Inleiding
Erasmus van januari 1522 tot april 1523
Deel 9 van de correspondentie van Erasmus bevat de brieven 1252 tot 1355, die de periode van januari 1522 tot april 1523 bestrijken. Van de in totaal 108 brieven zijn er 61 door Erasmus geschreven. Op 28 oktober 1521 was Erasmus uit Leuven vertrokken op weg naar Bazel, waar hij op 15 november arriveerde en met korte onderbrekingen tot april 1529 zou verblijven. Hij wilde bij de drukker Froben, bij wie hij tot september 1522 logeerde, graag de derde editie van zijn aantekeningen op het Nieuwe Testament zien. Bovendien was hij de controversen met de Leuvense theologen beu en, wat nog belangrijker was, hij vreesde dat het hof van Karel v hem zou dwingen partij te kiezen in de strijd tegen Luther.
Naast de Annotationes in Novum Testamentum verschenen bij Froben in 1522 de Paraphrasis in Matthaeum, opgedragen aan Karel v (brief 1255), twee herziene uitgaven van de Colloquia, de Epistola de esu carnium, twee apologiae tegen zijn Spaanse vijanden Zúñiga en Carranza, een editie van Arnobius junior, opgedragen aan paus Adrianus vi (brief 1304), de Catalogus lucubrationum (brief 1341a), de Paraphrasis in Johannem, opgedragen aan aartshertog Ferdinand, broer van Karel v, (brief 1333) en ten slotte een editie van Hilarius van Poitiers. De opdrachtbrief die Erasmus hiervoor schreef (brief 1334), zou hem later veel kritiek opleveren. Ongemeen fel gaat Erasmus tegen zijn gezworen vijand, de Leuvense theoloog Baechem, tekeer, omdat deze beweerde dat de Colloquia sporen droegen van Lutherse ketterij (brieven 1299-1301). Volgens Erasmus was hij nog waanzinniger dan Orestes (brief 1256) en liet hij zich ook meeslepen door zijn haat tegen de bonae literae, waarmee hij Erasmus niet dieper kon raken. Naast Baechem laat Erasmus zich ook buitengewoon negatief uit over Zúñiga, die hem in Rome verdacht probeerde te maken. Het aantal en de omvang van deze werken getuigen van Erasmus' enorme werklust, als men daarnaast ook de omvang van zijn correspondentie in ogenschouw neemt en de ellende die andere kwalen hem naast zijn nierstenen bezorgden.
Buitengewoon verheugd was Erasmus over de positieve reactie van Karel v op de Paraphrasis in Matthaeum en om zich van verdere steun van het keizer-