De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd256 Van Geronimo Aleandro
| |
Geronimo Aleandro aan Erasmus van RotterdamIk weet niet goed of ik jou, mezelf, of ons beiden van nalatigheid moet beschuldigen, omdat we elkaar na jouw vertrek uit Italië niet meer hebben geschreven, hoewel er tussen ons een vriendschap bestond als nog nooit eerder tussen professoren van de vrije kunsten was voorgekomen. Als wij beiden tekort zijn geschoten, dan is jouw fout de minst vergeeflijke, want ik heb je, toen je nog in Italië was, drie brieven geschreven, maar van jou heb ik op drie woordjes na noch daarvoor noch daarna iets ontvangen. Misschien hebben mijn brieven je niet bereikt - wat erg aannemelijk is, want er woedde een oorlog en bovendien verbleef je naar ik hoor, nooit lang op dezelfde plaats - maar dan nog had jij me vaker kunnen en moeten schrijven, daar jij zeker mijn verblijfplaats kende en er dagelijks honderden mensen van Italië naar Frankrijk komen. En hoe wil je rechtvaardigen dat je, toen je in Parijs was en genoeg bodes had, wel aan Pyrrhus,Ga naar voetnoot1. maar niet aan mij hebt geschreven? Ik daarentegen | |
[pagina 193]
| |
heb, zodra ik wist dat je in Frankrijk was, al mijn zaken, die toch niet onbelangrijk voor me waren, achtergelaten en ben zo snel mogelijk van Orléans naar Parijs gegaan met geen ander doel dan jou op te zoeken, je te omhelzen, me met je te amuseren en te genieten van je geleerde en aangename gezelschap. We hadden dan onze vroegere kameraadschap weer kunnen oppakken. Niets ter wereld had me meer vreugde en genoegen kunnen verschaffen. Maar het lot was ons niet zo gunstig gezind. Ik hoorde namelijk van je vrienden dat je vier dagen voor mijn aankomst was vertrokken.Ga naar voetnoot2. Dat alles wordt je vergeven, als je tegenover mij nog altijd dezelfde gevoelens koestert als vroeger. Want dat ik jou heel graag mag zal Richard Croke, onze gemeenschappelijke leerling, je verzekeren. Hij gaat nu naar Engeland uit angst voor de oorlogsdreiging, hoewel er van echt gevaar nog geen sprake is, want de aanzienlijken hier spreken over niets anders dan over eendracht tussen Engeland en Frankrijk. Onder het volk doet wel een loos gerucht de ronde dat, naar men zegt, uit Engeland afkomstig is. Ik vraag je, mijn beste Erasmus, onze Croke te blijven begunstigen, zoals je dat steeds gedaan hebt, niet alleen door hem te schrijven, maar ook door hem daadwerkelijk te steunen, zodat hij gemakkelijk toegang krijgt tot de leidende kringen. Het is een jongeman van onberispelijk karakter, oprecht van aard, en ons allebei zeer toegewijd, die zoveel voortgang boekte in de Griekse letteren dat hij zijn beide leraren niet onwaardig is. Meer hoef ik niet te zeggen over iemand die jij, als je hem ontmoet, zult appreciëren. Als je iets nieuws wilt horen: je moet weten dat men mij, met instemming van goden en mensen, heeft verkozen om in naam van onze universiteit op de tweede bijeenkomst van het concilie van Pisa het woord te voeren.Ga naar voetnoot3. Maar ik was er niet zo op gebrand een taak die misschien niet helemaal gezond is voor lichaam en geest, te verkiezen boven de rust van de letteren, hoewel ik ook hier genoeg zorgen heb die mij van de studie afhouden. De vaders van deze universiteit vereren, of liever, belasten me dagelijks met allerlei functies, die me slecht uitkomen. Zij echter beschouwen ze als eerbewijzen die ik fatsoenshalve zeker niet kan weigeren. Laat ik één voorbeeld geven: eergisteren hebben ze mij uitgekozen om, namens de filosofen en samen met de theologen en rechtsgeleerden, een traktaat te onderzoeken dat door het concilie van Pisa aan onze universiteit is toegezonden en is aanbevolen met een koninklijke brief.Ga naar voetnoot4. Het gaat daarin over het gezag van de paus vergeleken | |
[pagina 194]
| |
