| |
| |
| |
Bedrijf I.
Het toneel stelt voor een smaakvol, artistiek, niet te rijk gemeubeld vertrek.
In het achterdoek een brede, dubbele deur, die naar het salon geleidt en een kleinere deur, die in de gang uitkomt. Rechts en links een zijdeur. Tafel, die als eettafel kan gebruikt worden; buffet, kastje (tussen de twee achterdeuren) schrijftafel, een brede, zeer gemakkelike armstoel. De kamer dient als eetkamer en tevens als huiskamer. Op de schoorsteenmantel en op het buffet staan vazen en grote glazen. Bovendien op de schoorsteenmantel en op het kastje kleine beelden. In twee vazen prijken dahlia's; in een andere asters. Op de schrijftafel staat een grote boeket van lichte rozen. Op het buffet een fles Rijnwijn met glazen. Een sofa.
| |
Eerste toneel.
Dorothea, Jans, later Rudolf.
(schreiend voor Dorothea staande, die, een brief lezend, ook ‘Het Vaderland’ in de hand houdt).
Och, mevrouw, zeg maar ja. Ik zou 't zo vreselik vinden, als ik moeder niet levend terug zag.
Dat begrijp ik, Jans, en je moet ook stellig gaan; maar.... als je nu de trein van half zeven es nam, dan kon je eerst koken en toch je moeder van avond nog zien.
Dat is wel zo, mevrouw; maar je kan toch niet weten.... en als ik d'r laatste woorden niet meer horen zou.... niet één keer meer lieve moe nog es tot d'r zeggen kon.... m'n hele leven zou ik me daar 'en verwijt van maken.
| |
| |
Jawel; maar uit deze brief maak ik volstrekt niet op, dat de toestand al zó ernstig is. En je weet, hoe meneer er op gesteld is deze dag met me te vieren.
Ik weet 'et, mevrouw; ik weet 'et. En als 't ook mijn moeder.. m'n eigen moeder niet gold, ik zou er heus niet aan denken u....
(hoed in de hand, van rechts binnentredend).
Wie jammert hier zo? Wat is er aan de hand?
(hem de brief gevend).
Ach, Ru, 'en nare geschiedenis. Jans heeft bericht gekregen, dat de toestand van haar moeder verergerd is en nu wil ze dadelik weg.
Op 'en gewone dag zou ik daar niets van zeggen; maar vandaag.... nu ik al, wat jij graag eet, al in huis heb.... nu de Champagne klaar staat....
Nou zullen we daar wel wat op vinden. Jans, ga jij maar, zo gauw je kunt, weg.
(geld uit zijn vestzak nemend).
Hier, voor reisgeld en 'en kleinigheid extra.... als er wat nodig is voor je moeder.
O, meneer, wat maakt u me gelukkig! Honderdduizendmaal dank. Ik ga dadelik.
(Door de kleine achterdeur af).
| |
| |
'et Arme schepsel. Ze is zo op die moeder gesteld.
En jij hebt weer medelijden, hè? Ja, wie op jouw medelijden weet te spekuleren, krijgt, geloof ik, al wat ie wil van je gedaan.
Jij hebt net even goed medelijden. Had je nou Jans hier willen houwen?
Alleen tot zeven uur. Was dat zo erg?
Ja, Rudolf, 'et is misschien 'en beetje hardvochtig van me; maar jij bent bij mij nummer één. Ik weet hoe je er op gesteld was deze dag es feestelik te vieren.
Zeker; maar dat kunnen we immers ook te Scheveningen doen.... bij Riche.
Ja.... als je dat wilt. T'huis is anders gezelliger.
Dat ben ik met je eens; maar.... ach.... In 'en restaurant eten is voor 'en enkele keer ook wel aardig. Vin je niet?
| |
| |
Met jou vin ik alles aardig.
Nou, dan ga ik eerst naar 't postkantoor m'n aangetekende brief halen.
Goed.... ja.
(Rudolf, die heengaat, terugroepend)
Ru, heb je al gezien wat ‘Het Vaderland’ je voor onze feestdag gebracht heeft?
(zij ontvouwt de krant).
