| |
| |
| |
Bedrijf I.
Het tooneel stelt een bosch voor op het eiland der Batavieren. Rechts op den achtergrond ziet men de hut van Claudius Civilis, waarvoor een Batavier de wacht houdt. Op de hut wappert de driekleur en staat de naam Claudius Civilis. Een rivier doorsnijdt het tooneel over de geheele diepte, links in het midden een vooruitspringend stuk land omkronkelend. - Op de hoogte van dit stukje grond bevinden zich op beide oevers de fragmenten van een in het midden afgebroken, houten brug. - Links wordt de legerplaats der Romeinen ondersteld. Zoo dikwijls het tegendeel niet is aangeduid, bevinden zich de personen rechts van de rivier. Alle aanwijzingen van plaats zijn van de zaal uit genomen.
| |
Tooneel 1.
Sabina, Ganna, Bertha, Tioto, Paedagoog, Soldaat van de wacht.
Rechts vooraan zit Sabina met een handwerk bezig, links zit Ganna aanteekeningen makend op een blad papier. Achter dezen zitten de kinderen en Claudia aan een tafel te werken.
Tegenover de laatsten zit de paedagoog aan een schrijflessenaar met eene lange plak in de hand.
- Nu nog eenmaal het praesens indicativi.
- Amo, amas, amat, amamus, amatis, amant.
(alleen vervolgend).
- Imperfectum: Amabam, amabas, ama......
- Genoeg, Tioto, je behoeft niet door te rammelen als een uurwerk dat afloopt. Overigens is 't eindelijk eens goed geweest.... Morgen zullen wij den conjunctivus nemen. Maakt mij nu eens een opstel over de Gallische oorlogen van Julius Caesar.
- Wat klinkt dat Romeinsche toch liefelijk! Amo!
Welk een geluk wanneer het minnend hart over dergelijke klanken disponeert om aan zijn teederste trillingen lucht te geven.
Ach! Fricka, gerespecteerde gemalin van Wodan, waarom liet ge mij op het eiland der Batavieren geboren worden, in plaats van in het heilige Rome?
| |
| |
- Mijn behagen in de taal van Kikero is van meer wetenschappelijken aard. Het fijne organisme trekt mij aan. Ofschoon dus van een ander standpunt uitgegaan kom ik ook tot het besluit dat het een ramp genoemd moet worden Bataafsche vrouw te zijn. Daarom ben ik voornemens mijn dochter Bertha voor hare vorming en ontwikkeling naar Athene of Rome te zenden.
- Evenwel, hooggeëerde dames, zoolang het onderwijs onder mijne leiding is, verzeker ik u, dat de opvoeding uwer kinderen, mijne geliefde leerlingen, hier niets te wenschen zal overlaten. Mijne diplomata bewijzen mijn recht om mee te spreken over de diepzinnigste zaken en bovendien staat u mijne langdurige ondervinding borg, opgedaan aan de tallooze kostscholen, van waar ik weggejaagd... gezonden... ik bedoel, die ik om verschillende redenen verlaten moest.
- Wij trekken uwe kundigheden niet in twijfel heer Paedagoog, maar ofschoon mijn man, Claudius Civilis, de eerste der Batavieren is, heb ook ik de intentie mijn zoon Tioto naar het buitenland te zenden. Hier kan hij immers nooit een carrière maken, geproportioneerd aan zijn enorme capaciteiten.
(huilend).
- Ik wil niet naar het buitenland. Ik ben een zoete jongen en wil bij moesje blijven.
- Stil Tioto, let op je werk. Dan hoop ik dat mij de eer te beurt zal vallen den troonsopvolger als raadsman te mogen vergezellen. Rome is een merkwaardige stad, dames, maar voor onervaren jongelieden vol gevaren. Ik zelf... hm... ik bedoel...
- U zelf? Wat weet u van die gevaren?
- Natuurlijk niets bij ondervinding, mevrouw Ganna, maar veel uit zeer goede bronnen.
- De gevaren, dat zijn de hetaeren, niet waar, paedagoog?
- In Rome spreken jonge meisjes over dergelijke onderwerpen nooit mee.
- Juffrouw Claudia, ik geef u tot strafwerk tienmaal het werkwoord ‘amare’ tegen de volgende les uit te schrijven.
(lachend).
- Dat is een pretje voor mij en dan voeg ik er bij: amo Cerealem, civem Romanum.
- Wat hooren mijne ooren! Claudia, de zuster van Claudius Civilis, lutteert met een passie voor den Romeinschen generaal, den chef onzer vijanden!
- Lutteeren doe ik al lang niet meer, schoonzusje. Ik heb mij terstond blindelings overgegeven.
- Zeer onwetenschappelijke zwakheid. De Stoïcynen zouden.....
| |
| |
- Ach, wat Stoïcynen! Ik begrijp de lieve Claudia volkomen. Die Romeinsche officieren zijn irrésistible. Zoo gedistingeerd!
- Geleerde paedagoog, op uwe vele rondzwervingen leerde u natuurlijk het werkwoord beminnen in alle talen der wereld vervoegen.
- U behoeft niet te blozen. Ik beweeg mij uitsluitend op wetenschappelijk gebied.
Heb de goedheld ons mee te deelen op welke verschillende wijzen die belangrijkste functie van het hart door de onderscheiden volken in klanken wordt uitgedrukt.
- Ofschoon het niet met zekerheid.....
- Ai! valsche jongen! Tioto knijpt mij onder tafel.
- Ik heb het niet gedaan. Ik doe nooit kwaad. 't Is zeker Bertha geweest.
- Stilte of je krijgt allen strafwerk! Ik hervat: ofschoon het niet met zekerheid bewezen kan worden, gebiedt ons de nieuwere wijsbegeerte aan te nemen, dat de eerste mensch, hij, die - om het dichterlijk voor te stellen - nog aan de borst der natuur lag, ten einde lucht te geven aan die eigenaardige aandoening van het hart, welke wij liefde noemen, zich van een enkel, zeer samengesteld geluid bediende, dat alle bekende dierlijke geluiden, die hetzelfde doel beoogen, in zich sloot.
