De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan Andrea Ammonio, gegroet; een vrolijke briefIn je brief heb je aardig wat afgefilosofeerd over de muzen en de rijkdom. En ik geloof dat zelfs onze Pace nu zijn best doet de schone letteren af te leren en zich een soort stijl aanmeet - ik weet niet welke - die meer in de smaak zal vallen bij een Midas dan bij de muzen. Maar als, zoals je opmerkt, alleen iemand die geen omgang heeft met de muzen de weg naar de rijkdom kan gaan, dan zou Erasmus zeker niet bij de laatsten behoren, als je Carmeliano mag geloven. Maar wie zal jou serieus nemen als jij jezelf onder hun aantal schaart? En dan: al die prachtige woorden die je voor me bezigt, zoals ‘heerlijkheid van de muzen’ en dergelijke! Ik zal maar aannemen dat óf de vriendschap die je voor me koestert, je deze waandenkbeelden ingeeft, óf dat je in je goedheid me allerlei dingen toeschrijft die ik niet verdien, óf, en ik denk dat dit het dichtst bij de waarheid komt, dat je je ongelukkige vriend wat wilt bemoedigen en troosten met dergelijke complimentjes. Hoe het ook zij, ik ben je dankbaar voor je genegenheid jegens mij, ik waardeer je grootmoedigheid, ik houd van je om je toewijding. Als je me in ernst aanraadt naar rijkdom te streven is dat, ik erken het, een echt vriendschappelijke raad, en ik zal dat ook doen, ook al protesteer ik er in mijn hart tegen en voorzie ik niet dat er iets goeds uit voortkomt. Als ik me zou blootstellen aan de grilligheden van het lot, zou ik de regels van het spel volgen en een nederlaag voor lief nemen. Ik weet heel goed dat het lot een | |
[pagina 234]
| |
spelletje speelt, dat het sommigen verheft en anderen vernedert, geheel naar eigen believen. Maar ik dacht dat ik er alles aan had gedaan om gevrijwaard te blijven van deze onbeschaamde meesteres, toen Mountjoy me een veilige haven aanbood en deed alsof dat al helemaal in kannen en kruiken was. Bij God, het interesseert mij niet dat de Fortuin andere mensen, ook al verdienen die het niet, gunstig gezind is; en jouw successen en die van je gelijken doen mij alleen maar een buitengewoon groot genoegen. Kortom, als het aan mij was mijn verdiensten te berekenen en te bepalen, dan denk ik dat mijn fortuin mijn verdiensten te boven gaat. Want ik meet me af aan mijn eigen maatstaf, niet aan de lof die jij me toezwaait. Maar wat me wel pijn doet is dat juist degene aan wie ik uitsluitend mijn vertrouwen schonk, me alleen maar woorden heeft voorgehouden. Nogmaals, hoe zwaar de last van de armoede ook is, vooral op de drempel van de moeilijke ouderdom, toch lijd ik meer onder de schaamte dan onder die armoede. Ook deze pijn zal ik moeten dragen, ik zal de schaamte van mijn gezicht moeten wassen; als ik voor dit lot geboren ben, is het niet aan mij tegen de goden te gaan strijden. Dat het lot jouw zaken begunstigt, mijn Ammonio, ‘ze dragend op wind en golven’,Ga naar voetnoot1. doet mij zeer veel genoegen, niet alleen omdat het succes bij een vriend terechtkomt, maar ook omdat die vriend het verdiend heeft. Trouwens, wat heeft de Fortuin je tot nu toe gebracht dat past bij het niveau van je geleerdheid en je karakter? Ik zou bang zijn je te vleien in je geluk, als ik niet wist dat je mijn karakter goed genoeg kent om te weten dat ik nog geen satraap naar de mond zou praten. Maar als mijn inzicht me niet helemaal in de steek laat, staat Ammonio nog de hoogste eer te wachten. Kijk eens hoe zelfgenoegzaam ik ben geworden door mijn Adagia; ik dacht dat niemand ze kende behalve ik; ik dacht dat het spreekwoord ‘niets ter zake’Ga naar voetnoot2. je was ontsnapt. Ik beging die fout omdat je er het