Een schitterende beoordeling van je laatste groep.
(de krant aannemend, maar niet lezend).
Heb je 'em gelezen?
Ben je er mee in je schik?
Dat kan je toch begrijpen.
(de krant ineenfrommelend en in de snippermand gooiend).
Dan heeft 'et ding zijn taak volbracht.
Maar Rudolf, zo'n mooie kritiek! Lees je die niet eens?
| |
| |
Do'tje lief, de lof komt als je geleerd hebt er geen waarde meer aan te hechten. Maar.... wat zijn er 'en bloemen bijgekomen. Dat zie ik nou pas. Dahlia's, asters; van wie komt al dat moois?
(op de grote boeket op haar schrijftafel wijzend).
Deze rozen van mijn heer en meester.
Dat weet ik en hier heb je nog 'en extra-zoen erbij.
De asters zijn van Jans en Grietje.
De meiden? Dat is lief. Geef Grietje wat lekkers te drinken. Jammer nou van die Jans.
Dan.... deze dahlia's van Mies van Doeveren en die andere van Dina ter Borg.
Zo. Van die kakeltjes. Nou.... al kletsen ze 'en beetje veel.... zoals de meeste vrouwen.... 't is toch hups van die kinderen.
Dat is 't ook, Ru. Ach, ze menen 't goed en ik ben er je zo innig dankbaar voor, dat ik weer fatsoenlike vriendinnen.... nu.... vriendinnen is misschien te veel gezegd.... maar altans weer fatsoenlike kennissen heb.... mensen, die me achten. Jij hebt nooit ondervonden hoe afschuwelik 'et is, als de mensen
| |
| |
niet met je om willen gaan.... als ze je met de nek aanzien. Mij zal 't m'n leven lang heugen, dat ik toch maar van 'en school ben weggestuurd, omdat de moeders van de andere meisjes niet verkozen, dat hun kinderen met mij zouden praten.
(haar liefkozend en sussend).
Nou.... nou....
O, de mensen kunnen zo wreed zijn. En als ik nu nog zelf kwaad had gedaan! Maar 't was alleen om mama en m'n zuster. Wanneer ik daar weer aan denk.
Denk er niet meer aan, kleintje. Je moeder en je zuster zijn dood en jij bent immers fatsoenlik gebleven. Wat voor aanmerkingen kunnen de mensen op jou maken?
Neen.... nu kunnen ze niets meer zeggen. Maar als ik niet getrouwd was.... ach, Rudolf, 'en jeugd als ik heb gehad....
Kom.... kom.... Als Herman hier was, zou hij zeggen: Schwamm d'rüber.
Hoe kom je zo ineens op Herman?
Ik heb 'em gisteren gezien.... op 'et Plein. Hij zag mij niet.... tenminste hij deed alsof....
| |
| |
Rudolf, over Herman heb ik al lang es met je willen praten. En nu je toch z'n naam noemt.... Ik vind 'et zo naar, dat jullie gebroeljeerd blijven en.... nog wel om mij.
Trek je daar niets van aan. Wel beschouwd hebben Herman en ik elkaar nooit kunnen uitstaan. Hij vond mij heerszuchtig, pedant.... weet ik wat nog meer. Ik vond hem lui, egoïst, onoprecht, treiterig, altijd geneigd iemand 'en lelike kool te stoven.
Oordeel nu niet zo hard. Dat Herman jaloers van je is....
(eenvoudig).
Ook; maar niet alleen. Hij is veel minder begaafd dan jij en heeft altijd bij jou moeten achterstaan. Kom.... we moesten es wat aan hem doen.... altans vrede sluiten.
Nou.... als jij dat wenst.... ik zal er es over denken. Spijt'et je al, dat je hem niet genomen hebt?
(lachend).
Zou je dan eindelik ook es jaloers worden?
Jaloers-zijn is wantrouwen. Moeten wij elkaar gaan wantrouwen?
| |
| |
Neen; dat zeker niet; maar....
(enigszins koket)
voor 'en man is 't nooit goed als hij zich zo heel veilig voelt.
(lachend).