(Tioto niest). Stil, Tioto, dat geluid bedoel ik niet.
De mensch, die toen nog de natuurlijke taal der dieren verstond, wilde de volheid van zijn gemoed vertolken door de volheid der geluiden, die alle beteekenen: ik heb lief, ik begeer.
Uit dat ééne geluid nu - minder te vergelijken met een woord dan wel met eene symphonisch samenklinken van wat de Alleman Naturlaute noemt - uit dat ééne geluid ontsproten de verschillende talen, en geen wonder dus dat de onderscheiden vertolkingen van: ‘ik bemin u’, ons nog altijd aan de dierlijke geluiden herinneren uit wier samensmelting des menschen oertaal ontstond.
Tioto, wat zie ik, schrijf je weer van Claudia af?
- Ach! 't is een vervelende jongen.
- Stilte.
Als dat zoo voortgaat breng je 't nooit verder dan tot officier van de schutterij!
Ik herneem: de Frank zegt: je t'aime.
Doet ons dit niet duidelijk aan het geblaat van een verliefd schaap denken?
| |
| |
Amare, roept de Romein uit, en onwillekeurig komt ons het loeien in de wei voor den geest.
Is 't niet of wij een kater zijn liefdesverklaring op een dak hooren afsteken, wanneer de Brit zegt: O! well I love you, my own dear wife?
De Sueef zingt als het vogeltje op den tak: Jag älskar dig min wackra flicka, en de Alleman sist als de gevaarlijke slang: in süsser Liebe sehn ich mich nach dich, mein zartes Schätzchen.
- Hoe delicieus dit alles te weten en in zijn sentimenten met de natuur mede te kunnen schwärmen!
- U heeft ons niet gezegd aan welk dierlijk geluid een Bataafsche liefdesverklaring denken doet. Ik herinner mij de woorden nog, waarin mijn eerste aanbidder - moge Walhals bier uit de schedels zijner verslagen vijanden hem goed bekomen - mij zijn aanzoek deed:
Mijn kwinkeleerend kwarteltje, door liefdegloed gekweld kwijn ik weg. Alleen jou knetterend stemmetje kan mijn gekwetst hart weer verkwikken en opkweeken tot nieuwen bloei.
- Mij dunkt, dat ware met kikvorschgekwaak te vergelijken.
- O foei! Hoe onpoëtisch klinkt dat Bataafsch.
- Ja, mevrouw, ongetwijfeld is 't - Tioto laat je neus met rust - ongetwijfeld is 't een groot voorrecht het levenslicht aanschouwd te hebben in een klassieke wieg, en wij, minder begenadigden, mogen ons reeds gelukkig achten, indien ons het voorrecht te beurt valt, eenmaal in 't leven een grooten Griek of Romein de hand te drukken.
- Is dat geluk u in Rome ten deel gevallen?
- U heeft Seneca immers bezocht?
- Van aangezicht tot aangezicht aanschouwd.
Ja, dames, deze vingeren hebben de hand omvat, die de Apokolokuuntosis schreef.
- Ach! hoe treffend. De hand, die de apokool.... hoe zei u ook weer?
- De apokolokuuntosis schreef.
- Collega, zei Seneca, ik begroet den schrijver van de uitmuntende verhandeling: de adoratione et imitatione classicorum.
- Heeft u eene verhandeling geschreven?
- Mijn dissertatie, mevrouw. Indien zij u nog onbekend is, mag ik dan de vrijheid nemen (Hij haalt twee papyrusrollen uit zijn zak te voorschijn en reikt er één aan Sabina, één aan Ganna over. Sabina aarzelt ze aan te nemen).
- U is al te vriendelijk....
- O! Ik heb nog twee duizend onverkochte exemplaren op mijn zolder liggen.
| |
| |
- Welke strekking heeft uw betoog?
- Ik bewijs, luce clarius, dat er voor ons barbaren...
- Hé! Dat Grieksch klinkt als bazuingeschal.
- Ik herzeg: dat er voor ons, barbaren, niets anders overblijft dan de aanbidding en zoo getrouw mogelijke navolging der klassieken.
Oorspronkelijkheid is een hersenschim, het delirium impotentiae. Aanbidden en navolgen, adoratio en imitatio, ziedaar twee woorden, die onze gansche levenstaak omvatten. Ik stel mij dan ook voor, bij eene aanstaande wijziging van de onderwijswet, eene uniforme regeling voor alle burger- dag- en avondscholen, gymnasia en universiteiten in te voeren. Eerste jaar: korte opwekking tot een vertrouwen op eigen krachten en een geloof in de toekomst van het Bataafsche volk. (Tioto niest). Houd nu toch op met dat genies. Ik kan mijn gedachten niet bij elkaâr houden.
- Meester, ik heb een catarrh in mijn neus.
- Het arme schaap is zoo delikaat.
- Ik herneem: Deze kunstmatige opwekking, door een lofspraak op ons grootsch verleden teweeggebracht, werkt als eene inënting en behoedt ons voor de ziekte der zelfstandigheid.
Tweede jaar: omverwerping van alle illusie's, beschouwing van het vreemde in 't algemeen en het cosmopolitische in 't bijzonder
Derde jaar: inwijding in de wereld der klassieken.
Vierde jaar: adoratio.
Vijfde jaar: imitatio classicorum.
In hoofdtrekken ben ik het met u eens, en misschien doet uw verhandeling mij een nieuw argumentum aan de hand tegen de iet of wat gewaagde theorie mijner geleerde vriendin Emancipata uit Lugdunum Batavorum.
- Hij is je echtgenoot nog niet.
