Aan de hoogedele heer Grootaalmoezenier van Zijne Allerchristelijkste Majesteit, de koning van Engeland, benoemd tot bisschop van Lincoln, van Erasmus van Rotterdam, gegroet
Ik aarzelde vroeger al een zo groot man met een zo klein cadeau te benaderen, want enerzijds nodigde uw goedheid me uit mijn aarzeling te overwinnen, maar anderzijds schrikte uw grootheid me af en ondertussen hebt u, naast al uw andere schitterende functies, nu ook nog de bisschoppelijke waardigheid gekregen. Toen ik echter bedacht dat alle eerbewijzen die u ten deel vielen, niets afdeden aan uw beminnelijkheid, durfde ik het aan om met dit onbetekenende geschenkje mijn toewijding aan u te tonen en uw gunst te vragen. Het is weliswaar een klein boekje maar, om het zeer kort aan te bevelen, het is wel van Plutarchus, de geleerdste en elegantste schrijver die moeder Griekenland, toch al zo rijk aan grote mannen, heeft voortgebracht. En ik weet niet of het ooit iemand anders gelukt is zoveel uitmuntende welsprekendheid te paren aan een zo nauwkeurige kennis van zaken. Alles wat hij hier zegt is pure parel. Als er iets oneffens in zit, dan is dat aan mij te wijten. Vaarwel en schrijf Erasmus bij onder de minsten van uw dienaren.