Voor mij wel, hoor. Maar nou ga ik m'n aangetekende brief halen. Ik hoop, dat 'et kontrakt er in zit. Denk es aan, Do: 'en vaste afzet voor m'n beeldjes in 't buitenland. Wat zou 't aardig zijn, als dat kontrakt net op onze trouwdag aankwam.
Dat zou 't. En dan gaan we van avond naar Scheveningen?
Ja. Dus: eerst ga ik naar de post, dan kom ik even t'huis; daarna ga ik naar Ada Duurs en als ik die les gegeven heb, pakken we lijn tien. Groot toilet, hoor! Trouwdag en verjaardag tegelijk. Van daag moet je er nog bekoorliker uitzien dan anders.
Meneer zal op z'n wenken bediend worden.
Tot straks dan.
(Hij geeft Dorothea nog een zoen en gaat door de kleine achterdeur af; Dorothea neemt de rozen op, ruikt er aan, en kijkt tevreden en blij om zich heen).
| |
| |
| |
Tweede toneel.
Dorothea, Grietje.
(als er getikt wordt).
Binnen.
(met een boeket rozen in de hand door de kleine achterdeur opkomend).
Mevrouw.
Nog meer bloemen? En zulke beelderige rozen! Van wie komen die?
Het kaartje hangt er aan.
(het kaartje lezend).
Betsy Francker. Heeft die ook aan onze feestdag gedacht? Dat had ik niet verwacht.
Wel mevrouw.... onze meneer wordt genoeg besproken.... in de hele stad. Ja, als ze je in de krant zetten....
Dan gaat je naam door 't hele land. Niet waar?.. Ja.. Is er nog 'en vaas vrij, Grietje?
O, nog wel drie,
(een vaas halend).
Ja, zulke mooie beeldjes te kunnen maken.... Naar die twee hier op de schoorsteen kijk ik altijd met plezier. Is deze vaas goed?
| |
| |
Best. Zet nu deze dahlia's op 'et buffet.
(Dorothea zet de rozen op de schoorsteenmantel, Grietje de dahlia's op 'et buffet.)
Zo. Nu ziet 'et er hier toch echt feestelik uit.
Dat zal waar zijn, mevrouw.
(Terwijl Grietje door een zijdeur heengaat en Dorothea nog eens bewonderend om zich heen kijkt en 't een en ander verplaatst, komt Herman door de kleine achterdeur op).
| |
Derde toneel.
Dorothea, Herman.
(rozen in een papier gewikkeld in de ene hand en zijn hoge hoed in de andere. Hij draagt een geklede jas, die glanst van ouderdom).
Goeie middag!
(verbaasd).
Gut, Herman, jij.... hier?
(doende alsof hij weer weg wilde gaan).
O, als ik onwelkom ben....
(snel naar hem toegaand en hem terughoudend).
Wat betekent dat? Wil je es gauw binnenkomen? Ik mag toch verwonderd zijn, dat je ons nu pas 'en bezoek brengt.. presies 'en jaar na mijn trouwen.
| |
| |
(zeer langzaam sprekend).
Ik kom jou.. jou zie je, gelukwensen.... met je verjaardag. Vergun me je bij deze gelegenheid 'en paar bloemen aan te bieden.... uit 'en goed hart, maar 'en schrale beurs.
(de rozen aannemend).
Herman, dat vind ik heel lief van je en ik dank je er hartelik voor.
(Zij steekt hem de hand toe, die hij aanvat. Als hij er een kus op wil drukken, aarzelt hij).
Waarom zou je me geen zoen op m'n hand mogen geven? Je bent nu toch m'n zwager geworden?
(met ironie en enigszins bitter).
't Is waar ook. Ik ben nu toch je zwager geworden. Ach, lieve hemel!
(hij kust haar de hand).
(de rozen uit het papier nemend).
O, maar die rozen zijn heel mooi. En wat ruiken ze lékker. Verrukkelik! Zou je me even van 't buffet die grote vaas willen geven?
(naar het buffet gaande).
Met genoegen. Deze?
Neen, die in 't midden.
(Zij steekt een roos op haar borst).
| |
| |
Juist. Schenk er maar dadelik water in. De karaf staat ook op 'et buffet.
