510 Van Adriaan van Baerland
Leuven, januari 1517
Adriaan van Baerland aan de heer Erasmus, gegroet
Toen ik je gisteren, zeergeleerde Erasmus, vergezelde van bij jou tot aan de Sint-Pieterskerk, ontsnapte je me daarna, ik weet niet hoe, toen ik me uitvoeriger met je wilde onderhouden. Ik doe nu dus per brief wat ik toen wilde in je aanwezigheid. Ik schreef onlangs als stijloefening twee tamelijk lange brieven, een aan mijn literatuurminnende broerGa naar voetnoot1. over jouw werken waarvan hij, net als ik altijd de grote elegantie bewonderde; de andere aan Van Borselen,Ga naar voetnoot2. een streekgenoot van me en een groot bewonderaar van jou, over de opmerkelijke vriendelijkheid die Jérôme Busleiden mij bewijst. Ik stuur je die twee brieven, ook al weet ik dat zij het niet waard zijn door jou, de feniks van de geleerden, gelezen te worden, zodat je eindelijk mijn buitengewone liefde voor jou en je onvergelijkelijke geleerdheid leert kennen. Ik ben geen geleerde, maar ik houd van geleerden en bewonder ze en onder hen neem jij, aan wie ik me totaal geef, de eerste plaats in. Het is helemaal aan jou: mijn brieven zullen aan het vuur worden overgeleverd als zij slecht zijn of, als ze goed en draaglijk zijn, worden teruggeroepen naar de brievenkistjes waar ze vandaan komen, want tot nu toe vrezen zij de pers, het daglicht en het publiek. Vaarwel, sieraad van Germanië en houd van me als ik dat verdien.