met dat van de kerk; dit is de titel en ook het onderwerp van het boekje. Wij komen dus dikwijls voor overleg bij elkaar; goede goden, wat een ambities zie ik niet in die bijeenkomsten, wat een getwist, wat een vertoon van allerlei sprekers, wat een afschuwelijke woorden, wat een geschreeuw zonder inhoud van een paar mensen aan wie samen met ons de bevoegdheid is gegeven over dit boekje te beraadslagen! Ik slik met gesloten ogen ik weet niet wat voor pillen zonder dat ik er iets mee opschiet, en toch kan ik me niet bevrijden uit al deze verwikkelingen. Ik ben, zoals men zegt, Erasmus, de muis die van de pek geproefd heeft, naar het woord van Theocritus.Ga naar voetnoot5. En toch telt ons gezelschap enkele topfiguren van de theologie, de rechten, de medicijnen, mannen, eerbiedwaardig door hun leven en geleerdheid, zowel buiten als binnen de kring van diegenen aan wie het onderzoek van het traktaat is toevertrouwd. En ook al mengen zij het nuttige met het aangename, toch hoor ik altijd wel iets wat mijn maag, die, zoals je weet, altijd nogal verfijnd was, behoorlijk aan het werk zet. Maar ik hoop dat het einde hiervan in zicht is. Nu groeien er andere koppen aan de hydra die ik amper afgehakt krijg, zelfs als een IolausGa naar voetnoot6. mij een toorts zou aanreiken. Van alle kanten komen dagelijks kandidaten voor het ambt van rectorGa naar voetnoot7. of onderrector bij mij over de vloer, en zodoende ben ik een soort makelaar geworden in deze koopwaar of liever gezegd de boekhouder en schatkistbewaarder. Als ik me daar niet meer met goed fatsoen uit kan redden - want het is gevaarlijk de hond aan de pens te laten ruikenGa naar voetnoot8. - rest mij slechts het middel waarmee Alexander de gordiaanse knoop ontwarde. Ik moet dan onaangekondigd de plaat poetsen, want je kent me goed genoeg, Erasmus, om te weten dat ik noch terzijde kan blijven staan noch die drukte | |
[pagina 195]
| |
en die stormen van de vergaderingen kan verdragen. Ziedaar mijn onbenulligheden en dwaasheden. Ik kan je niets schrijven over mijn geldelijke toekomst, want die is er niet. Ik hoef dan ook niet te vrezen dat mijn erfgenamen, wanneer ik in mijn vaderland zal terugkeren en mijn fortuin zal willen verdelen, voor zich opeisen wat ik mij heb verworven. Maar ik leef, ik leef van dag tot dag, ik heb kleding, boeken - waarvan ik het grootste gedeelte, zoals je weet, uit mijn vaderland heb meegenomen - en de noodzakelijkste gebruiksvoorwerpen; maar in de geldkist zul je niets anders vinden dan spinrag. Je bent, zal iemand zeggen, een filosoof, en het past je niet je om dat soort zaken te bekommeren. Ik beken dat ik een filosoof en een christen ben en bijgevolg onderworpen aan zorgen, ziekten, ouderdom en dood. Maar als geld deze nooddruft niet enigszins verzacht, zullen de letteren je niets anders geven dan de ijdele en opgeblazen overtuiging van de stoïcijnen. Ik geef, in overeenstemming met het oordeel van eeuwen, verre de voorkeur aan Aristoteles, die meende dat je eerst rijkdom moest zien te verwerven en daarna pas filosofie; hoewel, die schurk van jouw Lucianus heeft deze grote man, heel gemeen, de ‘slimste aller vleiers’ genoemd,Ga naar voetnoot9. uit verontwaardiging, denk ik, omdat hem niet gelukt is wat Aristoteles wel gelukte; hij was trouwens zelf een vleier en een kletskous. Maar genoeg van die onzin. Het spijt me niet, Erasmus, en het zal me nooit spijten, dat jij me destijds hebt aangeraden - en je weet hoe heel Italië protesteerde - om naar Frankrijk te gaan. Zoals Mercurius HoratiusGa naar voetnoot10. aan de strijd ontfutselde, heb jij, als geïnspireerd door de goddelijke voorzienigheid, me uit de oorlogen die op het punt stonden uit te breken, naar vreedzame oorden gevoerd. Wel heb ik de eerste maanden jouw raad en mijn lot vaak gelijkelijk vervloekt want, nog niet gewend aan het klimaat, de levenswijze van de Fransen en hun taal, lag ik ziek in bed en gingen mijn gedachten uit naar het leven in mijn vaderland. Het is echter, zoals later duidelijk bleek, gunstiger gelopen dan ik kon voorzien - Davus ben ik, geen Oedipus.Ga naar voetnoot11. Maar de hoop dat ik, of wie dan ook, in deze stad rijk kan worden in ons beroep, zou ik maar uit je hoofd zetten. Misschien is wat ik ga zeggen niet waar, maar ik kan herhalen wat ik van alle kanten heb horen beweren: dat er nooit iemand in Parijs zo bewonderd is door allerlei mensen - ik spreek van hen die ons beroep uitoefenen - als ik, niemand die men meer met de vinger nawijst met de woorden: ‘dat is hem’, niemand die men, als ik deze stad zou verlaten om ergens anders heen te gaan, meer zou missen dan mij. En toch kan ik nauwelijks tien goudstukken uit mijn beurs opdiepen om terzijde te | |
[pagina 196]
| |