(water inschenkend).
Jongen, wat ben je al in de bloemen gezet.
(Hij geeft haar de gevulde vaas aan).
Niet waar? Dank je.
(Zij plaatst de rozen in de vaas op de schrijftafel).
Ziezo. Nu kom je es hier naast me zitten.
(Zij noodt hem naast zich op de sofa).
Zo'n ereplaats voor mij en zo'n ereplaats voor m'n roos? Wel, wel.
Je weet niet, Her, hoe plezierig ik 'et vind, dat je toch eindelik gekomen bent. Rudolf en jij hebt geen andere familie dan elkaar. Niet waar? En daarom vond ik 'et zo'n naar idee, dat jullie door.... om mijnentwil elkaar nooit meer zagen. Haast had ik gezegd: door mijn schuld, hoewel ik er toch geen schuld aan heb. Dat zal je moeten toegeven.
Zeker; maar jij, Do.. jij met je gevoelige hart, jij moet 'et begrijpen, dat ik er niet gauw toe komen kon es te gaan kijken hoe gelukkig je was.... met 'en ander.... nog wel met m'n ouwere broer, die me nooit heeft kunnen uitstaan. Ja, dat is toch maar de chose.
(ernstig).
Her, ik weet, dat je altijd zo slecht over Rudolf gedacht hebt; maar je doet hem onrecht.. geloof me. Als hij op 't ogenblik t'huis was....
| |
| |
Zou ik je kunnen bewijzen, dat Ru met de beste bedoelingen voor je bezield is.
(opspringend).
Ach, lieve hemel, dat zei hij immers vroeger ook. En toch snoepte hij jou me af, nadat hij.... God betere 't.... je door mij had leren kennen. Dat ik je zo gemakkelik heb los gelaten.... ach, jij verlangde 't, en hij was m'n broer; maar
(met dreigend gebaar)
als 'en ander me dat geleverd had.. ik zou hem vermoord hebben!
(goedig en zonder ironie).
Herman, jongen, je hadt niets gedaan.
(heftig en sneller sprekend).
Jij kent me niet, Do; je hebt me nooit gekend.
Zo hartstochtelik hield je niet van me.
Rudolf zei 't.. dat is zo.. en jij keek door zijn ogen.
Je wist ook veel te goed, dat ik op jou in 't geheel
| |
| |
niet verliefd was. Ik mocht je wel, zeker.. je was lief voor me.. en je kon erg grappig zijn; maar als ik naar jou geluisterd had, zou 't toch alleen geweest zijn om weg te komen uit 'et huis van mijn
(met bitterheid)
respektabele moeder.
(weer langzamer sprekend en plaats nemend).
Do, je hebt verstandig, heel verstandig gedaan mij niet te nemen. Wat was ik voor 'en vent? Ach, lieve hemel! Grappig.. ..o ja, 'en getapte kerel! De lui, die me nu de rug toekeren, haalden me toen aan, omdat ik droog komiek kon zijn. Maar ik was immers te lui en te dom om me bijtijds 'en positie te maken.
Te lui.... misschien, maar te dom....?
Neen, neen, Do. Rudolf heeft me die waarheid zo dikwels onder m'n neus gewreven, dat ik de lucht er van m'n leven lang niet meer kwijtraak.
Vergeet niet, Her ..dat jij me toen over heel iets anders sprak dan over.... trouwen.
Omdat ik niet aannemen kon, dat jij 'en huwelik verlangde; maar had je me gezegd....
Dat ik je niet dadelik over trouwen gesproken heb? Hoe stond 'et huis van je moeder bekend? Jullie
| |
| |
meisjes moesten als lokvinken dienen en mama haalde de vangst binnen. Ach.. Schwamm d'rüber. 't Is geleden, en de liefde.... lieve hemel! Zo'n arme slokker als ik, denkt daar al lang niet meer aan. En toch.... Als je mij getrouwd hadt, zou je geen man gekregen hebben, die af en toe in de krant met ere genoemd wordt.... dat is zo; maar wel 'en man, die de aarde te koud had gevonden voor jouw voeten. En jij hadt aan mij 'en goed werk kunnen doen. Want voor jou had ik alles aangepakt, was ik alles geworden. Om 't jou goed te kunnen geven, had ik me graag de verveling getroost van dag uit dag in op 'en kruk te zitten. En dan had ik 's avonds in de maatschappij 'en beter figuur geslagen dan nu als piano-virtuoos. En wat voor 'en virtuoos! Ach, lieve hemel!
