464 Van Bruno Amerbach
Bazel, 5 september 1516
Gegroet, zeergeleerde Erasmus. Ik ben eindelijk ontsnapt uit die ellendige grot van Trophonius, die op zoveel ellendige manieren op me heeft ingewerkt dat ik amper de rimpels van mijn voorhoofd weg kan strijken. ‘Wat doe je nu’, zeg je, ‘nu je je vroegere vrijheid hebt opgeëist?’ Ik ben na die lange ballingschap teruggekkerd tot mijn studies en heb me helemaal aan de letteren gewijd. Vooral echter houd ik me dag en nacht bezig met je even geleerde als elegante werken, zodat het net is of ik een gesprek met je voer want ‘het is ons niet gegeven elkaars handen te vatten en de levende stem te horen spreken’.Ga naar voetnoot1.
Aangezien ik geen enkele hoop heb dat je spoedig terugkeer naar ons, zal ik zelf komende lente naar Italië vertrekken. Je zult me een zeer grote dienst bewijzen als je een aanbevelingsbrief wilt schrijven aan Bombace en je andere vrienden. Ik zal via een andere weg proberen je, zoveel ik kan, van dienst te zijn. Je kunt je brief geven aan Franz,Ga naar voetnoot2. de boekhandelaar, om die aan mij te laten bezorgen op de Paasbeurs in Frankfort.
Ik feliciteer je met het beneficieGa naar voetnoot3. dat je onlangs is verleend; moge God geven dat dit een eerste trede voor je is om binnenkort naar een hogere positie op te klimmen. Lachner stuurt je via Franz de delen die de aartsbisschopGa naar voetnoot4. nog miste, en verder zeven werken van Hieronymus; doe daar mee zoals het je goeddunkt. Mijn broers Basilius en Bonifatius doen je de groeten. Ze zijn je allebei zeer toegedaan, beiden zouden zij vinger willen zijn van je rechterhand. Onze KonradGa naar voetnoot5. is erg treurig dat je hem zo vergeten bent dat je hem zelfs in de brieven aan anderen niet laat groeten. Vaarwel, Aesculaap der letteren en houd van me zoals ik je vereer en hoogacht.
Je vriend Bruno Amerbach
Bazel 5 september 1516