de stad. Wat nu het meer van Konstanz wordt genoemd, heette vroeger het meer van Bregenz, zolang de stad die nu Konstanz heet, Bregenz werd genoemd.Ga naar voetnoot56. Men zegt dat het meer rijk aan vis is en van een nauwelijks te geloven diepte, zodat ergens het oppervlak vijftig el van de bodem verwijderd is. Want ze zeggen dat enorme bergmassa's onder het water verborgen worden. Het hoofd van de dominicaner gemeenschap,Ga naar voetnoot57. een zeer rechtschapen man, een solide geleerde en opvallend welbespraakt in zijn preken, gaf mij een enorme vis uit het meer, die het volk forel noemt, een koninklijk geschenk, als het bij ons aangeboden zou zijn. Wanneer de Rijn het meer rechts achter zich heeft gelaten en de stad Konstanz een eindje voorbij is gestroomd, vormt hij als wat ware spelend en uitgelaten een eiland, waarop een groot vrouwenklooster staat.Ga naar voetnoot58. Daarna doet hij bij de samenvloeiing een kleiner meer ontstaan, dat zij VenetumGa naar voetnoot59. noemen zonder te weten waarom. Van hieraf stroomt hij in zijn eigenlijke bedding, meestal met veel draaikolken, maar hoe dan ook bevaarbaar tot aan de stad, vroeger een Reichskammer, die SchiffhausenGa naar voetnoot60. heet; ik denk vanwege de oversteekplaats voordat daar een brug was. Want vlak daarbij zijn watervallen, waarlangs de Rijn zich met veel geraas naar beneden stort. Trouwens ook elders wordt hij vaak door watervallen onderbroken, door rotsen gehinderd, en tot aan Bazel is hij weinig geschikt voor de scheepvaart. Maar ik dien intussen met mijn verhaal naar Konstanz terug te keren. Deze stad is door niets zo beroemd als door zijn heel oude en sierlijke kerk, verder omdat daar vroeger onder voorzitterschap van de keizer het concilie is gehouden,Ga naar voetnoot61. maar vooral omdat Jan Hus daar verbrand is. Van alle kanten wer- | |
[pagina 314]
| |
den mij geschenken toegezonden, ook van verafgelegen plaatsen. De een stuurde mij een bijzondere wijn, een ander vogeltjes, weer een ander vissen enzovoort. De magistraat begroette mij met het sturen van erewijn. Van dichtbij lieten stedelijke fluitspelers verscheidene dagen muziek horen. Want ook dit eerbetoon plegen bepaalde gasten te krijgen. En voor het geval je ook wilt weten wie mijn tafelgenoten waren: naast Beatus en Eppendorf was daar de arts JohannGa naar voetnoot62. voortdurend aanwezig, een man nog jong, maar bijzonder talentvol, geleerd en even ingetogen als bescheiden, en ook Michael Hummelberg. Deze is, om hem in een paar woorden voor je af te schilderen, door zijn ingetogenheid, bescheidenheid, geleerdheid en zijn aangename manier van doen een tweede Rhenanus. Verder was er de prediker Wanner, een man van evangelische oprechtheid. Toen ik na het uitscheiden van de niersteen enigszins mijn krachten had teruggekregen, besteedde ik een uurtje aan vrienden die mij kwamen begroeten. Ze waren wel uitgekozen en aanbevolen, want het was niet mogelijk aan de genegenheid van allemaal tegemoet te komen. Vriendelijk als hij is wilde de bisschop mij alle mogelijke eer bewijzen. Maar mijn gastheer had hem buiten mij om erop gewezen dat ik een man van weinig eten, zelfs van geen eten was en dat ik niets moest hebben van rumoerige maaltijden. De bisschop moest niemand omwille van mij uitnodigen en niets toevoegen aan wat hij dagelijks liet voorbereiden. Hij gehoorzaamde en ontving alleen maar ons gezelschap bij een middagmaal. Hij liet mij met meer huldebetoon vertrekken dan ik althans verdiende en ik bezocht de eerwaarde Ennio,Ga naar voetnoot63. bisschop van Veroli, die op dat moment daar apostolisch nuntius was. Al eerder waren wij immers door wederzijdse brieven bevriend geraakt. Hij kwam mij zo opgewekt tegemoet alsof iemand van enig belang bij hem gekomen was. Zonder anderen erbij, gingen wij zitten en spraken over uiteenlopende onderwerpen. Want hij is vooral een verstandig iemand en omdat hij zich lange tijd met zaken van veel vorsten heeft beziggehouden, bezit hij een bijzonder oordeelsvermogen. Een gelijke leeftijd en dezelfde ziekte vergrootten de wederzijdse genegenheid. Want ook hij had last gehad van een niersteen, waarbij de kwaal dezelfde oorzaak had: zonder twijfel de wijnen uit die streken, die dun, zuur, bitter, onrijp, onaangenaam en onaantrekkelijk zijn. Door van wijn te veranderen was er een einde aan zijn kwaal gekomen, of hij had er in elk geval minder last van. Hij gaf mij ook andere geneesmiddelen, die hij uit Milaan had laten komen. Zelf was hij een reis naar Italië aan het voorbereiden en niets stond nog in de weg behalve een brief van de paus, die hij over enkele uren verwachtte. Hij verlangde dat ik hem op zijn reis zou | |
[pagina 315]
| |
vergezellen. In mijn hart wilde ik wel graag, omdat Trente naar men zei niet verder was dan zes dagen reizen. Want vanwege de vijandelijkheden tussen de keizerlijke troepen en de FransenGa naar voetnoot64. moesten we daarlangs gaan. Zo immers genieten wij nu van onze vorsten. Met een dichtbije glimlach nodigden de Alpen mij uit, mijn vrienden raadden het af, maar tevergeefs, als een niersteen niet als een agressieve redenaar mij had overgehaald om naar mijn nest in Bazel terug te vliegen. Terwijl mijn gastheer AbstemiusGa naar voetnoot65. een serie redenen aanvoerde om mij te laten blijvenGa naar voetnoot66. en terwijl de schippers mij probeerden te bedriegen - want ik was van plan tot Schiffhausen per schip te varen, omdat ik er niet op vertrouwde dat ik het schokken van een paard kon verdragen; zo slecht was het met mij gesteld - verbleef ik ongeveer drie weken in Konstanz. Ten slotte, toen de schippers geen einde maakten aan hun leugens zoals het hun voorrecht of gewoonte is, liet woede mijn kracht toenemen. Ik besteeg om acht uur mijn paard en ging in snelle vaart naar Schiffhausen, waar ik voor drie uur 's middags aankwam. Toen ik in Bazel was teruggekeerd, besloot ik Bourgondische wijn te proeven, die ik ondanks mijn weigering een paar dagen eerder had gekregen van de edelmoedige Nikolaus von Diesbach, deken en aankomende bisschop van Bazel, die men nu coadjutor noemt. Bij het eerste proeven beviel hij mijn gehemelte niet erg, maar de nacht toonde het karakter van de wijn. Want mijn maag was zo plotseling hersteld, dat het leek alsof ik in een ander mens herboren was. Ik had inderdaad deze kwaal aan enkele wijnen toegeschreven, die meestal, hoewel ze onrijp, zuur en daarom een vijand voor de maag zijn, toch gemakkelijk in de nieren doordringen en daardoor het onrijpe materiaal met zich meenemen. Hoewel zij op zichzelf niet erg schadelijk zijn, verpest men ze bovendien met slechte middelen - kalk, aluin, hars, zwavel en zout. Want het water, dat zij er rijkelijk aan toevoegen, is het minst erge. Wat moet ik er meer over zeggen? De meeste wijnen verdienen door ketters gedronken te worden. Want ik zou denken dat dit soort kwellingen voldoende is om iedere wandaad te straffen. En toch treft men mensen aan, die van zulke beroerde wijntjes wel dronken willen worden. Eerder had ik enkele wijnen geproefd die uit Bourgondië kwamen, maar zij waren vurig en droog. Deze wijn nu had een hoogst aangename kleur, je zou het goudbrons kunnen noemen, hij smaakte niet zoet of droog, maar zacht. Hij was niet koud of vurig, maar sappig, onschuldig en zo vriendelijk voor de maag, dat ook een grotere hoeveelheid weinig schade aanrichtte. En | |