(nadenkend, en medelijdend).
Hoe kan 'en mens z'n leven zó bederven. Arme Herman. Had je tenminste de erfenis van je vader maar niet doorgebracht.
Die zou immers toch verdwenen zijn in de zakken van m'n vroegere vrienden. Ach.. Schwamm d'rüber! Voor die paar senten heb ik lol gehad.. en jou leren kennen. Do, ik had rijk moeten zijn, schatrijk; dat is de chose. Als ik in 'en automobiel had kunnen rondrijden, renpaarden houwen, met 'en bloem in m'n rok in de opera hangen en al wat er zo verder bij hoort, dan zou ik heus onder de Haagse leeglopers niet de minste der broederen geweest zijn. En dan hadt jij wel anders en beter over me gedacht. Mijn hemel, renteniers moeten er toch ook zijn. Ik weet wel, dat m'n voortreffelike broer me zelfs in 'en automobiel
| |
| |
geminacht zou hebben; maar ik zou er vrolik in gebleven zijn.. zo vrolik als ik vroeger was en..
Als je nu weer worden moet.
Neen, Do; mijn vrolikheid heb ik begraven en niet eens in 'en eigen graí. Mijn vrolikheid ligt hier.... bij jou. Maar wat zal ik nog langer over mezelf praten; ik kom immers voor jou. En jij ziet er zo iris, zo opgeruimd.. zo.. gelukkig uit..
Ik ben ook heel gelukkig!
Benijdenswaardige Rudolf. Vertonen jullie dus 'et zeldzame schouwspel van 'en vlekkeloos gelukkig huwelik?
Ja, dat mag je gerust zeggen.
Nooit es woorden, nooit, nooit, nooit?
(lachend).
Nu.... kleine wrijvingen hebben we wel es; dat zal ik niet ontkennen.
Maar we zijn zo gauw weer verzoend. Rudolf zegt: zulke botsinkjes komen in de eerste járen van elk huwelik voor.
| |
| |
Indien de éne helít zo autoritair is als mijn voortreffelike broer. Tja.
'en Beetje autoritair is Rudolf zeker; daar heb je gelijk in; maar.. ach, Her, we hebben allebei onze fouten en wie heeft ze niet? Ru is in elk geval door en door goed en houdt ie eenmaal van je, dan heeft ie ook alles voor je over.
Ja, dat is waar. Als ie eenmaal van iemand houdt, laat ie niet gauw los. Zo iets bulhondachtigs.
Nu, is dat niet mooi? Neen, Her, op hem schimpen mag je niet.
Jaloers van hem zijn ook niet?
Wees nu maar tevreden, dat je m'n zwager bent geworden.
En je de hand mag kussen, niet waar? Ja, voor 't dinee was ik niet goed genoeg; maar ik word gevraagd op de kliekjes.
Kom je dan niet graag intiem?
| |
| |
Waar houd je ook weer van?
(zich bezinnend).
O ja, van Rijnwijn, net als Ru; maar roken doe je niet. Goed onthouwen?
Uitmuntend; maar.... Rijnwijn drinken heb ik ondertussen verleerd.
Verleerd? Helemaal verleerd?
(medelijdend)
Gaan de zaken dan zó slecht?
Ik kan me voeden en er zijn er heel wat, die zelfs dat niet kunnen.
Alleen maar voeden? Niet meer?
(zijn glimmende jas bekijkend).
Vin jij, dat ik me ook kleden kan? Ik niet. Ja, als m'n hoed even mooi glom van nieuwheid als m'n jas van ouderdom; maar....
Is 't dan zó treurig met je gesteld? Hè, wat vind ik dat verdrietig?! Daar hebben we heus niets van geweten. Dat geloof je toch, niet waar?
