De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd891 Aan John Colet
| |
[pagina 137]
| |
vogel te noemen. Wat als je hem nu zou zien, ja, als je hem hád gezien? Dit ontbrak natuurlijk nog aan mijn rampspoed. Wie zou geloven dat dit lichaampje opgewassen zou zijn tegen zoveel inspanning, zoveel reizen, zoveel ziekten? Om intussen maar niets te zeggen over kleingeestige vitters, theologen en leugenachtige monniken, van wie niemand openlijk, maar velen achter mijn rug protest laten horen. Dat het de wil van de grote en almachtige Christus mag zijn dat hierop ooit voorspoediger tijden volgen, of [een eind komt aan]Ga naar voetnoot2. deze lichamelijke ongemakken. Het Nieuwe Testament zal binnenkort verschijnen, op een vrij gelukkige manier. Men is nu bezig met de uitgave van mijn inhoudsoverzichten bij alle brieven van de apostelen. Binnenkort begin ik aan de parafrasen op de overige. Geef aan wat je niet beviel in hoofdstuk 7 van de Brief aan de Romeinen.Ga naar voetnoot3. Ik stuur je een exemplaar van de rede die de frater van de orde der predikheren, kardinaal Cajetanus, heeft gehouden op de rijksdag te Augsburg, waar de keizer een fraaie komedie opvoert. Ook de aartsbisschop van Mainz,Ga naar voetnoot4. die immers nog jong is, kreeg hij zover, dat hij zijn waardigheid te schande maakte met de ontvangst van de kardinaalshoed, gemaakt tot monnik van de paus van Rome. Ach, mijn beste Colet, hoe verandert nu het toneel van de wereld! We maken goden van mensen en het priesterschap verandert in tirannie. De vorsten, samen met de paus, en misschien ook de Turken, spannen samen tegen het welzijn van het volk. Men verwerpt Christus en volgt Mozes. Het ga je goed. Leuven, 23 oktober 1518 |
|