[pagina 316]
| |
wat bij lichtrode wijnen zelden voorkomt: deze laxeerde voldoende vanwege de kracht van het vocht dat hij in de maag verspreidt. Hoe gelukkig is Bourgondië juist hierom en verdient het ten volle om de moeder van de mensen genoemd te worden, sinds het zulke melk in zijn borsten heeft! Geen wonder dat vroegere stervelingen diegenen als goden eerden, wier inspanningen een groot voordeel aan het leven van de mensen toevoegden. Heeft degene die mij deze wijn getoond en meegegeven heeft, hoewel het tonen al genoeg was, mij niet eerder het leven dan de wijn gegeven? Er werd nog een ander vat gebracht, niet slechter dan het eerste, behalve dat de koetsier het te veel met water had aangelengd. Het eerste vat was met pleister verzegeld. Men mocht er iets uitnemen, maar niets ingieten. Bij het tweede vat was het anders. Daarom was het eerste vat dat gebracht werd niet helemaal vol, het tweede boordevol. En juist datgene waarmee de wijndief wilde bewijzen dat hij een betrouwbare vervoerder was, heeft hem verraden. Intussen worden de dieven van een geldstuk opgehangen; maar lieden die tegelijk iemand van zijn bezit en leven beroven, bedriegen zonder gestraft te worden. Zo kan ik door een eenvoudige opdacht, mijn beste Laurinus, met al mijn spullen naar Bourgondië verhuizen. Om de wijn, zul je zeggen? Ja, ik zou inderdaad nog liever naar Ierland willen verhuizen, dan dat ik zelfs maar eenmaal met een niersteen te maken heb. Ik heb het beslist aan mijn brieven te danken dat, waar ik ter wereld maar heen ga, het mij nergens aan vrienden zal ontbreken. Ik denk stellig dat er in heel Duitsland, dat zich zeer ver uitstrekt, geen stad is die Erasmus niet graag wil opnemen, als hij zin krijgt in een verhuizing. Ik zou geen zware leugen verkondigen, als ik hetzelfde over Italië en Frankrijk beweerde. Ik ben in elk geval met de vriendelijkste brieven uitgenodigd enkele steden te bezoeken. De steden die ik tot nog toe op de heen- en terugreis naar Konstanz of Sélestat heb bezocht, hebben mij bedankt door wijn te bezorgen, die men gewoontegetrouw als eerbewijs aan nieuwe gasten als geschenk pleegt te geven. Aan dit soort eerbewijzen beleef ik zo weinig genoegen, dat ik mijn vrienden vaak opdroeg ervoor te zorgen, dat zoiets niet zou gebeuren. En dit niet alleen omdat ik meen dat men dit eerbewijs aan anderen, machthebbers, verschuldigd is en niet aan Erasmus, die in alle opzichten een eenvoudig mannetje is. Maar ook omdat deze eerbetuigingen voor hen die vermoeid of in het algemeen druk bezet zijn, in werkelijkheid soms eerder een belemmering betekenen dan een onderscheiding. Nu wat anders. Waarom zou ik, omdat ik begonnen ben de opschepperige soldaatGa naar voetnoot67. uit de komedie te spelen, jou laten weten hoeveel brieven met | |
[pagina 317]
| |
een geschenk als eerbewijs door geleerden of machthebbers ook uit verafgelegen gebieden hierheen zijn gestuurd? Waarom zou ik melden dat geleerden, sommigen ook met een belangrijke positie, van verre hierheen gereisd zijn met geen ander doel dan om Erasmus te zien? Ik twijfel er niet aan dat zij ondervinden wat met een Grieks spreekwoord wordt gezegd, namelijk dat men kolen heeft gevonden, terwijl op een schat gehoopt was.Ga naar voetnoot68. Maar wat mijn kwaliteiten ook mogen zijn, deze feiten tonen in elk geval de schaamteloze leugenachtigheid van die kletskousen.Ga naar voetnoot69. Zoals je schrijft, hadden deze daar bij jou het bericht verspreid dat er voor mij in Duitsland nergens een veilige woonplaats is. Daarom, denk ik, heb ik de gewoonte, telkens als ik ergens naar toe ga, een publieke bescherming te regelen. Overigens zouden de kachels mij toch ervan weerhouden veel steden te bezoeken, wat ik soms zelfs voor mijn plezier gedaan zou hebben, ook als mijn wetenschappelijke bezigheden mij hiervoor de tijd gunden. Op nauwelijks drie maanden na branden zij hier het hele jaar en de plek die ik voor mijzelf in Bazel heb ingericht, kan ik niet met me ronddragen. Even schaamteloos was de leugen dat zij beweerden dat ik hier in Bazel een huis gekocht en het burgerrecht verworven had, uiteraard met de bedoeling dat ik nooit naar waar jij woont zou terugkeren. Ook al zou alles mij in Duitsland bevallen, zoals het meeste mij aanstaat, één ding jaagt mij beslist hier weg: het feit dat men overal kachels gebruikt. Daardoor komt het dat ik alleen woon en anderen niet kan bezoeken zonder gevaar voor mijn gezondheid, en dat anderen zonder ongemak mij niet kunnen bezoeken. Zij worden even erg gehinderd door de koude bij mij als ik door de hitte bij hen. Het is waar dat iemand het huis waar ik nu woon, voor vierhonderd goudguldens heeft gekocht en mij als geschenk heeft aangeboden.Ga naar voetnoot70. Maar ík heb het huis niet gekocht en niet als geschenk aanvaard. Aan het burgerrecht heb ik zelfs in mijn dromen nooit durven denken. Iemand met veel aanzien in ZürichGa naar voetnoot71. probeerde herhaaldelijk mij per brief ertoe te bewegen, dat ik daar het burgerrecht aanvaardde. Ik was verbaasd waarom hij dat deed, en antwoordde dat ik een burger van de hele wereld en niet van één stad wilde zijn. Over mijn vertrek naar Frankrijk en hun bewering dat Frankrijk voor mij als het ware als enige asielplaats overbleef, is niet helemaal uit het niets een roddel ontstaan. Ik was ervan overtuigd dat wijn de oorzaak van mijn ziekte was en ik had nog niet ontdekt dat goede wijn van dichtbij uit Bourgondië | |
[pagina 318]
| |
