gecorrigeerde versie van het Nieuwe Testament gegeven, in het Grieks en in het Latijn, en daarbij de Vulgaat, de officiële bijbelvertaling van de Kerk, niet ontzien. Meer dan duizend kritische aantekeningen op de door de eeuwen heen gewijde tekst had hij erbij gevoegd. Erasmus mocht nog zo dikwijls beweren dat hij niets veranderde maar alleen duidelijke fouten van kopiisten verbeterde, voor de theologen was alleen al het feit dat er fouten konden zijn geslopen in de Vulgaat heiligschennis. En wat Erasmus ook aanvoerde, zijn uitgave was wel degelijk een zeer kritische uitgave, omdat hij aantoonde dat vele gebruiken, ceremoniën en rituelen van de kerk de eenvoud van de evangelies hadden overwoekerd zonder enige grond te hebben in de Bijbel. En het waren juist die gebruiken, rituelen en ceremoniën waarvan de afschaffing de theologen en monniken zou beroven van lucratieve inkomsten. Het Nieuwe Testament repte niet over aflaten, repte niet over de persoonlijke biecht. Om deze misstanden in het kloosterwezen aan te pakken moest Erasmus een beroep doen op de elite van de Kerk, de paus en de kardinalen, die zelf de nodige appeltjes te schillen hadden met de dikwijls semionafhankelijke kloosterorden. Maar het was balanceren op het scherp van de snede, temeer daar Erasmus paus en kardinalen niet spaarde. Mochten deze twee machten, de elite van de kerk en de kloosterorden, het op een akkoord gooien, dan werd de toestand voor hem zeer gevaarlijk. Erasmus was geen rebel, maar zijn Novum instrumentum was wel een revolutionair werk dat hem op de brandstapel had kunnen brengen.
Erasmus' eerste zorg was dan ook om, in de Nederlanden aangekomen, de banden met zijn beschermheren aan te halen. Vervolgens reisde hij in augustus naar Engeland om daar met Andrea Ammonio een brief aan de paus op te stellen, waarin hij deze verzocht hem te ontslaan van zijn kloostergeloften en als seculier priester te mogen leven. Dan immers werd het voor zijn tegenstanders heel wat moeilijker hem lastig te vallen met zijn verbroken kloostergeloftes, werd het hem mogelijk meerdere beneficies te aanvaarden en zijn positie van onafhankelijkheid aanzienlijk te versterken. Bij de brief aan de paus voegde hij de beroemde, autobiografische brief aan Lambertus Grunnius, een waarschijnlijk fictieve figuur. Men kan deze brief aan Grunnius natuurlijk afdoen als overdreven en melodramatisch, maar hij getuigt ook van oprechte verontwaardiging over de vele misstanden in de Kerk en van moed om deze aan de kaak te stellen.
Erasmus moet een zucht van immense verlichting hebben geslaakt toen in maart het felbegeerde bericht uit Rome kwam dat zijn verzoek was ingewilligd. Op 9 april ontving hij uit de handen van Andrea Ammonio de absolutie en de dispensatie in de Westminster.