gen, hij zal ook van de inrichting en verzorging van voetbalvelden op de hoogte moeten zijn. Wij doen maar een greep uit het vele dat de oefenmeester weten en kennen moet.
Onwillekeurig zal men de opmerking maken, dat hierbij veel zal zijn, dat hij in de practijk weinig of niet nodig zal hebben.
Het oefenmeestersexamen heeft dat gemeen met vele andere examens. Men bedenke echter, dat het begrip ‘algemene ontwikkeling’ voor vele beroepen van groot belang is, zo ook voor dat van oefenmeester. Bovendien zal hij, vooral als hij bij een kleine vereniging komt, belangrijke diensten kunnen bewijzen als hij méér kan dan alleen de spelers de eerste beginselen van de voetbalsport bijbrengen.
In een grote club heeft men doorgaans wel bestuursleden die van alle markten thuis zijn, een bekwaam terreinknecht, een administrateur soms, herhaaldelijk speciale mensen, die de opleiding van de jeugd voor hun rekening nemen. In kleine clubjes mist men de krachten, die er de capaciteiten of de gelegenheid voor hebben en dan is de oefenmeester, die op alles raad weet, die kan aangeven hoe een terrein bespeelbaar kan worden gemaakt, hoe wedstrijdformulieren moeten worden ingevuld, enz., goud waard. Hij behoeft zich dan heus niet als ‘manusje-van-alles’ te laten gebruiken, maar kan aan allerlei dingen leiding geven.
De oefenmeester moet leiding kunnen geven. Hij moet ook - en dat is en blijft het voornaamste van alles - les kunnen geven. In drie punten is de taak van de trainer kort maar krachtig te formuleren:
1e. Paedagogische bekwaamheid.
2e. Veelzijdige belangstelling.
3e. Tact ten aanzien van zijn positie in de vereniging.
Hieruit volgt reeds, dat lang niet iedereen in staat zal zijn een goed oefenmeester te worden, want ten aanzien van paedagogie, opvoedkunde, kan men wel een zekere techniek aanleren, maar men zal er toch in hoofdzaak een zekere aanleg voor moeten hebben. Het is inderdaad een kunst om datgene wat men zelf goed weet en goed kan, op anderen over te brengen, zodat die het ook leren.
Over de belangstelling hadden wij het al. Ook die kan men aanleren, maar men moet er toch van binnen uit het nodige plezier in hebben zonder zich geheel te laten leiden door de overweging, dat de trainersfunctie tegenwoordig over het algemeen zeer goed betaald wordt. Dit laatste is stellig wel een goede stimulans, maar daarmee alleen komt men er niet.
Eén van de allerbelangrijkste punten is zonder twijfel de tact om met mensen om te gaan. De oefenmeester neemt nl. in de vereniging een bijzondere, wij zouden haast zeggen delicate plaats in.
Die plaats is een belangrijke, dat volgt wel uit het voorgaande, maar