voornaamwoord σοί aan toevoegde en je, als mijn herinnering me niet in de steek laat, πρός wegliet. Ik had je brief niet bij de hand toen ik schreef, maar ik vermoed dat je voor πόκρινεν eigenlijk ἀπέκρινεν had willen schrijven. Ik ben blij dat je vorige brief en die van BattistaGa naar voetnoot3. niet werden bezorgd, omdat ik ondertussen de zorg en het verdriet die de aankondiging van zijn ziekte me zouden hebben gebracht, in winst heb omgezet. En nu hij genezen is, word ik niet beroofd van mijn winst aan genot en ik feliciteer mezelf dat ik thuis ben gebleven. Die vijanden vreesde ik meer dan de Fransen, hoe twijfelachtig de afloop van oorlogen ook is. Ik vind het aardig en ben er dankbaar voor dat hij | |
[pagina 235]
| |
mij aanbiedt zijn huis en tafel met me te delen. Ik zie dat hij helemaal veranderd is, sinds hij zijn zoons heeft laten terugkeren. Wat Carmeliano betreft, je verdedigt hem niet alleen goed maar ik bewonder ook je loyaliteit, omdat je de eer van het vaderland hoog houdt en zijn schurkachtigheid over het hoofd ziet. Ik zou echter willen dat je alle fouten van de man kon wegwissen - je zou je dan nog verdienstelijker maken voor je vaderland -, dat wil zeggen die vervloekte kerel helemaal elimineren. Het verbaast me dat je boos kunt worden op Thomas,Ga naar voetnoot4. een bediende die zo verstandig is en zo waakzaam dat hij beter voor je zaken zorgt dan jijzelf. Ik vraag je dan ook het voorval niet aan hem toe te rekenen, maar aan mijn noodlot. Ik kom nu op je lofdicht,Ga naar voetnoot5. waarvan je, zo behage het de goden, mij tot rechter en criticus maakt en me evenveel macht geeft als HomerusGa naar voetnoot6. aan Jupiter toekende, zodat ik met een hoofdknikje kan goed- en afkeuren wat ik wil en om zeep helpen wat me goeddunkt. Maar ik matig me niet zoveel talent of geleerdheid aan dat ik jouw gedicht kan verbeteren of kritiseren. Ik beken heel eerlijk dat ik alles wat van jou komt heel erg bewonder, hetzij omdat mijn verstand dat zo vindt - want ook middelmatige kunstenaars oordelen soms over grote kunstwerken - hetzij door een bepaalde gevoeligheid van geest. Ik lijd zeker niet aan vooringenomenheid, want mijn genegenheid voor jou heb ik juist uit bewondering voor jouw geschriften geput. Maar zoals elk oog zijn eigen esthetische voorkeur heeft, en ieders smaak zijn lievelingsgerecht, zo geloof ik dat er in elk karakter een andere gevoeligheid en een bepaalde mysterieuze voorkeur of afwijking afkeer zitten. Onze HoltGa naar voetnoot7. heeft me, lang geleden, aantekeningen van je over onbeduidende zaken laten zien, die je zo maar had opgeschreven. Toen ik daarvan had geproefd, heb ik dadelijk een grote bewondering en liefde opgevat voor jouw genie, die ik heb meegenomen naar Italië. Diezelfde ader herkende ik in een brief van Mountjoy, ook al was die niet van jouw hand.Ga naar voetnoot8. Je hebt nu mijn mening over al je werken. En het is bijzonder prettig dat jij niet alleen bij de geleerden in de smaak valt, die, tenzij ze jaloers zijn, je alleen maar ten zeerste kunnen bewonderen, maar ook bij de grootste staatslieden en zelfs bij de heer van York.Ga naar voetnoot9. Ik kan je | |
[pagina 236]
| |