Zeker! Wie stelt nu belang in de toestand van arme bloedverwanten?
| |
| |
Hè, Her. Hoor's, van nu af wordt alles anders. Ru zal je natuurlik helpen; voortaan kom je hier geregeld eten, en....
Ho, ho! Ik me hier inkwartieren.... Ru's wijn drinken.... Ru's geld aannemen.. 'en parasietenleven leiden? Ik heb 't wel ellendig.... veel ellendiger dan jij beseffen kunt; maar daarvoor.... neen, Do, daarvoor heb ik nog te veel eergevoel.
Zo te spreken, Her, is niet mooi van je. Dat jullie helemaal van elkander vervreemd bent, heb ik me vreselik aangetrokken. Nu kan alles weer in orde komen. Mag jij dan koppig zijn en....?
Als ik 't niet was.. zou ik dan jou 'en genoegen doen.. 'en groot genoegen?
Zeg dan maar wat je van me verlangt!
Dat je met Ru je verzoent en hier net zo dikwels komt en net zolang blijft als je zelf lust hebt.
Voor jou dan.. voor jou. Want anders.. Al is nu tussen ons beiden alles uit.. wat ik begrijp en wat ook goed is.. voor jou.. jou en Ru altijd samen te moeten zien
(met een zucht).
Maar enfin..
(hij staat op als om heen te gaan) , als jij 't verlangt....
| |
| |
Wou je al gaan? Rudolf kan elk ogenblik t'huis komen. Hij is maar even naar de post.
(op zijn horloge kijkend).
'en Paar minuten heb ik nog wel.
Kan ik je onderwijl niet iets aanbieden? 't Is nog wel vroeg; maar.... misschien al 'en glas wijn.... Ik heb hier Rijnwijn.
Neen.. ach neen; ik moet nog les geven.
Dan 'en snoeperijtje. Daar hield je vroeger toch ook van.
(Zij krijgt een paar trommeltjes uit het buffet).
Nou.. geef me dan maar 'en snoeperijtje. Ondertussen ga ik es in die zorg van je zitten. Die stoel lokt me al zo lang.
(zich in de stoel neervlijend).
Jongen, wat zit 'en mens daar lekker in. Heerlik moet 'et wezen daar 'en dutje in te doen. Hè! Zo'n zachte zitting en rug heb ik in lange tijd niet onder me gehad. Op m'n lessen geven ze me altijd van die ellendige, harde Weenerstoelen. Misschien wel uit angst, dat ik er anders bij in slaap zou vallen.. of dat ik hun mooie goed vuil zou maken.
(de trommeltjes voor hem neerzettend).
Krakelingen, Goudse spritsen, pralines. Je treft 'et, dat ik vandaag zo veel in huis heb.
| |
| |
Pralines.. daar was ik vroeger dol op
(hij neemt er een).
Exquis, hoor. Zeker Brusselse waar.. van Meijers.
Dacht ik 'et niet. Hè, toch wel 'en genot weer es in 'en aangename omgeving te mogen uitrusten.... niet binnen 'et uur te worden weggekeken. En.... 't is 'en artistiek gezellig nestje hier; dat moet gezegd worden. Ja, Ru heeft altijd wel geweten zich 'et goeie, 'et mooie en 'et lekkere van dit ondermaanse te verschaffen. Trouwens.... als alle kunstenaars.
(Hij snoept weer.)
Geeft ie nog veel lessen?
Hij begint genoeg te verdienen met de verkoop van z'n beeldjes.... Vooral in 't buitenland.
Zo.. is dat de chose.. Dus.. sukses. Komaan.. komaan. Dat moet ik dan toch es aan mevrouw Drost vertellen.
Mevrouw Drost.... wie is dat?
Ach.... 'en dame, bij wie ik les geef.... aan d'r twee lelike dochters.
| |
| |
Kennen.. neen; maar ze ziet hem nog al dikwels.. driemaal in de week zegt ze.. ingaan aan de overkant.. bij 'en zekere juffrouw Duurs.
O, Ada Duurs. 't Is waar, aan die geeft ie nog les.
