De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd220 Van Andrea Ammonio aan William Blount, heer van Mountjoy
| |
Andrea Ammonio van Lucca aan de illustere William Mountjoy, gegroetAltijd heb ik gewenst, zeer befaamde Mountjoy, om wanneer ik u mijn dankbaarheid niet zou kunnen bewijzen althans voor mezelf niet ondankbaar te zijn of te lijken. Aangezien u, een moderne Mecenas, en veel andere welwillende beschermers in uw land dat me zoveel jaren heeft gekoesterd dat ik het nu ook mijn land kan noemen, het mij aan geen enkele vorm van vriendschappelijke bejegening hebt laten ontbreken, en aangezien de armoede - | |
[pagina 144]
| |
die, naar het woord van de dichter, veel mensen ondankbaar maakt - alle andere wegen afsluit om u mijn dank te betuigen, ben ik de enige weg gegaan die me overbleef: ik ben begonnen zoveel mogelijk lof toe te zwaaien aan allen aan wie ik die het meest verschuldigd ben. Plinius de Jongere heeft eens gezegdGa naar voetnoot1. dat men in oude tijden zo dankbaar was voor een dergelijk eerbetoon, dat men degene die alleen maar een man of een stad met veel lof had beschreven, overlaadde met geld en eer. Zo althans ontving Cherilos van Alexander ‘voor zijn onverzorgde en misvormde verzen enige philippos, koninklijke munten’.Ga naar voetnoot2. En Publius Cornelius Scipio, de Afrikaan, voelde zich niet te hoog verheven om Ennius, hoe boers die ook was in zijn kunst, als een goede vriend te beschouwen en hij liet hem, met een laurierkrans, in zijn prachtige triomftocht meelopen, en ten slotte begraven in het mausoleum van de Cornelii.Ga naar voetnoot3. Maar om de stervelingen verder te laten rusten, wat voor andere dank vraagt God van ons voor zijn grenzeloze weldaden dan lofprijzingen? Welk ander offer wil hij van ons om hem te eren? Toch niets anders dan lof, omdat dat geschenk alleen van ons komt, en al het overige van hem is. En zo probeerde ik deze dank voor Brittannië, dat mij heeft gevoed, deels aan u, deels aan mijn andere beschermheren, te brengen. Ik heb uw goede gaven, uw eigenschappen, niet voldoende, maar zoveel als ik kon, geprezen. En als ik aan dat prachtige onderwerp slechts weinig schoonheid heb toegevoegd, bedenk dan dat ‘in grote zaken het voldoende is gewild te hebben’.Ga naar voetnoot4. Ik durf deze beuzelarijen uitdrukkelijk aan u aan te bieden, omdat ik weet dat u allerminst hooghartig bent en ik bemerkt heb dat u, met uw wonderlijke vriendelijkheid, mijn onbenulligheden niet helemaal veracht. Aanvaard daarom wat het ook is, als het kan met de opgewektheid waarmee u boerse en geringe geschenken pleegt te aanvaarden. Wat u al doet, acht niet de zaak, maar de geest van de gever. Vaarwel. |
|