leggen. Dat komt omdat niemand in Parijs behoorlijk kan leven zonder grote kosten te maken en omdat mijn salaris niet zozeer gering als wel zeer ongewis is. Ik schraap iedere dag aardig wat geld bij elkaar en ik herinner me in één maand meer dan zeventig frank te hebben verdiend. Maar de Fortuin wisselt zo snel en de lichtzinnigheid van de mensen is zo groot, dat ik in de twee volgende maanden nauwelijks droog brood heb verdiend en in korte tijd aan kleding, boeken en levensmiddelen heb uitgegeven wat ik in lange arbeid bijeen had geschraapt. Als ik een vast salaris zou kunnen krijgen van de koning - maar daar durf ik, gezien de harde tijden, niet op te hopen - zou ik het gezwoeg beter kunnen verdragen en nog iets kunnen nalaten wat niet zonder roem zou blijven bij ons nageslacht. Ik vind dat jij in dit opzicht een gelukkig man bent, mijn beste Erasmus. Jij hebt al bereikt wat ik dolgraag zou willen bereiken. Ik echter, uitgeput van het dagelijkse geschreeuw der colleges, word niet alleen schor, maar ben een algehele instorting nabij en kan in het heden niets presteren en niets opzij-leggen voor een woning in mijn ouderdom. Want vanaf het ogenblik dat die glossenGa naar voetnoot12. - mesthopen, excuseer het woord - op het toneel verschenen en de lucht verpestten met hun kwalijke dampen, durven duizenden praatjesmakers zich, onder dekking van al die duisterheden, aan die waanzin over te geven en alles ondersteboven te gooien; de katheders van de professoren worden belaagd door ononderbroken geschreeuw en gejoel, een leger van lectoren ‘doet het marmer splijten en de zuilen ineenstorten’.Ga naar voetnoot13. En dat niet alleen in de dorpen waar deze mensen heen stromen zodra zij hun titel behaald hebben; ook in deze stad is er niemand die aarzelt zijn onzin uit te kramen en onbeschaamd zijn domheid te etaleren, hetzij gratis, wat meestal het geval is - want welke toehoorders zouden zij anders vinden? - hetzij voor een miniem salaris. Zoveel genoegen stellen de mensen erin zich volkomen belachelijk te maken! En toch begrijpen de vele ongeletterden - waarvan het aantal eindeloos is - deze mensen beter dan de geleerde en waarderen ze hen meer en terecht, want - om overdreven veel spreekwoorden te gebruiken tegenover de verzamelaar van spreekwoorden - de ene stotteraar begrijpt de andere het best en ezels schurken zich aan elkaar. Maar waarover ik me niet genoeg kan verbazen, is het volgende: als ik gratis les geef over wat voor een onderwerp ook, komt men in zwermen toevliegen, als spreeuwen en kraaien - om de dwaze uitdrukkingen te bezigen van de volgelingen van Beroaldo en Pio - terwijl de collegebanken van de andere professoren leeg blijven; men spreekt over niemand anders, mijn gehoor over- | |
[pagina 197]
| |
treft, vooral als het om een Latijns onderwerp gaat, alles wat men tot nu toe heeft gezien in Parijs, tot grote jaloezie van sommigen, die het nauwelijks kunnen verkroppen dat niet alleen studenten, maar ook professoren en edellieden, en onder hen veel jongeren, naar mijn lessen over tekstverklaring komen. Maar als ik dan vraag wat mij toekomt, vluchten zij in drommen weg zoals ‘de duiven van Chaonië bij de komst van de arend.’Ga naar voetnoot14. De zaal vol studenten wordt plotseling leger; wel houdt hij nog de eer dat veel beroemde mannen blijven, maar hij is niet meer zo druk bezocht en ik vind dan dat ik eigenlijk een groter gehoor verdien. Daarom denk ik nu en al eerder, dat, in tegenstelling tot wat ik hierboven beweerde, de Fransen meer lijden aan gierigheid en armoede dan aan lichtvaardigheid of afkeer van de schone letteren. Wat ik van mezelf zei, dat ik een groter gehoor verdien, neem dat in gunstige zin op, vraag ik je, en aanvaard mijn misvatting die ik deel met vele van mijn gelijken, want iedere professor lijdt, zegt Quintilianus,Ga naar voetnoot15. aan hetzelfde euvel. Maar mijn brief is al veel te lang. Als ik zoveel geschreven heb, is dat om een lang stilzwijgen met rente af te betalen en ook omdat het net is of ik, al schrijvend, gezellig met je zit te praten. Nu is het jouw beurt om me te schrijven over je bezigheden, maar dan met een lange en serieuze brief vol goed nieuws. Dat zal je niet moeilijk vallen, want ik hoor niets dan goeds van Engeland. Tot ziens en groet Grocyn, Linacre, More, Latimer en de andere geleerden. Ik ben heel blij over je vriendschap met dokter Joachim,Ga naar voetnoot16. die ik heb leren kennen als een man van een onberispelijk leven en met een schitterende kennis van de literatuur. Nogmaals vaarwel. Parijs, 1512 |
|