Insecten
Leeftijd: 8-10
Leerdoel:
1. | De kinderen leren waarnemen en ontdekken dat een insect uit verschillende lichaamsdelen bestaan. |
2. | De kinderen leren de delen van de muskiet of wesp aan te wijzen en te benoemen, zoals het hoofd, het lichaam, de voelsprieten en de poten. |
De 2 kaarten met insecten, de tekening van de muskiet en de wesp, worden gebruikt om de verschillende lichaamsdelen van het insect aan te wijzen.
Bespreken voordat u de plaatjes gaat bestuderen:
- | De zintuigen worden gebruikt voor het waarnemen (met je ogen zie je, met je oren hoor je, met je neus ruik je, met je tong proef je, met je handen voel je - zien, horen, ruiken, proeven en voelen of gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast). Zintuigen zijn instrumenten waarmee wij kunnen waarnemen, ontdekken en beschrijven. Om waar te nemen gebruik je één of meer zintuigen. |
Bespreken nadat u de plaatjes hebt bestudeerd:
Wat zijn de kenmerken van insecten:
1. | Hun lichaam bestaat uit 3 delen: de kop, het borststuk en het achterlijf. |
2. | Zij hebben 1 paar voelsprieten boven op hun kop die antennes worden genoemd. |
3. | Zij hebben 6 poten. Sommige insecten gebruiken hun poten voor springen, zwemmen of grijpen. |
4. | In plaats van een huid is hun lichaam bedekt door iets wat wij een huidskelet of huidpantser noemen. |
5. | Insecten kunnen 2 paar vleugels hebben, 1 paar vleugels of helemaal geen vleugels. |
Voorbeelden van insecten zijn: vliegen, motten, muskieten, torren, bijen, wespen, mieren, sprinkhanen, kotkoti's, vlinders en libellen. Spinnen zijn geen insecten, want zij hebben 8 poten. Wormen en kolibries zijn ook geen insecten.
Aandacht op u richten:
- | Vraag de kinderen om namen te noemen van dieren waarvan zij denken dat het insecten zijn. |
- | Vraag of zij kunnen vertellen hoe een muskiet of een wesp eruit ziet. |
- | Laat de kinderen het plaatje zien van de muskiet of de wesp. |
- | Benoem nu samen met hen de verschillende delen van het insect. |
- | Neem dan het andere plaatje. Laten de kinderen nu vertellen wat de verschillende lichaamsdelen zijn van het insect dat u nu toont. |
- | Overtuig u ervan dat de kinderen de verschillende lichaamsdelen onderscheiden: kop, vleugels, aantal poten, antennes. |
- | Vraag de kinderen of de dieren dezelfde ledematen hebben als wij? (kop, poten, ogen). Welke lichaamsdelen verschillen van die van ons? (antennes, vleugels). |
Afronding:
Lees de gedichtjes samen met de kinderen en stel vragen die betrekking hebben op het geleerde en breng het in verband met het gedichtje.