Smit Kleine, van Holkema en Warendorf, Amsterdam 1887. - Met
‘den Capitano’ wordt Jhr. Mr. H.B. Smissaert, kapitein
van zijn zeiljacht bedoeld.
20 Juni 1888
den Haag.
Amice,
Nu weet ik, dat het je beter gaat en dat doet me genoegen. Nu weet ik ook hoe de
zeilpartij is geweest en het spijt mij dubbel door de wolken verhinderd te zijn
geworden die pret mee te maken. Wat ik echter nog niet weet is òf en hoe je zoon het examen heeft
bestaan. - Ik hoop, dat Smissaert ons verzoek om uitstel eener tweede zeilpartij
niet kwalijk neemt. Eva is waarlijk deze dagen te onplezierig.
Geen enkelen dag voelt zij zich van 's morgens tot 's avonds normaal; vooral aan
hoofdpijnen begint zij erg te lijden. De dokter zegt dat zij niets heeft; maar
aan zenuwzwakte lijdt tengevolge van bloedarmoede. -
Dat Vosmaer dood is, acht ook ik een groot verlies voor onze kunst. Hij boelde
niet om volksgunst en schreef zonder bijoogmerken zooals hij dacht, dat het goed
was. Evenwel voel ik mij persoonlijk meer tot van
Deyssel en alle andere voorstanders eener met modern leven bezielde kunst
aangetrokken, dan tot de lui, die nieuwen wijn van een ouden, opgebruikten geest
willen doortrekken. Als mensch vond ik Vosmaer een onbetrouwbaar karakter, die
de volle onoprechtheid had van een angstvallige natuur. Ik kan mij echter
vergissen, want ik kende hem niet van zeer nabij: Sommigen beweeren dat Huet hem heeft verknoeid met zijn hongerkuur.
Zaterdag maakte ik met Ising, Campbell, Jacobson en Kruseman een wandeling door
de duinen naar Wassenaar. Wij aten aan de Vink en daar kwam ook ten Brink. (Je moet toch maar
een geboren dichter zijn!) Tot ten Brinks komst was 't gezellig, daarna werd het
vervelend. De man doceert altijd. Ik weet nu wat hij tegen je heeft. Je hebt in
zijn biographie wel den romancier, maar niet den wetenschappelijken man
behandeld; en dit viel ongelukkig samen met de schampere opmerking van een
pedanten collega, die met een sneer zei: ‘ik ben zeer gevleid een
ambtgenoot te hebben, die romans heeft geschreven’. Ten Brink maakt
zich zelven nu diets, dat iemand, die heden ten dage een roman schrijft, lager
staat dan iemand, die over honderd jaar een artikel over dien
roman zal vervaardigen. De eerste is maar een artiest, de tweede een man van
wetenschap. Hij heeft zelf over
Breero en andere dooden geschreven, dus
Hoe klein en hoe dom! Zou zoo'n blaaskaak in 't geheel niet beseffen, dat de
kunst wel bestaan kan zonder professoren, die er over
schrijven; maar dat de professoren, die er over schrijven
zonder de kunst zich te vergeefs hunne met spinraggen overtrokken hersenen
zouden kwellen om iets deugdelijks te voorschijn te brengen? -
Mag ik ten slotte je er aan herinneren, dat je vorige brief een NB bevat, dat
niet in vervulling is gegaan. Je zegt: Hiernevens mijn artikel uit de
Haarlemmer. Ik