geleverd kon worden. En als dat wel gekund had, circuleerden hier diverse geruchten die mij deden vrezen, dat ik hier helemaal niet veilig voor oorlog zou zijn. Als zoiets was gebeurd, had zelfs Bourgondië mijn dorst niet kunnen verhelpen. Maar omdat ik, zoals ik zei, dat niet wist en dergelijke geruchten mij bezorgd maakten, begon ik enigszins over een vertrek naar Frankrijk te denken, omdat dat zelfs midden in oorlogen over een overvloed aan wijn beschikte. Toen ik het onderwerp bij de eerwaarde heer François,Ga naar voetnoot72. aartsbisschop van Embrun, ter sprake had gebracht, die mij herhaaldelijk opzocht toen hij hier als gezant optrad, beloofde hij spontaan voor een vrijgeleide van zijn koning te zorgen; daarmee zou ik veiliger kunnen vertrekken, als ik dat besluit had genomen. Deze bijzonder innemende man zette zich vol blijdschap voor mijn vrijgeleide in en prees zich aan de tafel van de koning gelukkig, omdat hij in Bazel Erasmus had gezien. De eerwaarde kardinaal van LotharingenGa naar voetnoot73. was daar op dat moment ook aanwezig. Verheugd stond de koning ook toe wat er gevraagd werd. Toen hij daarna Budé zag, die hij als een van de belangrijkste hovelingen had opgenomen,Ga naar voetnoot74. zei hij: ‘Wel, Budé, we zullen spoedig Faber in ons Frankrijk hebben.’ Toen Budé antwoordde dat Faber niet uit Frankrijk weg was, begreep de koning dat hij zich met de naam had vergist en zei: ‘Erasmus, ik wilde Erasmus zeggen. Want het vrijgeleide is gereed, waardoor hij veilig kan komen.’ Ik werd zeker bekoord door die oude Franse gastvrijheid, die mij altijd aangenaam was. Mij lokte het feit dat Frankrijk zes jaar geledenGa naar voetnoot75. mij met schitterende voorwaarden terugriep. Als ik die toen aanvaard had, had ik - om niets anders te zeggen - beslist niet zo lang hoeven strijden met enkele dwaze kletskousen uit Leuven en zouden mijn oren niet gloeien door dergelijke hartstochtelijke tragedies, waardoor hier alles verhit is. Mijn financiën zouden heel wat ruimer zijn dan nu het geval is, of in elk geval minder beperkt. Misschien zou ook mijn gezondheid beter zijn; vanwege de wijn en de stank van de kachels heeft mijn leven zo vaak op het spel gestaan. Het was ook aantrekkelijk, dat ik bij een verblijf in Frankrijk veel dichter bij Brabant zou zijn. Zelfs in een oorlog had ik daar snel heen kunnen gaan vanwege mijn bekendheid en persoonlijke vriendschap met degenen die de steden aan beide kanten van het grensgebied besturen.Ga naar voetnoot76. Er was één hinderpaal, de oorlog tussen drie koningen. Aan een van hen, namelijk Karel, ben ik door | |
[pagina 319]
| |
een eed gebonden. Aan een ander, te weten de koning van Engeland, ben ik om meer redenen gebonden, en zelfs aan de hele bevolking. De derde, namelijk de koning van Frankrijk, kan ik niet haten vanwege zijn grote sympathie voor mij. Maar ik hoopte dat juist door tussenkomst van deze nieuwe paus er op korte termijn vrede onder hen zou komen. De oorlog was trouwens absoluut niet in mijn belang, omdat ik niet naar Frankrijk ging om er een leger heen te brengen of om een belangrijk ambt bij de koning te vragen, maar om daar aangenamer met mijn geleerde vriendjes tussen de Muzen en de letteren te verkeren dan ik hier deed. Daarom ligt het vrijgeleide al vele maanden bij mij en heb ik er geen gebruik van gemaakt. Je zult zeggen: ‘Waarom niet liever hierheen’? Omdat bij jou overal oorlog in volle gang was, zei men dat er een enorm gebrek aan van alles was, vooral Franse wijn. Daarvan bestaat bij jou zelfs in vredestijd nauwelijks een voorraad, als men tenminste echte wijn verlangt. Bovendien hadden enkele razende lieden een zwaard in handen gekregen;Ga naar voetnoot77. het was geen genoegen hun collega te zijn en ook niet hun tegenstander. Ik dacht dat ik al genoeg gevochten had met enkele monsters, die, hoewel ze niet van nut willen en kunnen zijn, toch hun hele leven voor één ding tijd hebben, namelijk degenen die zich op de humaniora toeleggen, met hun geroddel dwars te zitten. Ten slotte zou de doortocht uit Frankrijk naar jou altijd heel kort zijn geweest, als ik om een of andere reden was uitgenodigd. Tot zover mijn verhaal, met weinig woorden en zonder opsmuk. Verder is het misschien waar wat je schrijft, namelijk dat je hebt gehoord dat ik ook bij de Duitsers een slechte naam heb. Dat is niet verwonderlijk, omdat kwaadsprekende mensen overal aanwezig zijn. Ik doe inderdaad naar vermogen mijn best om te voorkomen, dat door mijn schuld iemand over mij roddelt. Maar als ik op zoveel geluk hoopte als niemand ooit heeft gehad, en bereikte dat er geen kwaad over mij wordt gesproken, zou het werkelijk tijd zijn om in mijn boezem te spugen.Ga naar voetnoot78. Rome heeft Zuñiga, ook Duitsland heeft enkele mensen die niet gunstig over iemand kunnen spreken. Ik hoor dat sommige overtuigde Lutheranen, zoals men ze noemt, klagen dat ik te slap ben, omdat ik vorsten gunstig stem en vrede te veel liefheb. Maar om eerlijk te zeggen zou ik liever aan die kant een fout willen maken, niet alleen omdat het veiliger, maar ook omdat het gewetensvoller is. Laat ieder met zijn eigen mening tevreden zijn. Bij de andere partij proberen sommigen mij met opzet verdacht te maken, alsof ik een overeenkomst met de volgelingen van Luther zou hebben. Maar zoals dergelijke geruchten, die ijverig aan beide kanten worden verzonnen, toevallig ontstaan, zo gemakkelijk verdwijnen | |
[pagina 320]
| |
ze. En enkele lieden van de oude stempel hebben in elk geval de gewoonte bij dergelijke onbetekenende geruchten bijzonder opgewonden te raken. Al lang was hier het dwaze bericht wijd verspreid dat mijn boeken in Brabant waren verbrand, en dat op gezag van de eerwaarde Jacob van Hoogstraten, zo niet een vertrouwde, dan tenminste een oude vriend van mij. Zo'n schaamteloze leugen hadden zelfs geletterde lieden in onsamenhangende brieven verbreid. Ik merkte dat het een truc was van enkele mensen, van wie ik niet weet hoe ik ze moet noemen; sommigen noemen hen aanhangers van Luther. Zij waren er natuurlijk op uit om mij, een eenvoudig en goedgelovig iemand, tegen Jacob van Hoogstraten op te hitsen. Als ik met minder zelfbeheersing tegen hem geschreven had, werd ik gedwongen naar hun kamp over te gaan. Wat een listig plan! Daarna toonden de feiten zelf dat iets dergelijks bij mijn landgenoten zelfs niet opgekomen was. Op dit gerucht volgde een ander gerucht dat nog schandelijker was vanwege een brief die zogenaamd uit Rome verstuurd was. Er was de naam van een betrouwbaar iemand aan gekoppeld. Iemand die daar aanzien genoot, een geleerde, noemde het in een brief aan mijn vriend Botzheim zeer tot zijn spijt een vaststaand feit. Deze schreefGa naar voetnoot79. mij bijna verbijsterd dat in Rome op gezag van de paus mijn boeken publiekelijk verboden waren. Ik moest direct lachen en herkende deze leugen, die sprekend op de vorige leek. Vanzelfsprekend was de opzet dat ik als niet ter zake kundig en goedgelovig persoon hierdoor werd uitgedaagd met tong en pen de paus aan te vallen. Hoe schaamteloos die leugen was, is overigens niet alleen door verscheidene brieven uit Rome bewezen, maar ook door een persoonlijk schrijven van de paus dat ik onlangs ontving.Ga naar voetnoot80. Ik heb beslist nog nooit een brief ontvangen die zo hartelijk en zo eervol was. Wat die eerbetuigingen trouwens betreft, leg ik ze zo uit, dat ik erop gewezen word hoe ik moet zijn, en dat ik niet beschreven word zoals ik ben. Dat zo'n paus mij aanvaardt of zelfs op mij gesteld is, vind ik beslist niet onaangenaam. Om te voorkomen dat het schrijven van de paus bij mij onvoldoende indruk zou maken, liet iemand uit zijn gevolg, en niet de minste, mij discreet weten dat de paus persoonlijk het meeste had gedicteerd.Ga naar voetnoot81. Want de paus had gemerkt dat de brief nogal onpersoonlijk was geformuleerd, omdat degene die het concept had opgesteld,Ga naar voetnoot82. vanwege zijn bijzondere vriendschap met mij nogal terughoudend over mij had geschreven. Dezelfde vriend bood mij in dezelfde brief een niet te versmaden prebende aan, die hij nu bezit en waarvan hij afstand zou doen wanneer ik het wilde. | |