- Ik hervat op mijn beurt: Zij beweert dat eene misplaatste adoratio onzer echtgenooten, gevoegd bij eene ondoordachte imitatio onzer voorouders, ten gevolge heeft gehad dat in den loop der tijden de verhouding van man en vrouw geheel veranderd is, zoodat tegenwoordig de vrouw doet wat de man moest doen, en omgekeerd. Bewijzen voor die leer trekt zij uit de aandrift der menschen om die verhouding weer tot de oorspronkelijke juistheid terug te brengen.
Als zoodanig haalt zij dan aan: de Amazonen, die, hoewel vrouwen, krijg voerden als mannen, de Egyptische soldaten die kousen
| |
| |
breien, terwijl zij op wacht staan, de Baskische vaders, die te bed liggend kraambezoeken ontvangen, de Russische moeders, die harder dampen dan haar echtgenooten, de verwijfdheid in 't algemeen, die zich meer en meer van de mannen meester maakt, en de emancipatiekoorts waaraan de zwakkere sekse lijdt.
- Men beweert dat er onder de Katten, onze buren, een vrouw leeft, die met wapenen onder haar oorkussen slaapt, en voortdurend om zich heen slaat zonder recht te weten tegen wien of tegen wat zij strijd voert.
- De quaestie is allerbelangwekkendst. Mijn betoog zal en moet iedereen overtuigen dat de klassieken onmiddelijk teerden van de natuur en dat wij weer moeten teren van de klassieken. Wie dat niet vat is even dom als de sofist, die beweerde dat een mensch van gras kon leven, omdat de koe gras eet en de mensch de koe verslindt. De natuur is het gras, de klassieken zijn de koeien, en wij.... enfin.... wij zijn, wat wij zijn, wij zijn menschen.
- Ach, kinderen, weest toch geheel doordrongen van deze gewichtige waarheid!
- Wij hebben dat onderwerp al dikwijls behandeld, niet waar, mijne lieven? Jij Claudia: waaruit blijkt ons dat de klassieken onmiddelijk de natuur bestudeerden?
- Uit de geschiedenis van Messalina en al hare vrijers, meester.
- Verdorven kind, lees jij schandelijke romans? Tienmaal het werkwoord ‘legere’ er nog bij.
Beantwoord jij mijn vraag eens, Tioto? - Tioto! Hij slaapt zoo waar. - Tioto!!!
- Neen, niets van amo, amas. Waaruit blijkt ons dat de klassieken onmiddelijk de natuur bestudeeren?
(op een dreun).
- Dit blijkt ons het duidelijkst uit het woord koekoeloes, dat het geluid van den koekoek nabootst.
- Juist. Mijns inziens bewijst het voor de ontaarding zelfs dezer vogelsoort in onze gewesten, dat zij hier het oes er aflaat en alleen koekoek roept.
- Zeer diepzinnige opmerking, die ik onmiddellijk opteekenen zal.
| |
| |
| |
Tooneel 2.
Dezelfden, Civilis.
(met een papyrusrol in de hand, uit zijn hut tredend).
Wat hoor ik? Romeinsch? Ben je vergeten meester, dat ik je verbood mijn jongen op zijn jeugdigen leeftijd met vreemde talen te kwellen?
- Ik behandelde de klassieken op uitdrukkelijk bevel uwer echtgenoote Sabina, edele Civilis.
- Dat is waar. Mijn zoon moet een beschaafd mensch worden, en daartoe wordt in de eerste plaats vereischt kennis van vreemde talen, vreemde zeden en vreemde gebruiken.
- Tioto is de zoon van Claudius Civilis. Jelui bent bezig een vervelenden suffer of een huichelaar van hem te maken, maar dat zal niet lukken. In de eerste plaats moet hij een echte, flinke Batavier worden, die paarden temmen, stroomen overzwemmen, met de speer werpen, en met het zwaard Romeinsche koppen afhouwen kan. Aan buitenlandsche malligheden mag hij beginnen te denken zoodra hij zijn eersten vijand verslagen heeft, en daardoor het recht verkrijgt op wang en bovenlip het haar af te scheren, dat er nu nog niet op te zien is. Zoolang hij de vlegeljaren niet achter den rug heeft, verkies ik geen vreemde taal van hem te hooren. Wat zie ik? Draagt de bengel ringen aan zijn vingers?
Evenals de beschaafdste Romeinsche jongelui.
- Weg met die vodden! (Hij rukt ze af). En armbanden ook al!
- Hij is eerelid geworden van den mon cher club.
- In 't water er mee. (Hij wenkt den wacht).
Hei daar! smijt me dezen jongen eens op een wild paard zonder zadel, en jaag het dan het eiland rond.
(huilend).
- Neen, neen, ik ben bang voor paarden. Ik wil bij moesje blijven!
- Arme Tioto. Moet het schaap zijn hals breken?
- Liever breken dan leeren buigen.
- O! ongelikte Batavier! (Tioto wordt schreeuwend weggevoerd).
- Van zulk een voorvaderlijke woestheid wil ik niet langer getuige blijven.
Kom Bertha, vergasten wij ons te huis op de vervoeging van een Grieksch onregelmatig werkwoord. Gaat ge mede, Claudia? (af met Bertha).
- Neen, ik ga een regelmatig Romeinsch werkwoord vervoegen (ter zijde) ... met Cerealis. (af).
| |
| |
- Ik ga in de eenzaamheid stille tranen weenen over de treurige miskenning, waarin de Bataafsche vrouw verkwijnt. (af)
| |
Tooneel 3.
Paedagoog en Civilis.
(hem terughoudend).
- Neen, jij blijft hier om een appeltje met mij te schillen, oude aap.
- Aap! Met uw welmeenen, ik ben sedert veertien dagen directeur van het onderwijs.
