631 Aan Heinrich Stromer
Leuven, 24 augustus 1517
Aan de beroemde arts Heinrich Stromer van Auerbach, mijn onvergelijkelijke beschermheer en vriend
Gegroet, zeergeleerde dokter. Ik heb van mijn bediende JacobGa naar voetnoot1. je briefGa naar voetnoot2. ontvangen die mij in veel opzichten buitengewoon aangenaam was, maar vooral omdat hij getuigt van de hoge dunk die de zeer eerwaarde prelaatGa naar voetnoot3. van mij heeft, en van zijn genegenheid, en tegelijk van jouw werkelijk buitengewone interesse voor mij. Het was mijn bedoeling Suetonius en de anderen die levens van keizers schrevenGa naar voetnoot4. op te dragen aan de aartsbisschop, door mij na alle anderen niet zonder reden gecorrigeerd, maar er was iets waarom ik ervoor terugdeinsde. Ik heb nog geen enkel bewijs van zijn genegenheid voor mij ondervonden. Maar toch, wanneer ik hoor dat Zijne Hoogheid zo graag aan veelbelovend talent zijn gunsten uitdeelt, vind ik dat het de taak is van alle geleerden een dergelijk groot man met lof te overladen, maar dat ik hem bovendien des te meer moet bewonderen omdat hij, een zo groot vorst, vroomheid en godsdienst begunstigt. Als iedereen zo gezind was, zou de mensheid er beslist beter voor staan. Verder, wat betreft het feit dat hij me aanspoort de levens van de heiligen te beschrijven, ik zou wensen dat hij, zoals hij een beloning in het vooruitzicht stelt, evenzo dit zwakke lichaam de krachten kon geven die passen bij die taak! Ik ben al vijftig geweest, mijn gezondheid is