Ja. 't Is 'en arm, ongelukkig meisje, die zorgen moet voor 'en gebrekkige moeder. Ru heeft altijd erg medelijden met haar gehad.
O, zo! Kweekt ie uit medelijden 'en konkurente? Nu.... dat is mooi.... haast al te mooi!
Hij zou haar graag zo ver brengen, dat ze van haar kunst kon bestaan; maar 'en heel groot talent schijnt ze niet te bezitten.
Ten minste.... Volgens mevrouw Drost komt ie er nu al twee jaar lang driemaal per week aan huis. Als die Ada dus nog altijd niet op eigen wieken drijven kan, zal er van hoogvliegen wel niet veel inkomen!
Iedereen hoeft nu ook geen Michaël Angelo te worden. Kom, neem nog 'en praline.
| |
| |
(nemend).
Daar heb je gelijk in, maar 't is toch vreemd, dat zo'n meisje niet trouwt.
Weet je dan niet, dat ze stokdoof is?
Nu ja.. stokdoof; maar mooi.. zelfs heel mooi. Heb je haar nooit gezien?
Dat zal Rudolf toch wel' hebben.... in de een of andere la.... of doos.... of kast.
(opspringend).
Getoond heeft ie 't me nooit.
(Zij zoekt in een schrijftafel en in een paar laden).
Neen, hier is niets.. niets.
Hoe vreemd,
(na een stilte).
Dat Ru vroeger bij haar moeder op kamers heeft gewoond, weet je zeker. Toen hij met jou geëngageerd raakte, heeft ie natuurlik die kamers opgezegd.
(na een stilte)
En daarna heeft mevrouw Duurs ze nooit meer te huur gezet. Ze schijnt dat geld dan toch niet zo nodig te hebben gehad.... of.... ze heeft 't nu niet meer nodig.
| |
| |
(een beetje geprikkeld).
Ze leeft van 'en klein pensioen. Dat is al wat ik weet. Maar.... wat ben jij goed ingelicht! Alles van die mevrouw Drost?
Alles.... neen. Ach, lieve hemel, ik zou er jeniet over gesproken hebben, maar.... als je toch van Ru zelf weet, dat hij aan die Ada nog les geeft!
Waarom zou je er me anders niet over gesproken hebben? Steekt er dan kwaad in, dat Ru die les heeft aangehouwen?
Neen.... o, neen.... dat niet! Ik heb wel 's horen zeggen, dat medelijden en liefde tweelingzusjes zijn, die je goed moet kennen om ze te kunnen onderscheiden; maar dat geldt natuurlik hier niet. Jullie zijn zó goed samen.... hij vertelt jou alles.... en dus.. Aan de andere kant.. of nou de mensen.. mensen als mevrouw Drost.... of die er geen kwaad van denken.... dat is 'en tweede chose.
(verontwaardigd).
Waar bemoeit dat mens zich mee!
Daar heb je gelijk in; maar ach.... als je in zo'n eenzame, afgelegen straat woont en je ziet iemand geregeld.. om de andere dag.. 'en huis binnengaan, waar 'en mooi meisje woont.. 'en heel mooi meisje zonder vader en zonder fortuin..
Is dat dan voldoende om....?
| |
| |
Wie oordeelt er niet naar de schijn? Dat doen zelfs de lui, die er 't heftigst tegen te keer gaan. Daarom zeg ik altijd: de schijn is nog gevaarliker dan 'et wezen.
(ernstig en enigszins opgewonden).
Hoor es, Her, dat Ru me niet bedriegt, daar ben ik zeker van. Tot 'en laagheid is hij niet in staat.
Vertel dat gerust, kompliment van mij, aan je mevrouw Drost.
Als je daarop staat.... mij wel. Maar, of 'et de zaak beter zal maken. Ik zou zo denken.... integendeel.
Wat? Als ik zeg.... ik, z'n vrouw.... er is niets van aan.... we zijn zo goed en lief samen als man en vrouw maar kunnen wezen.
Dan snap je toch, dat zulke mensen hun schouders ophalen.... geheimzinnig lachen.... en.. nu ja.... en blijven geloven, wat ze eenmaal geloven willen. Het verwondert me al, dat je nog geen anonieme brief gekregen hebt. Of....?