- Ik zeg: aap, en ik blijf er bij. Je eigen geschrift, de imitatione, geeft mij daar het recht toe. Ik heb het prul gelezen en begrijp niet dat het een tweede uitgave beleefd heeft.
- Ik wel; de eerste kocht ik zelf op.
(lachend).
- Zeker een Romeinsch kunststukje; ik maak je mijn compliment. Voor het overige heb ik de eer je mee te deelen, mijnheer de directeur van het onderwijs, dat je van het eiland der Batavieren verbannen bent.
- Verbannen? Ik? Ik, het correspondeerend lid van de Romeinsche maatschappij der volkerenversmelting? En waarom dat, als ik vragen mag?
- Volgens je eigen voorrede ben je in Rome genaturaliseerd.
- De betovergrootmoeder van mijn grootmoeder van moederszijde was een Romeinsche, en dus...
- Dus ben jij de man niet, dien ik in je dacht te vinden. Jij zult mijn jonge Batavieren tot overloopers, renegaten en lammelingen maken, niet tot flinke, zelfstandige mannen. Misschien kan je hun wat geleerdheid inpompen, maar nooit zal je hun leeren van die kennis een goed gebruik te maken. Ik zie aan je groote oogen dat je mij niet eens begrijpt.
- Neen, dat doe ik ook niet.
- Het was te verwachten, maar ik wil toch de moeite nemen mijn woorden nader toe te lichten. Wij zijn een klein volk, omringd door grooteren. Met den voorvaderlijken moed in 't hart en goede wapenen in de vuist kunnen wij wel iets doen om onze veroverde onafhankelijkheid tegen aanrandingen te verdedigen, maar dat iets is weinig en de begeerlijkheid onzer naburen is groot. Nog ducht ik de annexatie niet, maar wel vrees ik haar, wanneer zich eenmaal de lafhartigheid van ons meester heeft gemaakt, die de vrucht is van elke verbastering. Ik wilde ons volk een beteren waarborg geven voor het
| |
| |
behoud van zijn duurgekochte vrijheid. De egel is een klein beest. Ontneem je het zijn pennen om er een wel opgevoed huisdiertje van te maken, dan loop je gevaar dat de poes het voor een muis aanziet, en opeet. Tracht je daarentegen zijn eigenaardige stekelachtigheid nog verder te ontwikkelen, dan zal zelfs de tijger zich tweemaal bedenken eer hij den muil openspalkt en zijn maag met zulk een onverteerbaar hapje bezwaart. Het Bataafsche volk is met den egel te vergelijken. Hoewel klein en onaanzienlijk heeft het zijn stekels. Scherp ze, en je verzekert het kleine dier een zelfstandig bestaan, dat benijd en geeerbiedigd blijft. Ruk ze uit, en je maakt er een aapachtig misbaksel van, dat bespot wordt, waarmee men speelt, en dat men op een goeden dag inslikt. Is het je nu duidelijk, waarom ik je verbasterende leer de imitatione niet dulden kan?
- Uw Bataafsche duidelijkheid laat evenmin als uw verblindheid voor ware beschaving iets te wenschen over.
- Nu wil je zeker geld hebben, niet waar, want....
- Groote Civilis, roemruchte aanvoerder der Batavieren, vergun mij een enkel woord tot mijn verdediging in het midden te brengen. Handelende overeenkomstig de wenschen van mevrouw uw echtgenoote, meende ik ook in uw geest werkzaam te zijn. Het blijkt nu dat ik mij hierin vergiste, maar hoewel betreuringswaardig, is deze vergissing niet onherstelbaar. Was ik tot op dit oogenblik een reactionair cosmopolitisme toegedaan, weinig moeite zou het mij kosten om van richting te veranderen en koers te zetten naar een radicaal chauvinisme, dat...
- Wees zoo goed die isme's voortaan in Rome ter markt te brengen. Hier zijn wij er niet langer van gediend. (hij geeft hem geld). Ziehier je loon en zes weken....
- (ter zijde) Onwetenschappelijke soldaat!
- (tot den soldaat, die teruggekeerd is) Roep mijn afkondiger der wetten.
- Ik heb de eer (hij buigt, gaat heen, maar wendt zich nog eenmaal om, balt zijn vuist, en zegt) Quos ego? (af).
| |
Tooneel 4.
Civilis (alleen), daarna de Afkondiger der wetten.
- Zonder dwang komt hier nooit iets flinks tot stand. (tot den afkondiger, die opgekomen is).
Roep de leden van den grooten Raad ter vergadering op. Ik heb zaken van oogenblikkelijk belang met hen te bespreken. (Afkondiger af).
Vrij en ontzien wil ik je maken, Batavieren. Gaat het niet gewillig, omdat niemand ooit zijn eigen belangen recht begrijpt, dan
| |
| |
moet het maar met geweld. Naderhand zullen de geschiedschrijvers inzien, dat Civilis gelijk had en het goed met zijn volk meende. Voor den schijn wil ik met de Heeren van den grooten Raad overleggen; ten slotte moet ik mijn eigen wil toch doordrijven. Wat zou er ook van het volk worden, indien al zijn zoogenaamde knappe raadslieden met hunne persoonlijke ijdelheidjes, kleingeestige jaloerschheidjes, onbekookte betweterijen, werkelijk invloed hadden op de regeering? Neen, Batavieren, daarvoor moge Wodan je ten eeuwigen dage bewaren. Één krachtige wil moet allen doen bukken. Zij die wil ook op den verkeerden weg, toch blijft hij te verkiezen boven het gehaspel van allerlei, elkander dwarsboomende willetjes.
De Romeinsche republikeinen zagen dat ten slotte ook in, en bogen voor den keizer.
| |
Tooneel 5.
Civilis, 1e Raadslid, 2e Raadslid, 3e Raadslid, Afkondiger, Wacht.