[pagina 321]
| |
Er is geen enkele reden dat men nu almaar roept dat ik met een beloning ben omgekocht en de verdediging van de waarheid in de steek laat.Ga naar voetnoot83. Ik zal toegeven dat deze beschuldiging terecht is, als ik ooit een dergelijk geschenk aangenomen heb. Als ik het toch zou doen, zou ik het voorbeeld van velen navolgen. Wat ik aan kleine bezittingen heb, was, voordat Luther verscheen, aan de wereld volledig bekend en heb ik niet verkregen door erom te vragen. Ondanks mijn weigering drong de eerwaarde aartsbisschop van CanterburyGa naar voetnoot84. mij de ene helft op; keizer Karel verstrekte mij in zijn welwillendheid spontaan de andere helft.Ga naar voetnoot85. Ook als hier iets van wegvalt, zal ik door het verminderen van mijn uitgaven mijn inkomen vergroten. Indien ik door beloningen naar deze oorlog getrokken had kunnen worden, zou dat allang gebeurd zijn. Bij mijn afweging werd ik aan de ene kant door de omvang van de taak, aan de andere kant door mijn zwakke krachten afgeschrikt. Hoor nu het derde punt, nog schaamtelozer dan de anderen. Zij hadden het gerucht verspreid dat de paus een of anderwerkje tegen mij had geschreven en dat veel mensen het gezien hadden. Ik had hun bedrog direct in de gaten. Natuurlijk beoogde die zogenaamde paus mij uit te dagen om mijn pen en tong brutaal te gebruiken. Maar ik heb van de brieven van de apostelenGa naar voetnoot86. geleerd geen kwaad te spreken van mijn vorst, maar eerbied te hebben voor een goede en een slechte te verdragen, als mijn waarschuwingen geen effect hebben. Ook de tegenpartij vertelt haar verhalen. Daarin komen sommigen zo op voor de belangen van de Heilige Stoel, dat zij, als ze zich tot het uiterste inspannen, niet méér schade kunnen toebrengen. Onlangs hadden zij het gerucht verspreid dat veel aanhangers van Luther in Bazel samenstroomdenGa naar voetnoot87. om mij te raadplegen, en zelfs dat Luther persoonlijk zich hier schuilhield. Ik voelde mij door dit gerucht helemaal niet bezwaard, omdat er zoveel mensen zijn die weten dat het volstrekt onjuist is. Was het maar waar dat alle aanhangers van Luther en diens tegenstanders zich tegelijk om advies bij mij verzamelden, en wilden ze maar aan mijn raadgevingen gevolg geven! Met de mensheid zou het dan, denk ik, wat beter gesteld zijn. Veel mensen komen bijeen om mij te begroeten en te zien, soms in groepen en meestal onbekenden. Niemand heeft ooit bij mij verklaard dat hij een aanhanger van Luther is; mij is niet de opdracht gegeven dit uit te zoeken en ik ben geen voor- | |
[pagina 322]
| |
speller.Ga naar voetnoot88. Niemand raakte met mij bekend of werd bij mij aanbevolen, omdat hij aanhanger van Luther was. Voordat dit meningsverschil zo hevig was geworden, was ik met bijna alle geleerden van Duitsland door brieven bevriend, voor mij beslist heel aangenaam. Enkelen van hen stelden zich koel tegenover mij op, sommigen hebben zich helemaal van mij afgekeerd. Er zijn mensen die in het openbaar verklaren mijn vijand te zijn en mijn ondergang aankondigen. Ik ging ook met veel lieden om die nu heftiger tegen Luther tekeergaan dan ik zou willen en dan zeker voor de zaak zelf bevorderlijk is. Daarom zeg ik de vriendschap met iemand niet op, als hij wat meer naar Luther neigt en daarom beëindig ik niet een vriendschap, als iemand te onstuimig tegen Luther optreedt. Wat beiden immers doen, doen zij met oprechte toewijding. Want zo verklaar ik het zowel bij een vriend als bij een rechtschapen man. In Bazel zijn mensen gekomen, die naar men zegt verdacht zijn, omdat zij de meningen van Luther delen. Dat mag mij geheel en al worden aangerekend, als ook maar één persoon zich op mijn uitnodiging hierheen heeft begeven en ik niet voor mijn vrienden duidelijk genoeg heb verklaard dat dit voor mij bijzonder vervelend is. Maar als aanhangers van de ene of andere partij hierheen komen, hoe brutaal is het dan dat zij mij beschuldigen, ik die in Bazel geen poortwachter ben en geen officieel ambt vervul? Hutten verbleef hier een paar dagen als gast. In die periode kwam hij niet naar mij en ging ik niet naar hem.Ga naar voetnoot89. Als hij toch naar mij gekomen was, had ik hem een gesprek niet geweigerd. Hij is een oude vriend en ik kan ook nu niet anders dan op hem gesteld zijn vanwege zijn buitengewoon vruchtbare en opgewekte geest. Als hij zich verder met een zaak bezighoudt, gaat mij dat niets aan. Maar omdat hij het vanwege zijn slechte gezondheid niet zonder kachels kon stellen en ik ze niet kon verdragen, had dit tot gevolg dat de een de ander niet zag. Von Cronberg, de schoonzoon van Franz,Ga naar voetnoot90. heeft mij twee maal opgezocht. Zijn karakter en conversatie waren voor mij beslist een bijzonder genoegen, want zij lieten een ongekunsteld iemand zien, wars van uiterlijk vertoon en toch zeer getalenteerd. Maar dit gesprek duurde niet lang, en getuigen woonden het bij. Ik zou daarentegen graag met Luther een gesprek voeren, als hij zelf aanwezig was, en hem vriendelijk en vrijuit over veel kwesties adviseren, hoewel het misschien te laat is, behalve dat volgens PaulusGa naar voetnoot91. de christelijke liefde op alles hoopt. | |
[pagina 323]
| |
