De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd939 Aan Frederik van Saksen
| |
[pagina 237]
| |
richt; en zo durfde ik de levens van de keizers, door mij herzien, aan u op te dragen. Daarbij streefde ik niets anders na en wilde ik niets anders van Uwe Hoogheid dan dat ik de hoogste wetenschappen bij u zou aanbevelen en op enigerlei wijze zou laten blijken dat ik de spontane gunst van een zo groot vorst met een soort wederliefde beantwoord. Verder, dat ik u het boek niet uit Bazel stuurde (want daar is het gedrukt) had als reden dat zich geen betrouwbaar persoon voordeed aan wie het gerust kon worden toevertrouwd, terwijl het om een grote reis ging - u verbleef namelijk op dat moment in Wittenberg. Daarna evenwel meende ik dat het overbodig was een boek te sturen dat nergens ter wereld niet verbreid was. Toch wilde ik intussen deze brief als een soort verkenner sturen, die mij informatie kan geven of mijn gedienstigheid in de smaak viel of niet. Als mijn waagstuk ongelukkig uitviel, zal ik mijn best doen de fout die ik hier bij vergissing heb begaan, elders goed te maken. Ik twijfel niet of die uitzonderlijke en door iedereen geprezen mildheid van u zal iemand die in elk geval gedienstig en bereidwillig is, dat vergrijp graag vergeven; al ontbrak het misschien aan oordeel, het ontbrak niet aan de wil zich tegenover Uwe Hoogheid verdienstelijk te maken. Als het gunstig uitviel wat ik waagde, vraag ik geen andere beloning voor mijn dienstbewijs dan dat u doorgaat de hogere literatuur te begunstigen die nu zelfs in ons Duitsland overal begint te ontluiken, en ook dit deel van de lof voor de uwen veilig te stellen; dat zal wellicht het land of de vorsten zelf evenveel aanzien verschaffen als tot nu toe in de oorlog verworven roem. Dat geluk zal ons deel zijn, als de goedgunstigheid van de vorsten zich ontfermt over hen die onderwijs geven in de beste literatuur, en over getalenteerde jonge mensen die hoge verwachtingen wekken, en als hun gezag ons bescherming biedt tegen die muzenhaters die de tirannie van de oude onwetendheid hardnekkig met alle mogelijke vormen van wapengeweld blijven verdedigen. Is er iets wat de gezworen vijanden van de studie onbeproefd laten? Wat voor listen, wat voor aantijgingen, wat voor hinderlagen bedenken ze niet! Door wat voor onderaardse gangen proberen ze niet naderbij te sluipen! Wat voor werktuigen gebruiken ze niet, wat voor pijlen, gedoopt in dodelijk venijn, werpen ze niet in onze richting! Wat een samenzwering, wat een nauw verbond tussen hen om de literatuur ten val te brengen! Omdat ze die niet als kinderen leerden, schamen ze zich die op hoge leeftijd te leren, hoewel het leren ervan hun bijna nog minder moeite zou kosten dan het bestrijden ervan. Hoe eensgezind zijn ze nu, zij die nergens gezamenlijk toe besluiten behalve tot het toebrengen van schade! Hoe gebruiken ze hun hersenen nu, terwijl ze dom zijn als het gaat om betere dingen! Hoe wakker zijn ze nu, terwijl ze zitten te gapen als ze zich verdienstelijk kunnen maken! | |
[pagina 238]
| |
Onlangs verschenen enkele werken van Maarten Luther en tegelijk bereikte ons het gerucht dat hij bovenmatig last ondervindt van het gezag van de zeer eerwaarde kardinaal van San Sisto,Ga naar voetnoot2. die in Zwaben optreedt als gezant van de paus van Rome. Hoe stonden ze meteen te dansen en te juichen van vreugde dat zich, zoals ze meenden, een uitermate goede gelegenheid voordeed om de literatuur schade toe te brengen! Want volgens het Griekse spreekwoord ontbreekt het mensen met kwade bedoelingen alleen maar aan een goede gelegenheid;Ga