(Terwijl de drie raadsleden met ministerieele portefeuilles onder den arm, voorafgegaan door den afkondiger, opkomen, Civilis groeten en de drie zitbankjes met kussens belegd innemen, welke de wacht midden op het tooneel heeft geplaatst, staat Civilis met gekruiste armen op den achtergrond, starend naar het Romeinsche kamp en de raadsleden niet bemerkend noch groetend.)
- (zacht tot de anderen). Er is onweer aan de lucht.
- (dito). Als hij maar weer geen oorlogsplannen heeft. De subcommissie uit de commissie van de algemeene enquête-commissie is met het rapport over de doelmatigheid van wollen oorkleppen voor de ruiterij nog lang niet gereed.
- Hij wil zeker 't een of ander hervormen. Louter aardigheden, die op onze beurzen neerkomen.
- Als die vechtpartijen nog lang duren laat ik mij als gezant naar de Franken sturen. Daar kan een mensch zich ten minste amuseeren.
- En ik maak mijzelven Gouverneur-Generaal van het gekoloniseerde eiland Texel. Daar eet je vette konijnen met pikante saus.
- (als uit een droom ontwakend en zich tot de raadsleden keerend).
Wij hebben de eer de leden van den grooten Raad te groeten. (Allen rijzen op, buigen en nemen na Civilis weer plaats).
Mijneheeren, leden van den grooten Raad, wij hebben u opgeroepen om ons met raad en daad ter zijde te staan. De gevaren trekken
| |
| |
van alle kanten als donderwolken boven ons eiland samen. Dat aan de overzij van gindsche rivier een Romeinsch leger kampeert, onder aanvoering van den dapperen en kundigen Cerealis, is u bekend, maar laat u koud, omdat gij vertrouwen stelt in onze onneembare waterlinie. Zoo even werd ons echter de tijding gebracht dat Franken, Allemannen, Katten en Kaninefaten een verbond met de Romeinen hebben gesloten, en dat ons eiland reeds bij voorbaat als buit onder hen werd verdeeld. In dezen benarden toestand vragen wij u, leiders onzer buitenlandsche-, oorlogs- en geldelijke aangelegenheden, wat er gedaan moet worden.... Aan u, hoofd onzer buitenlandsche betrekkingen, in de eerste plaats het woord.
- Doorluchte aanvoerder der Batavieren, met roem bedekte Civilis, wijze leden van den Raad. Ofschoon ik op de verschillende, mij zoo eervol toevertrouwde gezantschapsposten steeds mijn best deed mijn moedertaal te vergeten en te huis met vrouw en kinderen gewoon ben Frankisch te praten, omdat wij altijd kleine familieschandalen behandelen, die 't geraden is voor de bedienden geheim te houden, wil ik pogen u in verstaanbaar en deftig Bataafsch duidelijk te maken, welke maatregelen mij in de gegeven omstandigheden het raadzaamst voorkomen.
- Hij is het Bataafsch toch nog niet vergeten. Hij spreekt het perfect.
- Divide et impera, verdeel en heersch, was de gulden leer onzer groote voorgangers op diplomatiek terrein, en welke leugenachtig schoone beginselen wij heden ten dage op den voorgrond schuiven, mij dunkt deze gulden leer vormt nog altijd de eenige hechte basis eener gezonde politiek.
- Zeer welsprekend, zonder daarom kort of bondig te zijn.
- Hebben onze vijanden een verbond gesloten, dat hen sterk maakt en ons als een spinneweb omgeeft, laten wij met slangensluwheid trachten dat verbond weer te ontrafelen, althans er een gat in te breken.
- Met slangensluwheid, precies mijn idee. Dat heb ik altijd gezegd.
- Dat doel, mijne heeren, kan mijns inziens, alleen bereikt worden door zoete broodjes, die met de grootste gulheid beloofd, met de grootste inhaligheid gebakken moeten worden. Het zoete-broodjes bakken is een teeken van zwakte.
- Ik kan 't zoo algemeen gesteld niet toegeven.
- Daarom komt het er op aan met groote geheimzinnigheid te werk te gaan en zou het van belang kunnen wezen, in plaats van zoete broodjes, een ander woord te verzinnen, dat minder duidelijk is en den schijn redt. Van de ware onderhandelingen mag natuurlijk
| |
| |
niemendal uitlekken. Den eenen vijandelijken aanvoerder schenken wij een jaargeld, den andere geven wij een ridderorde, den derde beloven wij een huwelijksverbinding met een der leden van het regeerend huis, voor den vierde leggen wij onze handelswetgeving aan banden, voor allen verwijderen wij oogenblikkelijk wat aanstoot geven kan door zijn originaliteit, en voor het volk kunnen onze diplomaten dan een klein comedietje opvoeren, dat zeer toevallig ruchtbaar wordt. Een schijnvertoon van kracht is voldoende om de natie in hare zelfstandigheid te doen gelooven, waarborgt ons bovendien het bezit dezer kussens en portefeuilles en.... en..... en goed beschouwd is het daar toch maar om te doen.
- Leider onzer buitenlandsche aangelegenheden, wij danken u. Aan u het woord, leider der krijgszaken.
- Geëerbiedigde aanvoerder, hooggeachte collega's, een krijgsman is bedreven in het gebruik der wapenen, niet in dat van het woord. Ben ik dus korter en bondiger dan betamelijk is in dit spraaklustig college, vergeeft mij deze zonde tegen een algemeen gehuldigd en dus zeker uitstekend gebruik. Onze kostbare waterlinie is doelmatig, ik spreek het niet tegen; maar die doelmatigheid onderstelt het vervuld zijn van een paar dozijn onvervulde voorwaarden, die ook met den besten wil der wereld vóór de aankomst van den vijand niet vervuld kunnen worden. Ik meen dus het recht te hebben onze waterlinie in het algemeen voor onneembaar te verklaren, en het bewijs voor de waarheid dezer verklaring wordt op dit oogenblik geleverd door Cerealis, die nu reeds een paar maanden lang werkeloos aan den overkant ligt, eene werkeloosheid echter, die in dit bijzondere geval aan de Romeinsche onbedrevenheid in het zwemmen en aan de vele regens toegeschreven moet worden, waardoor Bato goedgunstig onze rivieren tot een ongekende hoogte deed wassen. Zoodra mijne vesting- en kader- en schutterijwetten aangenomen zullen zijn, de voorbereidende oefeningen onzer krijgslieden drie jaren zullen geduurd hebben en ik gedurende vijf daaropvolgende jaren de mogelijk nog ontstane gebreken zal bestudeerd hebben, kan ons leger aan alle eischen, die de nieuwe wijze van oorlogvoeren op dit oogenblik stelt, volkomen beantwoorden.