Ik haat tweedracht als geen ander kwaad, niet alleen vanwege de leer en het onderricht van Christus, maar ook door een verborgen natuurkracht in mij. Des te meer word ik hierdoor gekweld, als ik overdenk dat deze eeuw overal zo gist van openbare en persoonlijke haatgevoelens, dat er nauwelijks ergens een spoor van oprechte vriendschap bestaat. Degenen die men zeer terecht liefheeft, mag men niet liefhebben. Geen enkel gebied ter wereld is vrij van besmetting met dit kwaad. De ene partij kan men niet, de andere partij wil men niet minachten. Beide partijen schijnen die uitspraak van HomerusGa naar voetnoot92. zo niet in hun mond, dan toch in hun hart te hebben. Ik weet niet of een van beiden overweldigd kan worden zonder de treurige ondergang van ook goede zaken. Want het valt niet te ontkennen dat Luther op veel punten heeft gewezen, waarvan het in het belang van het christendom is dat ze verbeterd worden en die de wereld niet langer kon accepteren. En in deze wereldwijde storm nu ben ik heel ongelukkig terechtgekomen met mijn leeftijd, die als het ware uitgediend was en vrije tijd verdiende om naar behoren te genieten van vroegere wetenschappelijke inspanningen. Het zou mij tenminste toegestaan moeten zijn als toeschouwer dit toneelstuk bij te wonen, vooral omdat ik zelf als toneelspeler niet geschikt ben en zoveel mensen overal vandaan zich spontaan op het toneel storten. Maar aan beide kanten heeft men in alle ijver gezorgd dat dit voor mij niet mogelijk is. Want aan de ene kant staan mensen, die hun best doen mij eerst met listige streken te verlokken en daarna met geweld naar hun kamp te sleuren. Aan de andere kant zijn er weer mensen die op alle mogelijke manieren mij naar de troepen van de vijand proberen te verjagen met geen ander doel dan langs deze weg iemand om te brengen die de oude talen, de humaniora en de oude theologie dapper beschermt, en die zij niet van zijn positie konden verdrijven. Zo is het gekomen, niet door mijn schuld maar door de verkeerde ijver van enkele lieden, dat ik aan beide kanten een paar mensen heb die mij weinig welgezind zijn. Want aan de ene kant leggen mensen mijn zwijgen uit als sympathie voor de vijandige partij. Aan de andere kant zijn er onder degenen die Luther steunen, enkelen ontevreden en verontwaardigd, omdat ik naar hun zeggen vanwege angst in mijn hart de zaak van het evangelie in de steek laat. En dat niet alleen, maar ook omdat ik iets onderneem om de zaak van de pausen of zoals zij het noemen, de paapse zaak zeker te stellen. Anderen heb ik al vaak een antwoord gegeven. Nu zou ik graag met een aanhanger van Luther willen spreken, maar wel iemand met een gevoel voor eerlijkheid. Ik denk immers dat ik mijn zaak ook voor hem aannemelijk zal maken op grond van wat hij mij zelf aanreikt. Want ik zal hem eerst vragen | |
[pagina 324]
| |
hoe hij over Luther denkt. Natuurlijk zal hij antwoorden dat hij een heilige en evangelische man is, een vernieuwer van de christelijke vroomheid. Daarna vraag ik hem of degenen die Luther als volgelingen heeft, aan hem gelijk zijn. Hij zal verzekeren dat het ongetwijfeld zo is. Daarna vraag ik waar in het evangelie het voorbeeld staat om iemand met listige streken en geweld naar zijn partij te sleuren, vooral omdat zij goed weten dat een bekentenis tot dit geloof niet minder gevaarlijk is dan lang geleden te bekennen christen te zijn. De joden hadden de gewoonte over zeeën en landen te dwalen om één proseliet naar de fuik van de wet te lokken.Ga naar voetnoot93. De apostelen probeerden niemand met menselijke methoden te verleiden en hielden degenen die de naam van Christus beleden verborgen, totdat het ogenblik van een bekentenis hen hiertoe dwong. Ik zou het voorafgaande kunnen zeggen als de bekentenis tot de partij van Luther te behoren niets anders zou zijn dan de bekentenis de leer van het evangelie aan te hangen, en als iemand van hen haar in het geheim had uitgesproken. Wat die bekentenis inhoudt, laat ik aan het oordeel van anderen over. Wat zij ook moge zijn, zij is in elk geval zonder dat ik het wist ontstaan en ondanks mijn afraden verder gekomen, zelfs tot aan de theaterbanken, waarop de wereld nog grotendeels voor dit toneelstuk applaudisseerde. Intussen zijn daar De captivitate Babylonica,Ga naar voetnoot94. De abrogatione missae en de verdediging van de complete leer van HusGa naar voetnoot95. op gevolgd. Daarnaast ook andere geschriften, die omdat zij in het Duits zijn geschreven mij het lezen onmogelijk maken.Ga naar voetnoot96. Desondanks heb ik tot nog toe om veel andere redenen, maar vooral omdat ik besefte dat de zaak groter was dan ik kon bevatten, geen enkele uitspraak gedaan over de leerstellingen van Luther. Ik heb alleen in enkele brieven die gepubliceerd zijn,Ga naar voetnoot97. verklaard dat ik volstrekt niets te maken heb met het verbond van Lutheraanhangers en dat ik in zijn geschriften, die ik te lezen kreeg, iets meer christelijke bescheidenheid miste en wat minder verbittering wenste. | |
[pagina 325]
| |
Hier spreek ik opnieuw die vriend van Luther aan met de vraag of hij soms denkt dat deze actie die hij met groot gevaar voor zichzelf en voor anderen onderneemt, voortreffelijk is en veel lof verdient. Zijn antwoord zal zijn, dunkt me, dat zij volledig in de lijn van de apostelen is en een onsterfelijke herinnering verdient. Welnu, laat mij dan gebruik maken van wat hij toegegeven heeft. Wie zou mij dan niet tot de meest arrogante van alle levende stervelingen verklaard hebben, als ik zoveel roem voor mij had opgeëist, waar ik zelfs niet een klein beetje verdiende? Wie zou mij zelfs niet tot een grotere dwaas verklaard hebben dan welke OrestesGa naar voetnoot98. ook, als ik de meest valse roem voor mijzelf gewild had, die met gevaar voor eigen leven verworven was? De meeste vorsten en bisschoppen waren er al van overtuigd dat ik de bron, de autoriteit, de beschermer en de Atlas van de volledige leer van Luther was en dat zelfs de boeken, die onder zijn naam en met Luther in de titel circuleerden, van mij waren. Moest ik dan stilzwijgend toelaten dat mij zoveel roem werd verleend? Johannes roept: ‘Ik ben Christus niet.’Ga naar voetnoot99. Was het gepast dat ik verder zweeg? ‘Maar jij,’ zeggen ze, ‘verklaart het duidelijk in veel brieven.’ In tegendeel, met zoveel brieven kan ik nauwelijks enkele lieden overtuigen; zo diep had deze meest schaamteloze leugen zich in de geesten van de meeste mensen gehecht. Verder zal ik, als het op bescheidenheid en laster aankomt, zijn aanhanger vragen of het van belang is dat de leer van Luther zoveel mogelijk over de wereld verbreid en bij de hoogste en laagste kringen bijzonder aanbevolen wordt. Vanzelfsprekend zal hij antwoorden dat vooral dit van belang is. Waarom zijn dan sommige mensen verontwaardigd over Erasmus, omdat hij graag in de werken van Luther twee dingen zou willen missen, die vooral aan hun betrouwbaarheid afbreuk doen en juist de beste mensen van zich vervreemden, namelijk hun arrogante presentatie en ongebreidelde kwaadsprekerij? Toch zijn deze punten zo opvallend duidelijk, dat degenen die ze het meest toegewijd verdedigen, zich anders voordoen dan ze in werkelijkheid zijn, behalve dat wij vanwege onze zonden het verdiend hebben door zo'n bittere criticus met katapulten bestookt te worden. De onstuimigheid in Luthers geschriften en zijn overal beschikbare scheldwoorden hebben in elk geval bij mij vanaf het begin zijn geest enigszins verdacht gemaakt. Ik twijfel er niet aan dat heel veel andere mensen hetzelfde hebben ervaren als ik. Als de leer van Luther heilig is, hoeveel mensen, denk jij, hebben zich er dan van afgekeerd door het boek dat hij als antwoord aan de koning van Engeland schreef?Ga naar voetnoot100. Er leeft tegenwoordig nauwelijks een andere vorst die | |