niet gelukkig noemen omdat de geleerden je eenstemmig toejuichen. Maar ik kan met recht zeggen dat je heel gelukkig bent als je bij deze grote man in de smaak valt, en dat je dan Rhamnusia mag danken. Maar je zit al lang te popelen naar een echte beoordeling en roept dat dit een lofprijzing is en geen kritiek. Goed dan, om de schijn te vermijden dat ik tekort zou schieten jegens een vriend wie men niets mag weigeren, zal ik de huid van de leeuw aantrekken en me tegelijk de roede en de aanmatiging van de criticus toeëigenen. Je vertelt de geschiedenis zodanig dat ik haar uit geen enkel commentaar beter zou kunnen leren kennen. Eerst het afsnijden van de bandieten, vervolgens de vergeefse poging van de vijand om de koning in te sluiten; daarna hoe zij, bij de hervatting van de strijd, schandelijk gevlucht zijn nadat hun leiders gevangen waren genomen. Verder de inname van Terwaan,Ga naar voetnoot10. de twee veldslagen waarin de Schotten bijna tot de laatste man werden uitgeroeid; Doornik dat werd ingenomenGa naar voetnoot11. toen het prachtige weer daartoe scheen uit te nodigen en de goden het als het ware aanraadden; en dan vooral de vriendelijke komst van zijne keizerlijke majesteit in het kamp. Sommige mensen menen dat er van een gedicht geen sprake is als men niet alle goden van de hemel, de zee en de aarde oproept en er zeshonderd fabels in propt. Ik heb altijd van gedichten gehouden die niet al te ver afstaan van proza, maar wel van het beste proza. Zoals bij PhiloxenusGa naar voetnoot12. de heerlijkste vissen geen vissen zijn, het heerlijkste vlees geen vlees - en hij vond dat men op zee het heerlijkst voer langs de kust en op land het heerlijkst wandelde langs de zee -, zo beleef ik enorm veel genoegen aan een retorisch gedicht en aan een redenaar die iets dichterlijks heeft, en wel zo dat men in het proza de dichter hoort en in het gedicht de redenaar. Anderen smullen van het vergezicht, maar ik waardeer het bovenal dat je je taal laat voortvloeien uit de inhoud en dat je niet jezelf in het licht wilt stellen maar datgene wat zich om je heen afspeelde. Van een paar verzen zou ik wensen dat ze wat vloeiender waren; maar dat gaat nu eenmaal zo als men geen tijd gehad heeft het werk nog eens te herzien of als wij te veel gespitst zijn op de grote prestaties en daardoor de details verwaarlozen. Eén vers leek mij wel erg gewoontjes: ‘opdat je de Fransen beide ogen kunt uitsteken’. Als ik al te brutaal lijk, moet je dat aan jezelf wijten, want jij hebt me deze rol van criticus opgedrongen. Werkelijk prachtig vind ik de verzen: ‘Terwijl jij afwezig en ver van het rijk van Engeland / De rijkdommen van de Fransen | |
[pagina 237]
| |
verbrijzelt en als overwinnaar rondtrekt.’ Ze stellen mij de situatie duidelijk voor ogen. Het leek of ik de grote Alexander met zijn legers nog verder dan India zag rondzwerven en, na de oceaan te zijn overgestoken, een nieuwe wereld zag zoeken om die te veroveren en met zijn zegevierende troepen door alle landen zag trekken; overal wordt alles wat hem in de weg staat veroverd, overwonnen, onderworpen. Sommige mensen hebben zich ernstig gestoord aan het volgende vers: ‘De vorst van onze koningen zowel in feite als in naam.’ De kopiist, de geleerde en oprechte John Vaughan, veranderde ‘onze’ in ‘alle’, ik wierp op: ‘van geen koningen’, wat niet in de smaak viel. Toen probeerde ik ‘van de dwaze koningen’, met hetzelfde resultaat. Toen stelde ik voor ‘niet in feite maar in naam’, en ook dat werd verworpen; ook ‘in feite noch in naam’ keurde men af. Kortom, aangezien noch wat jij hebt geschreven, noch wat ik heb voorgesteld, genade kan vinden in hun ogen, moet je zelf maar beslissen wat het moet worden. Ook het volgende vers viel in de smaak: ‘Hij die kort daarvoor zijn benauwdeGa naar voetnoot13. majesteit had afgelegd’. Want de mensen die de geheimen der natuur onderzoeken, zeggen dat goud inderdaad de eigenschap heeft losser te maken en uit te zetten wat al te zeer drukt. Hetzelfde geldt voor: ‘Hij kwam naar uw kamp onder een gelukkig voorteken’. Het beste voorteken is goud, vooral voor wie