Wanneer dus onze diplomatie voorloopig of- en defensieve tractaten met de meerderheid onzer naburen weet te sluiten of gelijk onze uitmuntende leider der buitenlandsche aangelegenheden dit plastisch uitdrukte, er in slaagt eenige zoete broodjes te bakken, en wanneer ons leger overeenkomstig mijne wetsontwerpen samengesteld wordt, dan stel ik mij over acht jaren borg voor eene uitstekende verdediging van ons eiland.
- Die redeneering hangt als ai taai aan elkander.
- Ook u onzen dank. Ten slotte het woord nog aan onzen leider der geldelijke aangelegenheden.
- Wijze en edele Civilis, diep doordenkende
| |
| |
raadsleden, reeds werd door onzen leider der buitenlandsche aangelegenheden in welsprekende termen uiteengezet dat het voor alles aankomt op het behoud onzer zetels. Welnu, ik voor mij vrees dat een oorlog die zetels in het grootste gevaar brengt.
Wordt ons leger verslagen, dan vallen wij ongetwijfeld, blijven wij overwinnaars, dan wankelen wij toch, want een oorlog kost veel geld en het Bataafsche volk is van nature zuinig. Het komt er dus op aan de vraag te beantwoorden: wat kunnen wij doen om een oorlog te vermijden?
- Zeer juist, daar komt het op aan!
- Zoete broodjes zijn, mijns bedunkens, daartoe het geschikte middel niet; zij geven den vijand slechts honger naar meer.
- Nu is het zonneklaar in geleerde betoogen uiteengezet, dat de huishouding van een klein volk proportioneel meer kost dan die van een groot.
- Zie mijn twaalfden bundel redevoeringen.
- Die meerdere kosten droeg ons volk met geduld, omdat wij zeiden dat het daarmede zijn vrijheid behield. Maar wat is vrijheid, hoogwijzen? Ik vraag niet wat is vrijheid voor het volk, maar wat is vrijheid voor ons, dieper doordenkenden?
Terwijl geld iets reëels, iets begrensds, iets zicht-, hoor- en tastbaars is, blijft vrijheid een opvatting, die als elke opvatting zoowel ingekrompen als uitgezet kan worden.
- Geheel nieuwe inzichten worden ons geopend.
- Stel nu dat wij deze opvatting door inkrimping reduceerden tot persoonlijke vrijheid, zouden wij dan niet, door een volkomen opoffering der nationale vrijheid, ons het bezit der persoonlijke vrijheid duurzamer dan ooit kunnen verzekeren?
- C'est clair comme du chocolat!
- Welnu, eene zoodanige, zeer voordeelige verzekering levert ongetwijfeld de aansluiting bij Rome op. Klein, als wij zijn, zie ik in het behoud onzer nationale vrijheid geen heil. De individueele vrijheid daarentegen zouden wij ons bij overeenkomst kunnen waarborgen.
- Ja, wat meer is, wij, behartigers der volksbelangen, zouden titels, levenslange jaarwedden, zelfs ridderorden voor ons zelven, onze neefjes en onze vriendjes kunnen bedingen, terwijl onze schulden en alle lasten onzer huishouding zouden geschoven worden op den Romeinschen staat. Mijn voorstel is practisch, misschien te practisch voor de ideale vaderlandsliefde, die
| |
| |
ons allen bezielt, maar, al moest het ons ook de opoffering onzer dierbaarste gevoelens kosten, wij mogen, mijns erachtens, alleen te rade gaan met het waarachtig welzijn van het individu.
- Zelfzuchtige raadsleden, zoogenaamde vertegenwoordigers van het volk, knutselaars in nationale belangen, ons heeft het geduld en de lankmoedigheid verwonderd, waarmede wij uw karakterlooze, lamlendige, baatzuchtige, waanwijze praatjes ten einde toe hebben aangehoord. Wij vroegen u raad in een dreigend gevaar en de diplomaat stelt voor zich in een netwerk van knoeierijen te verschansen, de krijgsman eischt acht jaren uitstel, de financier oordeelt het raadzaam ons zoo duur mogelijk te verschacheren. Van een verbond onzer vijanden om ons gewapenderhand ten onder te brengen, is gelukkig nog geen sprake, gaat dus gerust naar huis, half blinden, en doet je middagdutjes, want het gevaar, dat werkelijk van buiten en binnen dreigt, het gevaar eener vreedzame annexatie, dat onze indommelende nationale trots zoo dreigend maakt, ziet ge toch niet. (De raadsleden willen opstaan).
Een oogenblikje, wij zeiden, gaat naar huis, maar niet vóór dat ge onze nieuwe wetten, die het gevaar moeten bezweren, door uw onderteekening hebt bekrachtigd.
- Je wilt zeggen, dat je den inhoud er van nog niet kent? Dat komt er niemendal op aan, zoolang het je toch maar om een portefeuille en een kussen te doen is, die wij niet van plan zijn je aftenemen.