[pagina 326]
| |
rijker voorzien is van alle koninklijke gaven dan deze, die niet vijandiger staat tegenover tirannie en meer geliefd is bij zijn volk en bij wie niet de humaniora en een uitmuntende deugdzaamheid meer in aanzien staan. Laat het mij zonder van vleierij verdacht te worden vergund zijn dit over hem te verklaren, - ik krijg niets van hem en wil ook niets ontvangen.Ga naar voetnoot101. Het valt in elk geval niet te ontkennen dat de koning dit met een vrome bedoeling geschreven heeftGa naar voetnoot102. en als hij er enkele beledigingen tegen Luther in heeft aangebracht, schreef hij - nog afgezien van het feit dat hij diens voorbeeld als voorwendsel kon gebruiken - tegen iemand bij wie naar zijn overtuiging zwaardere beledigingen pasten. Toch vermoed ik, als er in dat boek iets niet thuishoort, dat dat enkele nogal bittere opmerkingen zijn. Daarom zou Luther naar mijn mening, als hij de vrome toewijding van de koning geprezen en de zaak met ter zake doende argumenten dapper afgehandeld had, zonder de waardigheid van de koning te krenken beter voor zijn zaak gezorgd hebben. Met een volgeling van Luther zal ik hierover spreken alsof het om een voortreffelijke zaak gaat. Maar wat heeft minder nut dan het krenken van de machtigste vorsten? Voor hen is het heel eenvoudig er geen acht op te slaan en ligt het voor de hand daarop spottend te reageren, als het hun belieft. Ik zal noch uit liefde voor noch uit haat tegen enige sterveling bewust de waarheid van het evangelie verraden. Monarchen accepteren een vrijblijvende vermaning, maar arrogantie die hun gezag aantast, verdragen zij niet. Laat ik dit slechts gezegd hebben om duidelijk te maken hoe weinig gelegenheid ik ook de aanhangers van Luther heb geboden om met recht tegen mij te keer te gaan. Niet omdat ik bang voor hen ben, als zij eerder door hun eigen fout dan door mijn schuld zich op mij storten, maar omdat ik wil dat mijn onpartijdigheid voor iedereen geloofwaardig is. Want verscheidene brieven komen hier van alle kanten als projectielen aanvliegen met ik weet niet wat voor dreigingen, waaronder eenGa naar voetnoot103. die veel vergif ademt, zelfs voordat men slaags geraakt is. Maar hier wil ik opnieuw hulp krijgen van de volgeling van Luther, die ik als een redelijk onpartijdige rechter in deze zaak heb uitgekozen. De redenen van hun verontwaardiging zijn ongeveer deze. Men dacht dat ik ergens in mijn brievenGa naar voetnoot104. enige hoop liet zien, namelijk dat, als ik toestemming | |
[pagina 327]
| |
kreeg en mij vrije tijd werd gegund, ik mij voor de rust binnen het christendom en de waardigheid van de Heilige Stoel zou blijven inzetten. Wat maakt deze belofte tot een aanval op Luther? Maar laten zij maar verzinnen dat ik iets tegen Luther heb geschreven - wat tot nu toe in elk geval niet waar is, terwijl daarentegen de hele wereld uit eigen beweging zijn pen tegen hem scherpt. Waarom zouden ze alleen over mij verontwaardigd zijn, als ik mij op bevel van mensen roer aan wie ongehoorzaamheid nauwelijks veilig is? Maar mijn rechter zal, denk ik, mij toegeven dat Luther niet zo verdorven en oneerlijk is, dat hij het zich enerzijds permitteert niet alleen met alle kerkleraren, maar ook met de besluiten van de concilies oneens te zijn, en anderzijds verontwaardigd is als iemand ergens met hem van mening verschilt. En dat hij zich beledigd voelt, als iemand aantijgingen achterwege laat en met bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift, waaraan hij zelf heel veel waarde hecht, en deugdelijke argumenten de waarheid zoekt. Want zelf roept hij iedereen hiertoe op; en de paus van Rome doet geen andere oproep dan dat Luther met deugdelijke argumenten en bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift van zijn ongelijk overtuigd wordt. Daarom was het niet eerlijk dat zij mij bedreigden voordat zij gezien hadden op welke manier en hoe terughoudend ik geschreven had. Veel mensen ergerden zich aan de belachelijke verdenking, die de overtuiging had gewekt dat het geschrift dat de koning van Engeland tegen Luther had opgesteld,Ga naar voetnoot105. door mijn MarsGa naar voetnoot106. was vervaardigd, maar dat de naam van de koning aan de titel toegevoegd was om Luther zwaarder te treffen. Belangrijke vorsten en geleerde vrienden schreven mij in alle ernst over deze dwaze kwestie, waarmee ze bij mij een verklaring van de waarheid probeerden los te krijgen.Ga naar voetnoot107. Als deze volledig dwaze verdenking het had gewonnen, zou Luther mij natuurlijk met dezelfde geestigheden bespot hebben waarmee hij het nu bij de koning doet. Ik had intussen Engeland enkele jaren niet gezienGa naar voetnoot108. en toen ik in CalaisGa naar voetnoot109. te midden van talloze hovelingen mijn opwachting bij de koning maakte, werd er zelfs niet aan gedacht tegen Luther te schrijven, maar eerder om het meningsverschil bij te leggen. Want de Captivitas Babylonica was nog niet uitgekomen.Ga naar voetnoot110. Verder wist ik niet dat het werkGa naar voetnoot111. ge- | |
[pagina 328]
| |
schreven was voordat ik het gedrukt zag. Dat was in Brugge, toen de kardinaal van YorkGa naar voetnoot112. daar onderhandelde over een overeenkomst tussen de keizer en de koning van Frankrijk. Ik stond vaak bij de deur van de eerwaarde kardinaal, sprak met zijn belangrijke mensen en verwachtte hem bij de eerste de beste gelegenheid te kunnen begroeten. Ten slotte verscheen Marino Caracciolo, apostolisch nuntius, met het boek in zijn hand. Ik vroeg of ik het mocht openen. Hij vond het goed. Ik las alleen de titel en wat de koning onder op de benedenrand van de eerste bladzijde eigenhandig had geschreven. En omdat inzage op dat ogenblik niet aan meer mensen was toegestaan, gaf ik hem het boek terug en zei met een glimlach: ‘Ik benijd Luther om zo'n tegenstander.’ Aanvankelijk gromde hij meer dan dat hij lachte. Toen ik hem dezelfde zin duidelijker had uitgelegd, antwoordde hij: ‘En ik wens de paus van Rome geluk met zo'n verdediger.’ Hoewel ook mij een exemplaar van het boek stellig en vaak was beloofd, heb ik het intussen door een of ander toeval niet ontvangen, ik vermoed vanwege het onverwacht snelle vertrek van de kardinaal. Want ook dit hoort bij koningen. Toch was het exemplaar voor mij bestemd; de koning had daarin eigenhandig geschreven ‘voor D. Erasmus’. Het is in de maand augustus van het jaar 1521 volgens de Romeinse tijdrekening verstuurd en in Bazel in februari 1522 ontvangen. Het was mij nooit mogelijk het boek van de koning te lezen behalve in een belabberde Straatburgse uitgave.Ga naar voetnoot113. Toen ik dat doorgelezen had, las ik vervolgens ook het antwoord van Luther. Dit is het enige wat ik over het boek kan zeggen. Nooit heb ik kunnen bespeuren of de koning daar door iemand met het schrijven is geholpen. De stijl is duidelijk van hem zelf en hij heeft voor alles een vruchtbaar en vlot talent. Niettemin heeft hij, voor het geval hij enige hulp van geleerden had willen gebruiken, een hof dat wemelt van welbespraakte en geleerde lieden. Wat heb ik trouwens in mijn briefGa naar voetnoot114. anders geprezen dan de bedoeling van de koning? Of wat kon ik anders prijzen, omdat ik het boek niet gelezen had? Hier wacht ik op het oordeel van mijn aanhanger van Luther, namelijk of het juist is dat zo'n verdenking als een nietszeggend droombeeld in mijn nadeel werkt bij degenen die alles van het evangelie weten? Luister nu naar een andere beschuldiging. Het wordt mij kwalijk genomenGa naar voetnoot115. dat ik vier jaar geleden niet van het toneel ben verdwenen met de woorden ‘Vaarwel, applaudisseer’,Ga naar voetnoot116. ongetwijfeld tevreden met mijn roem en mijn | |
[pagina 329]
| |
beloning, want ik heb de talen aan de theologie gewijd, de kwakende sofisten uit de scholen verjaagd en erop aangedrongen tot de bronnen van de Heilige Schrift te komen zonder belang aan ceremonies te hechten. In dit opzicht kennen zij mij in elk geval meer lof toe dan ik erken. Maar het is mij niet toegestaan van dit toneel te verdwijnen, tenzij onze koorleider het opgedragen heeft. Toch speel ik mijn rol tot nu toe zo, dat ik die verheven stukken overlaat aan mensen als Roscius en Aesopus.Ga naar voetnoot117. Een komedie spelen bezorgt mij tenslotte meer genoegen dan een tragedie opvoeren. Ik meet mij zelf naar mijn stem, fysieke kracht en vakmanschap. ‘Maar jij,’ zeggen zij, ‘staat lieden die de rest van het toneelstuk zullen opvoeren, in de weg.’ Laten wij ook naar de volgende beschuldigingen luisteren: ‘Hij verheerlijkt en erkent de kerk van Rome nog steeds,’ zeggen ze. ‘Hij verzoekt nog steeds eerbied te hebben voor de paus van Rome. Hij schrijft dat geen enkel rechtschapen iemand zich ooit aan diens heerschappij heeft onttrokken.’ Deze en talrijke andere opmerkingen staan in hun brieven. Over de heerschappij van de paus kan ik niet herinneren zo geschreven te hebben. Wel heb ik ergensGa naar voetnoot118. geschreven dat alle godsdienstige mensen overal het gezag van de paus steunen. Wie zou nu niet het gezag van een man steunen, die met zijn evangelische deugden Christus voor ons vertegenwoordigt? Dit voeg ik altijd toe, wanneer ik aan het gezag van de paus enig belang hecht. Iedereen weet heel goed, op welke punten het ware gezag van de paus van Rome berust. Op meer dan één plaats heb ik dit in mijn werken duidelijk gemaakt. Ik heb dit werkelijk geleerd van de evangeliënGa naar voetnoot119. en de brieven van de apostelenGa naar voetnoot120. en weet nu dat men ook aan heidense vorsten enige waarde moet toekennen, tenzij deze in het openbaar bevelen geven die tegen de godsdienst ingaan. Naar aanleiding van deze regel moet men, naar ik meen, het gezag van geen enkele bisschop verachten. Is het soms niet goddeloos een goede bisschop te minachten? Maar zij schilderen hem zo af, omdat zij willen dat hij geminacht wordt. ‘En wie is,’ zeggen zij, ‘de bisschop van Rome? Is hij niet degene die het evangelie laat verbranden, de vijand van God en de verleider van het hele christelijke volk?’ Als zij over zo'n paus spreken, heeft die mijn goedkeuring nooit gekregen. En als een paus zo zou zijn, is het niet mijn taak hem van zijn troon te stoten. Christus leeft nog en heeft een zweep in zijn hand om dergelijke lieden de tempel uit te drijven.Ga naar voetnoot121. | |
[pagina 330]
| |
‘Maar er is geen hoop,’ zeggen ze, ‘dat er een opvolger komt die beter is dan Leo.’ In de eerste plaats ben ik geen rechter over Leo. Hij heeft zijn eigen rechter, voor wie hij staat of valt. Als er eerder zoveel goede pausen zijn geweest, waarom is er dan geen hoop dat iemand kan opvolgen die aan die vroegere pausen gelijk is? Want ik doe over deze paus geen enkele uitspraak om niet de indruk te wekken hem te vleien. Christus zelf heeft geantwoord, toen de goddeloze hogepriester hem er dringend om vroeg, en zweeg allesbehalve, toen Pilatus hem beval te spreken.Ga naar voetnoot122. Hoe bepleit PaulusGa naar voetnoot123. zijn zaak tegenover Festus, Felix en Agrippa? Hij noemt hen natuurlijk tirannen, dienaren van de duivel, slaven van de zonde, vijanden van God, die weldra aan de eeuwige vuren toegewezen moeten worden. Maar zie nu wat mijn tegenstanders geantwoord hebben aan degenen die mijn beleefdheid rechtvaardigen: ‘Zo zou Erasmus spreken: “Paus, u bent de antichrist; bisschoppen, u bent verleiders; uw heilige stoel is voor God afschuwelijk,”’ en veel andere verklaringen in deze zin, zelfs weerzinwekkender dan deze. Het beschaafde optreden van Erasmus keuren zij niet goed, tenzij ze eerst deze uitspraken hebben gedaan, natuurlijk op de manier van het evangelie. Eerst zal ik mijn rechter vragen of hij denkt dat de wetten die hij mij voorschrijft, rechtvaardig zijn. Daarna, of hij denkt dat ze voor de zaak van Luther nuttig zijn. Als ik dergelijke dingen over goede pausen schreef, zou ik dan niet een oneerlijke indruk wekken? Als ik op deze manier tegen slechte pausen tekeerging, wat zou ik dan anders doen dan horzels irriteren ten nadele van mij en vele anderen? Er blijft nog één beschuldiging over, de zwaarste van alle. In de Paraphrasis, waarin ik het negende hoofdstuk van de apostel Paulus aan de Romeinen uitleg, ken ik heel weinig waarde toe aan de vrije wil, omdat ik namelijk Origenes en Hieronymus heb nagevolgd. Ten eerste: omdat een paraphrasis een soort commentaar is en omdat ik verklaar dat ik in de meeste gevallen deugdelijke en oude exegeten volg, wat voor heiligschennis is er dan bedreven, als ik ergens Origenes en Hieronymus volg, die men, naar ik meen, als auteurs over de Heilige Schrift niet moet afwijzen? En dit is gebeurd voordat Luther zijn leerstelling of die van Wycliff openbaar had gemaakt, namelijk dat alles wat we aan goeds of slechts doen, een absolute noodzaak is. Want mijn Paraphrasis is in Leuven in 1517 gedrukt en enkele maanden voordat dit werk gedrukt werd, heb ik het in Antwerpen geschreven. En intussen wordt | |
[pagina 331]
| |
