593 Van John Colet
Londen, juni 1517
John Colet aan de heer Erasmus, gegroet
Ik ben een beetje boos op je, Erasmus, omdat je me de groeten doet in brieven die aan anderen, niet aan mij zijn gericht. Want hoewel ik vertrouw in onze vriendschap, maakt die groet uit de verte in een brief aan een ander dat anderen denken dat je minder om me geeft. Ik ben ook boos om iets anders, namelijk dat je De arte cabalistica van Reuchlin aan de bisschop van RochesterGa naar voetnoot1. stuurde en niet aan mij; niet dat ik ertegen was dat je hem het werk stuurde, maar omdat ik zo graag wilde dat je mij ook een exemplaar stuurde. Ik ben zo op je gesteld dat het me pijn doet als ik zie dat je minder aan mij denkt dan aan anderen. Het boek viel mij eerder in handen en ik nam het door voordat ik het aan Rochester gaf. Ik durf geen oordeel te vellen over dat boek. Ik erken mijn onwetendheid en hoe blind ik ben in die duistere materie en in het werk van een zo groot geleerde. Hoewel het mij, onder het lezen, soms toescheen dat de wonderen in woorden groter waren dan in werkelijkheid. Want - zoals hij aantoont - joodse woorden hebben iets geheimzinnigs in hun schrijfwijze en combinaties.
Erasmus, er komt geen einde aan boeken en aan wetenschap. Niets is beter, gezien de korte tijd die ons gegeven is, dan een heilig en zuiver leven te leiden en er dagelijks voor te zorgen dat wij beter, verstandiger en volmaakter worden. Die pythagoreïsche en kabbalistische filosofie van Reuchlin belooft ons dat, maar naar mijn mening moeten wij geen andere weg volgen dan door Christus vurig lief te hebben en na te volgen. Laten wij daarom alle omwegen vermijden en langs de kortste weg tot de waarheid gaan. Ik wil dat met al mijn krachten.
Vaarwel, vanuit Londen