niets heeft.Ga naar voetnoot14. Veel andere dingen zijn het waard ze met een sterretje te markeren; als ik die aangeef met wat verhelderende aantekeningen over je gedicht, zit er dan een beloning in? Ik waardeer vooral dat je niet alleen geleerd en vernuftig vleit, maar dat ook nog op zo'n trefzekere wijze doet. Ziezo, hier heb je het oordeel van Aristarchus over je gedicht en op mijn beurt maak ik je tot rechter over mijn beoordeling. Uit de brief van Pace maak ik op dat je een geschiedenis hebt geschreven van het conflict met de Schotten; ik zal die na aankomst lezen. Ik vind het bijzonder prettig dat Pace je zo oprecht is toegedaan; ik ken geen oprechter en beminnelijker man. Ik heb ook een gedicht gemaaktGa naar voetnoot15. op de vlucht van de Fransen, maar ‘de Muzen en Apollo lieten verstek gaan’.Ga naar voetnoot16. Ik heb je het gedicht gestuurd; het kan je niet veel tijd kosten, want het is erg kort. Wie jou heeft opgezadeld met mijn brief, heeft dat tegen mijn zin gedaan: hij had zelf alle brieven gevraagd, met de zelfingenomen verzekering dat hij overal heen | |
[pagina 238]
| |
zou gaan en zowat heel Engeland zou afreizen. Als het je uitkomt, bezorg ze dan; zo niet, werp ze dan in het vuur liever dan je te belasten met deze dienst. Ik geloofde onmiddellijk dat je de brief waarvan ik zei dat ik hem niet had ontvangen, had gestuurd. Maar ik ben wel blij dat jouw achterdocht ook vruchten afwierp. Want je brief heeft mij veel troost geschonken, vooral in deze beroerde omstandigheden. We worden belaagd door de pest, bedreigd door struikrovers, drinken azijn en erger in plaats van wijn, waarover ook nog belasting wordt geheven. Leve de overwinning! Dat zingen we, wereldveroveraars als we zijn. Zelfs hier wordt je gedicht overal weggegrist, overgeschreven en door iedereen als geleerd en vernuftig geprezen. Inzake de Adagia ben ik zeer slecht behandeld door de boekverkopers. Iemand heeft ze gedrukt in Bazel,Ga naar voetnoot17. maar hij heeft de uitgave van Manuzio zo goed nagebootst dat het dezelfde lijkt voor wie niet goed kijkt. Ik had een verbeterd en aangevuld exemplaar aan FranzGa naar voetnoot18. toevertrouwd, die bijna alle boeken hierheen invoert, om het aan Bade te geven of aan iemand anders, volgens aanwijzingen van Bade. Die goede man heeft het exemplaar rechtstreeks naar Bazel gebracht en het overhandigd aan iemand die het al een keer had gedrukt, om het pas uit te geven wanneer hij zijn eigen exemplaren heeft verkocht, dat wil zeggen over tien jaar. Ik had een paar boekjes uit Plutarchus vertaald die hij eveneens moest afleveren bij Bade, om ze bij de andere te voegen die hij al heeft; ook deze heeft hij, naar ik vermoed, aan hem gegeven en hij vraagt mij om er nog meer te sturen. Dat is nu de goede trouw van de Sicambriërs; maar ik heb iets om me te wreken. Ik heb een manuscript van de Adagia bewaard, dat zelfs nog vollediger is dan hetgeen hij heeft meegenomen. Met de Kretenzers moet je als Kretenzer omgaan. Na Kerstmis zal ik onmiddellijk naar jullie snellen, tenzij Jupiter me aan huis kluistert. Ik vraag je Thomas Larke, de vriendelijkste en oprechtste man die ik in Engeland ken, de groeten over te brengen. Ik vraag je het niet al te bezwaarlijk te vinden om in de volgende brief die je aan Pace schrijft, te vragen wat er met de boekenGa naar voetnoot19. gebeurd is die ik in Ferrara had achtergelaten. Zijn stilzwijgen komt mij lichtelijk verdacht voor. Niet dat ik twijfel aan zijn goede trouw, maar ik ben bang dat er iets gebeurd is met mijn commentaren, wat wij geen van beiden willen. Vaarwel Ammonio. Cambridge, de feestdag van de heilige Thomas |
|