Uit de afkondiging, die aanstonds geschieden zal, kan je den inhoud leeren kennen. Als memorie van toelichting diene het volgende:
Terwijl ik met mijn soldaten, slag op slag, de vijanden van het vaderland uiteenjoeg, aan vreemde overheersching ons volk ontrukte en flinke rechtgeaarde Batavieren maakte van de jongelingen die onder mij dienden, verbasterde in vadsige ledigheid het volk dat onder uw bestuur op het eiland achterbleef. De vrouwen haalden met den haar eigenen onberedeneerden hang naar het ongewone, het vreemde binnen, en leerden hare kinderen het nationale, dat hen groot en vrij had gemaakt, met minachting bejegenen. - Vreemde fortuinzoekers en Bataafsche warhoofden bevorderden de ontaarding, en wij zijn druk op weg onder uwe uitstekende leiding een hapje te worden, dat van zelf den muil van den Romeinschen veelvraat binnen glijdt. - Evenwel, de goden hebben mij bij tijds gewaarschuwd en tevens de wetten ingegeven, die den invloed zullen breken van vrouwen, cosmopolieten, waanwijze dwazen, baatzuchtige staatslieden en al wat niet begrijpen wil dat voor een volk waar blijft, wat voor een man geldt: hij alleen kan geacht en ontzien worden, die den moed heeft zich zelf te zijn.
- Edele Civilis, even gewillig als wij uwe beleedigingen inslikken, zullen wij uwe wetten onderteekenen, bezorgd als wij zijn, zoowel voor het behoud onzer eervolle baantjes als voor het heil van ons dierbaar volk. Vergun mij echter een vraag u voor
| |
| |
te dragen, die al te lang op ons aller lippen heeft gezweefd. Op welke wijze maakt onze speciale god Bato - wien Walhals bier goed moge smaken - u de wetten bekend, die ge ons telkens voorlegt?
- Ofschoon deze vraag meer voor uwe nieuwsgierigheid dan voor uwe weetgierigheid pleit, zijn wij bereid haar te beantwoorden.
Even over onze grenzen woont op een hoogen toren een Bructeersche maagd. Haar naam is Véleda en om haar groote wijsheid staat zij in hoog aanzien bij de onsterfelijken, die haar dikwijls bezoeken. Ondanks die wijsheid is haar maagdelijk hart evenals dat van elke vrouw voor zoete vleitaal zeer toegankelijk, en een petit bout de cour, zooals de Frank zegt, maakte mij weldra tot haar vertrouwde. Ik weet wel dat deze wijze van handelen in theorie door de Batavieren wordt afgekeurd, maar daar hun praktijk veel minder preutsch is, kan ik mij met dergelijke kleingeestige onderscheidingen niet ophouden, en vertel ronduit wat ik in het belang van den staat gemeend heb te moeten doen.
Reeds won ik, door Véleda ingelicht menigen veldslag; nu wil ik door hare hulp de Batavieren tot een zelfstandig volk maken. Heeft het antwoord u bevredigd?
- Wij kennen zijn zwak, hij is verloren.
- Luistert dan naar onze afscheidsvermaning. Wij verlangen niet dat de Bataafsche jongelingen terugkeeren tot de voorvaderlijke achterlijkheid, maar wel dat zij zich ontwikkelen als Batavieren in plaats van te vergroeien tot mislukte Romeintjes, Frankjes, Allemannetjes, Britjes of cosmopolietjes, alias niemendalletjes. Wie den vreemdeling niet onaandenkend naäapt kan ontegenzeggelijk veel van hem leeren. Dit laatste nu moet allen vrij staan. Claudius Civilis heeft zelf in den vreemde geleerd, en om u te toonen wat hij daar leerde, heeft hij, op het voetspoor van den grootsten hedendaagschen staatsman der Allemannen, de eer u mee te deelen dat hij geen tegenspraak zal dulden en u dus de keuze laat tusschen teekenen of aftreden.
(ontsteld).
- Wij teekenen, groote Civilis!
(Zij teekenen een lange papyrusrol, door den afkondiger ontrold).
(ter zijde).
- Van hen is niets meer te verwachten. Houden wij dus het oog op het jongere geslacht gericht.
(tot den afkondiger, nadat zij geteekend hebben). En nu, kondig onmiddelijk de bekrachtigde wetten af.
(Hij buigt, en gaat in zijn hut).
- Een onzer moet naar Véleda gaan, haar vertellen dat Civilis getrouwd is en zoo haar jaloerschheid gaande maken.
| |
| |
- Mijn paard is fluks gezadeld. Ik weet waar zij woont, en neem die taak op mij.
- Met haar bijstand kunnen wij hem gemakkelijk doen vallen.
- Dan nemen wij te zamen zijn plaats in, laten ons door haar eveneens inspireeren....
- En stichten een republiek.
- Onder Allemannisch protectoraat.
(zingend).
- Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit, van.....
Eerste en Derde Raadslid.
- Sssttt!! (zij sluigen weg)
| |
Tooneel 6.
Claudia, later Cerealis.
- (Komt omzichtig op, nadert de rivier en geeft een teeken met haar zakdoek).
Zou hij het afgesproken teeken gezien hebben? Mijn hart klopt dubbel snel van zaligen angst. Ja, daar komt hij al aan.
(op het stuk land, links aan den overkant van de rivier).
- Geliefde Claudia, de geuren uwer zakdoek, gedrenkt met de tranenbeken uit uw fulpen oogen, wekten mij uit een middagslaapje. Als door een magneet aangetrokken moest ik herwaarts snellen.
- Wee mij, ongelukkige! Ik aanschouw mijn teerbeminden Cerealis, en, in plaats van hem aan mijn boezem te kunnen drukken, moet ik mij vergenoegen met hem uit de verte kushandjes toe te werpen.
- Helaas, mijn engel, hoe lief wij elkander ook hebben, de waterlinie is te breed en te diep voor iemand, die niet zwemmen kan.