een zeker iemandGa naar voetnoot124. een volledige Erasmiaan genoemd, omdat hij het ten aanzien van de vrije wil met mij eens is en met Luther oneens. Maar toch wordt het hem vergeven, omdat men van de jongeman veel verwacht en hij binnenkort een andere mening zal hebben. Hier spreek ik opnieuw mijn onpartijdige rechter aan. Omdat ik dit geschreven heb voordat Luther zijn leer openbaar maakte, en omdat alle zowel oude als moderne theologen, Origenes, Hieronymus, Chrysostomus, Hilarius, Arnobius, Scotus en Thomas dezelfde mening zijn toegedaan, waarom word ik dan voor het gerecht gedaagd alsof ik de bedenker van deze mening ben? En waarom wordt wie het met Luther oneens is, eerder een aanhanger van Erasmus genoemd dan van Hilarius of Hieronymus? Vooral omdat ik deze kwestie in de Paraphrasis niet uitvoerig heb behandeld, maar en passant heb aangestipt, zoals Paulus zelf deed, die het op dat punt niet gepast achtte een onbeschaamde onderzoeker te antwoorden? En zie toch, geachte lezer, hoeveel minder waarde ik daar aan de vrije wil toeken dan de oude theologen of de scholen van de modernere theologen doen. Want ik denk dat het om de woorden gaat die in het negende hoofdstuk aanstoot geven. Toen ik betoogd had dat aan God een onbeschaamde vraag was voorgelegd in een poging hem van onrechtvaardigheid te beschuldigen, zei ik: ‘Integendeel, er zit iets in onze wil en onze inspanningen, ook al is dit zo gering, dat het niets lijkt vergeleken met de belangeloze goedheid van God. Niemand wordt veroordeeld tenzij door eigen schuld. Niemand wordt gered tenzij door de goedheid van God. Hij verleent zijn goedheid aan wie hij wil, maar zo dat er reden is om dankbaar te zijn, niet om te klagen.’ Dat staat in de Paraphrasis.Ga naar voetnoot125. Ik zag aan de ene kant het gevaar van Scylla, dat ons verleidde om vertrouwen te stellen in goede werken, waarvan ik toegeef dat het de grootste bedreiging is voor de godsdienst. Aan de andere kant zag ik Charybdis, een nog veel verschrikkelijker kwaad, waardoor nu tallozen zijn gegrepen die zeggen: ‘Wij zullen ons gevoel volgen. Of wij onszelf kwellen en aan ons gevoel toegeven, toch zal wat God eenmaal beslist heeft, gebeuren.’ Daarom heb ik mijn taal gematigd om heel weinig belang toe te kennen aan de vrije wil, en om te voorkomen dat ik het venster zou openen voor zo'n fatale luiheid, waardoor iedereen elke poging tot een beter leven van zich af zou werpen en doen wat hem beliefde. Toch schreef ik dit zonder te weten dat er iemand geweest was, die alle kracht aan de vrije wil ontnam. Zelfs als voor | |
[pagina 332]
| |
mij vaststond dat dit geloofsartikel waar is, wilde ik het toch niet met kale woorden onder het volk verspreiden. Wie weet nu niet dat er al voor Christus' geboorte onder filosofen over het noodlot is gesproken? Van hen zijn onoplosbare kwesties tot ons gekomen, over de voorkennis en de predestinatie van God, de vrije wil van de mens en de toevalligheden van de toekomst. Het beste is, denk ik, daarbij niet in grote angst te verkeren, omdat de afgrond niet te onderzoeken is. Ik zou liever zaken willen inprenten die ons aansporen op alle mogelijke manieren het beste te proberen, zonder intussen onszelf iets in ons voordeel aan te matigen, maar door het oordeel volledig over te laten aan Christus en daarbij het meest in zijn goedheid vertrouwen te stellen. Laat daarom hier mijn rechter beslissen of mij als auteur aangerekend moet worden wat ieder van de oude en moderne theologen ook gezegd heeft. En of het eerlijk is met mij over deze kwestie van mening te verschillen, terwijl zij eerder behandeld moet worden met alle verdedigers van deze mening die zich ambtshalve met de kwestie bezighouden, en ik haar in mijn Paraphrasis in het voorbijgaan met een paar woorden heb aangestipt. Omdat ik niet van alle leerstellingen van Luther voldoende op de hoogte ben, kan het gebeuren dat ik zonder voorzichtig te zijn op een andere steen stoot. Zullen zijn vrienden, als dit gebeurt, direct tegen mij tekeergaan? Overal zijn er zoveel mensen die met luid geschreeuw en door het publiceren van boeken hun afkeer van de leer van Luther laten blijken. En is het mij als enige niet toegestaan mijn mond open te doen, als iets mij weinig aanstaat? Laten zij dit tenminste gunnen aan een man die, zoals zij naar waarheid schrijven, zorgvuldig is, weinig gespecialiseerd en over dit soort zaken geen oordeel heeft, met als gevolg dat hij een enkele keer de mening onderschrijft van zoveel gezaghebbende personen en bij zo'n gevaarlijk oproer zich in stilte aansluit bij de mening van hen, wier gezag de christelijke wereld in zoveel eeuwen heeft gevolgd. Als iemand Erasmus niet als een zwakke christen kan liefhebben, mag hij tegenover hem een houding aannemen die hij wil. Ik kan niet anders zijn dan ik ben. Als Christus iemand grotere gaven van de Geest heeft toegedeeld en diegene daardoor zelfvertrouwen heeft, laat hem deze dan gebruiken voor de glorie van Christus. Mij gaat het intussen eerder ter harte meer bescheiden doelen na te streven, als ze maar veiliger zijn. Een meningsverschil moet ik wel verafschuwen, ik kan niet anders dan vrede en eendracht liefhebben. Ik zie hoe groot de duisternis ook in menselijke zaken is, ik zie hoeveel gemakkelijker onrust wordt opgewekt dan dat hij bedaart. Ik heb geleerd hoe talrijk de listen van de duivel zijn. Mijn eigen geest zou ik niet in alles durven geloven en het zij verre van mij dat met zekerheid over andermans geest te kunnen oordelen. Ik zou wensen dat iedereen zich ervoor inzet, dat met Chris- | |
[pagina 333]
| |
tus als overwinnaar onder alle mensen een evangelische eendracht ontstaat; dat door het uitsluiten van onlust en met juiste argumenten aan de ene kant de waardigheid van priesters bevorderd wordt en aan de andere kant de vrijheid van het volk, waarvan Christus de Heer wilde dat het vrij was. Hen die zich hierop richten, zal Erasmus naar beste kunnen helpen. Maar als iemand het verkiest overal verwarring te zaaien, zal hij mij in elk geval niet als leider en compagnon hebben. De werking van de Geest gebruiken zij als voorwendsel. Laat hen dan maar met goede voortekenen onder de profeten dansen, die door de Geest des Heren zijn geïnspireerd.Ga naar voetnoot126. Mij heeft die geest nog niet gegrepen. Als dat gebeurt, zal men wellicht van mij zeggen: ‘Is Saul onder de profeten?’Ga naar voetnoot127. Ik twijfel er niet aan dat je al een tijd lang zegt: ‘Waarvoor dienen al die walgelijke woorden?’ Vanzelfsprekend om te voorkomen dat je voortaan door dergelijke praatjes ook maar enigszins wordt geraakt, ook als er geen HilariusGa naar voetnoot128. toesnelt om je op te vrolijken en je energie terug te geven. Je moet beide weduwenGa naar voetnoot129. en mijn andere vrienden de hartelijke groeten overbrengen. Zodra de winter zachter wordt, zal ik van mijn nest uitvliegen. ‘Waarheen dan?’, zul je zeggen. Naar jullie, als er een glans van vrede heeft geschitterd. Zo niet, dan naar elke plaats waar een voorraad heilzame wijn eerder beschikbaar is. Want in Rome speelt de pest een afschuwelijk spel en in Parijs woedt hij niet minder hevig. Vaarwel, voortreffelijke man. Bazel, 1 februari 1523 |
|