De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd205 Aan Jérôme Busleiden
| |
[pagina 121]
| |
Erasmus van Rotterdam aan Busleiden, proost van Atrecht en raadgever van de koning, gegroetEr doet hier al enige tijd het gerucht de ronde dat te bitter is om te geloven dat het waar is, maar te hardnekkig om te kunnen geloven dat het uit de lucht gegrepen is, namelijk dat prins Filips is overleden. Hoe kan ik mijn klachten verwoorden, mijn Busleiden, hoe mijn wanhoop uitschreeuwen, wie van de mensen of de goden beschuldigen? Welke treurnis, welke tragedie is in staat deze slag te beschrijven? Al te veel, ach, al te veel hebt u, Spanje, ons gekost, door ons eerst François Busleiden, aartsbisschop van Besançon, te ontnemen en, niet tevreden een zo groot man te hebben geveld, hebt u ook de vorst zelf verzwolgen, een vorst die, als het hem gegund was te blijven leven, de grootste en beste zou zijn die de wereld ooit had gekend. Trouwens, vraag ik, wat was er voor deze jongeman nog over om te overtreffen behalve zichzelf? Maar o lot, hoe gemeen is uw spel, hoe groot is uw afgunst, o hoe onrechtvaardig is deze dood! Hoe afgunstig ook om altijd de beste zo snel mogelijk uit ons midden weg te nemen en degene die onze blik nog nauwelijks heeft kunnen aanschouwen, te ontrukken. Wiens rampspoed moet ik nu het meest betreuren? Die van zijn vader, Maximiliaan, beroofd van een zoon die hem meer waard was dan zijn vele rijken? Of die van zijn kinderenGa naar voetnoot1. aan wie een zo vrome vader is ontrukt op een zo jeugdige leeftijd? Of die van het vaderland dat nog maar pas de vreugde smaakte en dat nu al de voortijdige rouw treft over de geliefde vorst? Of, ten slotte, die van de hele wereld waaraan zo ontijdig zo'n schitterend licht is ontroofd? De rampzalige storm die hem van zijn koers deed afwijken en hem naar Brittannië dreef, was al een voorteken dat het lot hem ver weg van Spanje dreef. Als jongeman heb ik hem in een lofredeGa naar voetnoot2. mogen prijzen. Goede God, wat heb ik mij toen nog vele en uitvoerige lofredes in het vooruitzicht gesteld! En nu maak ik, rampzalige, door de ommekeer der gebeurtenissen, een grafschrift. Kom, kleine mensjes, vertrouwen wij maar op ons geringe lot wanneer de dood, naar eigen willekeur, ook hen van ons wegrukt die met een lang leven het algemeen belang hadden gediend. Maar waarom vererger ik jouw leed, Jérome, door zo toe te geven aan het mijne? Wat mij rest is de welwillende goden te smeken aan zijn kinderen de voorspoed van de vader te schenken, gekoppeld aan de levensduur van de goddelijke Frederik,Ga naar voetnoot3. en aan jou het succes van je broerGa naar voetnoot4. in je opvoedingstaak, maar met een langer leven. | |
[pagina 122]
| |
Aangezien ik niet wil dat een zo groot en zo geleerde vriend een brief van me krijgt zonder een literair geschenk, stuur ik je hierbij enkele aardige dialogen van Lucianus. Ik vertaalde ze deze dagen in het Latijn toen wij, uit angst voor het beleg, naar Florence waren gevlucht. Ik deed dat om mijn tijd niet te verspillen. Want in Italië verkillen tegenwoordig de studies en vlammen de oorlogen. Paus Julius voert oorlog, overwint, triomfeert en handelt helemaal als Julius.Ga naar voetnoot5. Vaarwel en beveel steeds weer Erasmus aan bij de eerwaarde vader, Nicolas Ruistre, bisschop van Atrecht. Bologna, 17 november 1506 |
|