De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1200 Aan Wilhelmus Frederici
| |
[pagina 219]
| |
doen. Als er overal mensen zoals u waren geweest, had de wereld geen wolf bij de oren gehad,Ga naar voetnoot6. waarmee ze het niet uithoudt, maar waarvan ze ook niet weet hoe ze hem van zich af moet schudden. U bent voor uw parochie geen drinkgezel, maar ze kent u als een betrouwbaar en vriendelijk iemand die onderwijst, troost, aanspoort, waarschuwt, raad geeft. U neemt uw kudde niets af, het is zelfs zo dat u voor eigen rekening onbekrompen steun biedt aan hen die onder armoede gebukt gaan. U vergaart geen rijkdom voor uzelf, maar snelt met groot enthousiasme af op de prijs van de onsterfelijkheid, waar u bij die hoogste Herder vast op kunt rekenen, de eerste van alle herders, die om niet zijn leven gaf voor zijn schapen. Hoeveel rijkdom een mens ook tijdens zijn leven vergaarde, hij kan niet anders dan volkomen arm hiervandaan gaan, want het is hem überhaupt niet mogelijk iets van wat hij vergaarde mee te nemen. Iemand sterft pas echt als een rijk mens als hij sterft met voldoende van zulke tegoeden achter de hand. Het zijn voorlopig nog tegoeden, maar Hij is betrouwbaar met wie we te maken hebben. Ook ontstaat er geen risico als de tegoeden enorm aanwassen: Hij van wie wij onze beloning verwachten, is rijk genoeg om iedereen te geven. Mij werd uw vroomheid ook duidelijk uit het feit dat u bezig bent in de sacristie een bibliotheek op te zetten,Ga naar voetnoot7. overvloedig gevuld met vooral die auteurs wier werken de evangelische naastenliefde ademen, zoals Origenes, Chrysostomus, Cyprianus, Ambrosius, Augustinus en Hieronymus. Bij het lezen van deze schrijvers voelen we hoe ons hart ontvlamt in liefde voor het hemelse, en gloeit van verachting voor zaken die het voorwerp zijn van een blind verlangen dat de samenleving volledig in de war stuurt. Na het lezen echter van de auteurs die de officiële universiteiten ons schonken, voelen we ons verkild als we opstaan, soms zelfs met een minder vast geloof dan we daarvóór hadden meegebracht. Verder wordt uw tafel niet alleen gesierd door soberheid, maar ook nog gekruid met gespreksonderwerpen die uit de Heilige Schrift worden gehaald als voedsel voor de geest die hongert naar dergelijke spijzen. Ieder presenteert zijn eigen bloempje dat hij plukte in de velden van de goddelijke boeken; een ander laat wat honingzoet vocht vloeien, op de manier van de bijen ingezogen toen hij rondvloog langs al de bloempjes van de geheimnisvolle Schrift. U laat niet toe dat uw tafel wordt bezoedeld met giftige praatjes, die smaken naar jaloezie en haat. Hoe vastberaden hebt u onlangs twee mensen, die zich opwerpen als heilige verkondigers van het evangelie, het | |
[pagina 220]
| |
zwijgen opgelegd toen ze hele tirades, even schaamteloos als bijtend, over Erasmus begonnen uit te storten! U onderbrak hun vuilspuiterij met de vraag of ze soms mijn boeken hadden gelezen; ze bekenden ze nooit gelezen te hebben. Waarop u uw verbazing te kennen gaf over het feit dat ze zonder blikken of blozen van alles roepen over de kennis van iemand wiens boeken ze niet hadden gelezen. Toen zelfs deze vermaning geen paal en perk kon stellen aan hun botheid, die op dat moment ook nog driester was geworden door de wijn, sprak u uw misnoegen uit over tafelgenoten die met zulke praatjes uw tafel bevuilden; ze konden kiezen tussen een ander onderwerp van gesprek of een andere plek. Zij zijn het die al schreeuwend ten overstaan van het volk stemming maken tegen, zoals ze dat noemen, wereldlijke pastoors, aan wie zij eerder zelf een voorbeeld zouden moeten nemen als het gaat om soberheid en gematigdheid. Moge het de wil van de grote en almachtige Christus zijn, dat er overal talloze mensen zoals u komen: dan zal de wereld dit slag irreguliere en rondtrekkende leraren afwijzen, of zullen zijzelf worden gedwongen hun luie weelde en weelderige luiheid weer te verruilen voor het streven naar ware vroomheid. Het ga u goed. Leuven, 30 april 1521 |
|