- Terwijl mijn hart aan een nobelen, galanten Romein toebehoort, ben ik gedoemd hier onder ongelikte, burgerlijke Batavieren te leven.
Mijn verhemelte snakt naar Falernerwijn, pauwentongetjes en een ezelfilet uit een Romeinschen restaurant; toch moet ik mij vergenoegen met het Bataafsche gerstebier, de grauwe erwten en de rollende van mijns vaders tafel. Mijn ziel hunkert naar pretjes, intriges, verboden minnarij, en wanneer er 's morgens geen wasch te rekken, 's middags geen goed te verstellen, 's avonds geen dans- of muziekpartijtje is, verveel ik mij doodelijk.
Ach, Cerealis, je weet niet hoe diep rampzalig ik ben!
| |
| |
- Goudlokkige Claudia, mijn dichterlijk Romeinsch gemoed leeft met je mede, van avond nog zal ik een ode maken op je smart, maar......
- Geliefde, geen maren. Den ganschen dag denk ik aan jou alleen, en sinds veertien dagen neem ik, alleen om jou te behagen, met de kleine kinderen les in de Romeinsche grammatica. Amo Cerealem, civem Romanum. Zie, ik kleed mij geheel als een Romeinsche, ik loop met een stick, ofschoon ik er vroeger Tioto om uitlachte, en zeg mij eens of het zadeltje op mijn rug niet overeenkomstig de laatste Romeinsche mode is?
- Uitmuntend nagebootst, maar toch wel vijf jaar ten achteren.
- Mijn wangen zijn geblanket, mijn oogen zwart omrand, mijn handen met poudre de riz bedekt. Zeg, heb ik niet geheel het voorkomen van een Romeinsche schoone?
- Helaas, ja. In Rome zou je niemands aandacht trekken. En ik, die hier naar een beetje oorspronkelijkheid zocht!
- Mijn lange, gouden haren heb ik afgeknipt en bij wijze van chignon weer op mijn hoofd gehecht, om toch maar precies op de meisjes te gelijken, die mijn Cerealis lief heeft.
- Die ik lief heb? Ik ben ziek van al die fratsen! O! vrouw, ben je overal dezelfde?
- Wat bedoelt mijn aangebedene?
- Ik bedoel dat Claudia de Romeinsche dames navolgt, dat de Romeinsche dames de Egyptische nabootsen, en ik vraag mij af welke vrouwen de voorbeelden van de Egyptische dames waren. - Goed beschouwd is de zaak nog erger, mijn kind, want terwijl de chignon slechts de Romeinsche nabootsing is van je eigen weelderige lokkentooi, aap jij per slot van rekening je zelve weer na, door het namaken van den chignon.
- Zon mijner duisternis, nu begrijp ik er niemendal meer van, maar wellust is 't voor mijn hart van Romeinsche vrouwen te hooren spreken. Vertel mij ook eens wat van de hetaeren.
- Claudia, Claudia, over zulke onderwerpen mag een gedistingeerde vrouw nooit praten.
- Maar uw boeken zijn er vol van.
- Rampzalige, heb je de romans van Zolawus gelezen?
- Gelezen juist niet, want ik lees nooit een boek heelemaal uit. Ik heb er maar eens in gebladerd.
- Zeg dat nooit aan iemand anders. Lees Zolawus geheel, indien je van pikante lectuur houdt, maar beken nooit dat je maar eens in hem gebladerd hebt.
Is Zolawus pikant? Ach, dan wil ik zijn werken allen lezen. Pikante Bataafsche boeken lees ik ook zoo gaarne, maar alleen
| |
| |
in Frankische vertalingen. Civilis zei dat ik Zolawus niet begrijpen zou, omdat ik nog zoo jong ben.
- Het mooie zal je niet vatten, maar wat doet dat er toe?
- Ach neen, als het maar pikant is. Ik ben dol op pikante lectuur.
- Genoeg gebabbeld nu! Wij hebben ernstiger zaken te behandelen, Claudia.
- Neen, niet onze liefde, maar de voeding van mijn soldaten. De levensmiddelen beginnen onrustbarend te verminderen in het kamp, en je begrijpt dat wij er niet aan kunnen denken naar Rome terug te gaan, zonder een zegepraal te hebben behaald. Er moet dus een einde aan onze werkeloosheid komen.
- Wacht tot den winter, mijn beminde, dan worden onze verraderlijke stroomen zoo hecht en zoo glad als de vloeren van Romeinsche balzalen.
- Onmogelijk! 't Is nu Mei en wij hebben amper voor veertien dagen leeftocht. De soldaten morren, en Civilis lacht ons uit.
- Verschrikkelijke toestand! Maar wat kan ik daar aan veranderen?
- Jij kunt ons helpen door.... verraad.
- Verraad, ik, een Bataafsche vrouw? Nooit!
- Nooit? Claudia, een Romeinsche vrouw zou niet aarzelen het vaderland voor den man van haar hart te verraden. Zal jij voor een Romeinsche onderdoen? Dan ga ik onverwijld naar Colonia Agrippina, en verslinger mij aan een Keulsche hetaere.
- O! Venus, o Eros, welk een toestand! Bedenk toch dat Civilis mijn broer is en dat ik, zwak meisje, met den besten wil ter wereld, niets voor je doen kan.
- (Werpt haar een beurs toe). Ziehier vreemd goud. Voor een fooitje is de Batavier altijd bijzonder gevoelig geweest. Koop eenige werklui om, laat nog dezen nacht dat afgebroken bruggetje herstellen, en morgen ben je mijn vrouw.
- O! vreeselijke tweestrijd, zalige emotie van een vrouwenhart, dat zich verveelde, wat moet ik doen? Aan den eenen kant mijn broer, aan den anderen mijn beminde, en in het midden mijn klein, egoïst hart.
- Ik laat je een uur bedenktijd. (Hij wandelt weg, Claudia zinkt op een steen neder.)
|
|