naar voetnoot3. die verschaft namelijk mensen bij wie voortdurend de wil om te schaden aanwezig is, de mogelijkheid te schaden. Preken voor het volk, universiteiten, bijeenkomsten, feestmalen gonsden van niets anders dan ketterijen en antichristen. Met deze vervelende kwestie vermengden die sluwe lieden vervolgens, vooral ten overstaan van vrouwtjes en het domme volkje, het onderwerp van de drie talen, de welsprekendheid en de beschaafdere literatuur, alsof Luther daar hulp zocht, en alsof uit die bronnen de ketterijen voortkwamen! Deze onbeschaamdheid, die smaakt naar bedriegerij van de ergste soort, wekt weliswaar het misnoegen op van de meest gerespecteerde mensen, maar krijgt toch als fraai verzinsel de goedkeuring van bepaalde lieden die zichzelf als het elitekorps van de theologie en de steunpilaren van de christelijke godsdienst beschouwen. En zie toch hoe we vol liefde onze fouten koesteren, blind als we zijn! We vinden het een verschrikkelijke belediging, ja, een vergrijp dat aan ketterij grenst, als iemand een theoloog die een kakelaar is, zoals er heel wat zijn, in plaats van een godgeleerde een ‘ijdele prater’Ga naar voetnoot4. noemt; maar we mogen vrijuit gaan wanneer we ten overstaan van een grote menigte iemand op wie we boos zijn voor ketter en antichrist uitmaken. Luther is een volslagen onbekende voor mij,Ga naar voetnoot5. zodat ik er niet van verdacht kan worden dat ik partij kies voor een vriend. Het is niet aan mij zijn werken te verdedigen of te verwerpen, aangezien ik ze tot nu toe alleen maar fragmentarisch heb gelezen. In elk geval wordt zijn levenswandel door ieder die hem kent goedgekeurd; omdat deze ver boven iedere verdenking van hebzucht en eerzucht verheven is, krijgt hij ook door zijn rechtschapenheid medestanders, zelfs onder heidenen. Hoe weinig past het de zachtmoedigheid van een theoloog meteen, zelfs zonder het boek gelezen te hebben, zo woest te keer te gaan tegen naam en faam van een goed man; en dat nog wel ten overstaan van het onkundig volkje, dat volstrekt niet kan oordelen - vooral omdat hij zijn stellingen aanplakte, omdat hij zich aan ieders oordeel | |
[pagina 239]
| |
onderwierp, zowel van degenen die daartoe bevoegd waren als degenen die dat niet waren. Niemand gaf raad, niemand onderwees, niemand weerlegde. Ze roepen alleen maar dat hij een ketter is en wekken met hun opruiend geschreeuw op tot steniging. Het lijkt wel alsof ze naar menselijk bloed dorsten in plaats van zielenheil. Hoe meer de term ketterij een gehate klank heeft onder christenen, des te minder mag het gebeuren dat hij zo maar op iemand betrokken wordt. Niet iedere willekeurige dwaling is meteen ketterij en iets wat deze of gene mishaagt, is niet onmiddellijk ketters. Evenmin wordt altijd de zaak van het geloof behartigd door lieden die zich achter dergelijke fraaie voorwendsels verschuilen. Integendeel, zeer velen behartigen hun eigen zaak door te zorgen voor hun eigen gewin of heerschappij. Ja, in hun blinde ijver om schade toe te brengen verwijten ze vaak een ander wat ze bij zichzelf goedkeuren. Ten slotte, wanneer er zoveel oude en moderne schrijvers zijn en er tot nu toe geen een gevonden is van wiens boeken men niet toegeeft dat er gevaarlijke dwalingen in zitten, waarom zouden we de anderen stilzwijgend en in alle kalmte lezen en tegen een of twee zo woest tekeergaan? Als we het voor de waarheid opnemen, waarom nemen we niet op een consequente manier aanstoot, overal waar iets in strijd met de waarheid wordt gevonden? Het is een uiterst vrome zaak te waken over de zuiverheid van het geloof en de