Het Bittermeer(1969)–Jan Engelman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 12] Sandwijck Herinner je rozen, Johanna Charlotte, herinner je rozen van 't groote gazon. 't Was laat in den tijd, maar de zomer werd loomer. 't Was kort voor den dood van den ouden baron. Herinner je rozen, Johanna Charlotte, herinner je rozen van 't groote gazon, de purp'ren, de gele, de amb'ren rozen en die eene die was als een went'lende zon. 't Was alles nu rijp, de oogst was volkomen. Het blonk van de vrucht in het gelende Sticht. 't Was alles van hem, wat moest er van komen? Hij wenschte niets meer, hij kende zijn plicht. Wij waren gegaan van Bunnik naar 't Biltsche, zijn velden, zijn akkers, het lelietjesbosch. De kleine kapel lag weer doelloos te blinken, traag maakte zich de ooievaar van zijn takkenbos los. ‘Kom ik eens te vallen, zij zullen 't niet houden: de kind'ren gaan heen, zijn 't anders gewend. Grootgrondbezit was in 't verleden rivieren en wouden, een park ter verfraaiing, dat loopt op zijn end.’ De stad rukt nu op, de jeugd wil studeeren, het park wordt verkaveld, intellect heeft een wil. Wij moeten de jeugd en de wetenschap eeren. Het zij dan maar zoo, de waarheid zwijgt stil. Herinner je rozen, Johanna Charlotte, Herinner je rozen van 't groote gazon. 't Was laat in den tijd, de zomer werd loomer, die roos draaide door als een went'lende zon. Vorige Volgende