De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd229 Aan John Fisher
| |
Erasmus van Rotterdam aan zijn vader en heer in Christus, de heer Johan Fisher, bisschop van Rochester, gegroetAangemoedigd door uw talrijke en grote diensten en weldaden, integerste en geleerdste onder de bisschoppen, begon ik, om niet ondankbaar te lijken, om me heen te kijken of ik niet een literair cadeau kon vervaardigen dat uwe eminentie waardig is, dat wil dus zeggen een vroom maar ook geleerd geschenk. En het kwam goed uit dat ik uit de bibliotheek van Grocyn de commentaren van Basilius op Jesaja had meegenomen, een werk van de welsprekendste theoloog over de welsprekendste profeet. Ik ging aan de slag en begon het in het Latijn over te zetten, maar hoe dieper ik in het werk doordrong, hoe minder ik de goddelijke welsprekendheid van Basilius scheen te proeven. Spoedig ook wekte de titelpagina van het boek enige argwaan, omdat die sprak van een werk dat door Basilius zelf was geschreven en na zijn dood door een andere priester werd verspreid. Mijn argwaan werd nog versterkt doordat de schrijvers die de werken van Basilius bespreken, niets zeggen over dit deel. Daarom ben ik er vrijwel zeker van dat het een werk is van een andere Basilius, aangezien er immers meerderen die naam dragen, en niet van de bisschop van Caesarea en de broer van Gregorius van Nazianze,Ga naar voetnoot1. ofwel dat die titelpagina opzettelijk aan het werk is toegevoegd om de lezer te imponeren. Tenzij u het daarin met mij volstrekt oneens bent, vind ik het niet goed genoeg om het aan u op te dragen of om er zelf nog veel tijd aan te | |
[pagina 156]
| |
besteden. Ik schenk u nu alleen een voorproefje en zal verder uw mening volgen als was het een orakel. Vanuit uw eigen Cambridge, [1510] |
|