godsdienst, maar het is een uiterst misdadige zaak onder het mom van het verdedigen van het geloof onze begeerten te dienen. Als volgens hen alles wat op de universiteiten is ingevoerd voor een orakel moet worden gehouden, waarom zijn de universiteiten het onderling oneens? Waarom gaan de geleerde heren scholastici onderling op de vuist en kruisen zij de degens? Ja, waarom is op een en dezelfde Sorbonne de ene theoloog het niet eens met de andere? Ja, je vindt werkelijk maar heel weinigen die het met elkaar eens zijn, behalve als ze een samenzwering begonnen zijn. Bovendien, niet zelden kun je ze erop betrappen dat ze veroordelen in boeken uit onze tijd wat ze bij Augustinus of GersonGa naar voetnoot6. niet veroordelen, alsof de waarheid wisselt met de auteur. Auteurs die ze bewonderen, lezen ze op zo'n manier dat ze, door voortdurend de betekenis te verdraaien, alles vergoelijken. Auteurs die hun toorn opwekken, lezen ze op zo'n manier dat ze overal iets te vitten hebben. Het belangrijkste van het christendom is een leven dat Christus waardig is. Wanneer dat voorhanden is, behoort men niet gauw tot verdenking van ketterij over te gaan. Tegenwoordig bedenken bepaalde lieden nieuwe fundamenten (want zo noemen ze dat), dat wil zeggen: ze maken nieuwe wetten, krachtens welke ze leren dat al wat hun niet aanstaat ketters is. Wie een | |
[pagina 240]
| |
ander van ketterij beschuldigt, hoort zelf gedrag te vertonen dat een christen waardig is: liefde bij het vermanen, mildheid bij het berispen, geen vijandigheid bij het oordelen, geen haast om een uitspraak te doen. Aangezien niemand van ons vrij van dwalingen is, waarom jagen we zo genadeloos op de misstappen van anderen? Waarom willen we liever gelijk hebben dan genezen, onderdrukken dan onderwijzen? Maar Hij die als enige van iedereen vrij was van iedere dwaling, verbrak het geknakte riet niet en doofde de walmende vlaspit niet uit.Ga naar voetnoot7. Wanneer Augustinus het heeft over de Donatisten, ketters van de ergste soort, wil hij niet dat ze onder druk worden gezet zonder dat ze onderwezen worden; ja, hij houdt het zwaard van de overheid weg van hun hals, terwijl hij dagelijks door hun dolken werd belaagd. Terwijl het onze speciale taak is te onderwijzen, willen we liever onder druk zetten, omdat dat makkelijker is. Dit alles, zeer illustere hertog, schrijf ik met des te meer vrijheid omdat de zaak van Luther mij niet aangaat. Evenwel, zoals het bij uw hoogheid past de christelijke godsdienst te beschermen met uw eigen vroomheid, zo past het bij uw wijsheid het niet zover te laten komen dat, terwijl u beschermer van de rechtvaardigheid bent, een onschuldig iemand onder het mom van vroomheid wordt uitgeleverd aan de goddeloosheid van anderen. Dat is ook wat paus Leo wil, wie niets nader aan het hart ligt dan dat de onschuld veilig is. Het is hem een vreugde vader genoemd te worden en hij bemint hen niet die onder zijn bescherming als tirannen optreden. Niemand handelt meer in de geest van de paus dan hij die streeft naar wat het meest rechtvaardig is. Wat men daar bij u van Luther vindt, weet ik niet; hier in elk geval merk ik dat zijn boeken door de meest gerespecteerde mensen met gretigheid worden gelezen, maar ikzelf had nog geen tijd om ze te bestuderen. Moge het Uwe Hoogheid goed gaan, die de grote en almachtige Christus lange tijd gezond, gelukkig en welvarend voor ons moge bewaren. Antwerpen, 14 april van het jaar 1519 na de geboorte van Christus Uw zeer toegewijde dienaar Erasmus Aan de zeer illustere vorst Frederik, hertog van Saksen, keurvorst van het Heilige Rijk, etc. |
|