(schrikkend).
Een anonieme brief? Neen.
| |
| |
Zo vreemd zou 'et niet zijn. Iedereen heeft wel 'en goeie vriend of 'en goeie vriendin, die behoefte gevoelt langs die meer en meer gebruikelike weg haar overkropt gevoel lucht te geven in 'et belang van de algemene zedelike wereldorde.
Des te beter. Trouwens.... als jullie 't zo eens. bent.. ach, lieve hemel, wat zal je je dan om al die dingen bekommeren! Laat de mensen praten, laat ze schrijven.... en ga je gang. Ru heeft 'en positie.... Ru is gezien.... jullie hoeft dus niemand naar de ogen te kijken. Jullie hoeft niet te huichelen.
Maar dat doet haast iedereen. En doe je 't niet..... dan wordt 'et toch van je verondersteld! Heb jij vriendinnen, die je oprecht.... ongevraagd hun mening zeggen en van wie je alles geloven kunt, wat ze omtrent zich zelf wel kwijt willen zijn? En ben jij tegen hen oprecht.... volkomen oprecht? Herejee! Oprecht zijn is immers 'et eerste, dat onze ouwers ons afleren. Dat noemen ze dah hun kinderen 'en opvoeding geven!
Nu ja; maar Ru.. neen, geloof me, Ru is oprecht genoeg.... soms zelfs te oprecht.
| |
| |
O ja! Ru.. die is in alles.. biezonder! Maar.. neemt Ru alleen z'n hoed af voor mensen, die hij hoogacht? Zegt Ru aan z'n kunstbroeders hoe lelik hij hun werk wel vindt.
Presies zeggen wat je denkt en voelt.... neen.... dat....
Doet Ru net zo min als ieder ander mens. Dat is de chose. Dat ie er mooie theorieën op na houdt.... bekend. Waar zijn.. altijd waar zijn.. in je werk en in je leven. Je nooit bekommeren om lof of blaam. Prachtig; maar heeft ie daar al veel plezier van gehad? Is ie nu 'en gevierd artiest.... gevierd naar verdienste.... zo gevierd als anderen, die hij ongeveer met zich zelf gelijk stelt?
O, dat Rudolf meer eer verdient, dan de mensen hem geven.... dat zal waar zijn.
Ja, lieve hemel.... al neemt geen mens de leugen in bescherming, dat wil nog niet zeggen, dat iedereen op de waarheid biezonder gesteld is. Denk je es in, dat ik aan de mensen ging zeggen: jullie kinderen kunnen zo lang als ze willen op de piano klimperen, leren doen ze toch niemendal; want al hadden ze talent.. wat mijn leerlingen nooit hebben.. ik zou 't niet tot ontwikkeling kunnen brengen. Ach hé! Pa verontwaardigd, moe verontwaardigd.. en ik de deur uitgetrapt. Neen, als je van de huichelarij eten moet, dan leer je wel inzien, wat je aan de
| |
| |
mensen dient te geven om duiten, achting, eer en al wat je verder verlangt van hen terug te krijgen. Dat is de chose. En dank je er voor je naar hun eisen te plooien, dan kan je toch niet vergen, dat ze je daar erg vriendelik voor aankijken of je lof uitbazuinen!
Ik geloof wel, Her, dat je daar niet geheel en al ongelijk in hebt; maar..
Ik kan me niet als Ru de weelde veroorloven van te leven in idealen.. om te dolen in hogere sferen. Ik ben geen grrroot artiest.. zelfs niet in m'n eigen schatting. Ik leef maar laag bij de grond.. heel laag zelfs; maar.. of mijn ogen daardoor niet es wat zien, waar Ru's ogen blind voor zijn.. of mijn oren niet veel te horen krijgen, dat tot de zijne niet doordringt..
(na een stilte)
Och, maar wat kan jou dat alles schelen. Als jullie 't goed.. best zelfs met elkander kunt vinden.. wat kunnen de mensen je dan voor kwaad doen? Dan ben je immers onkwetsbaar!
Ru zegt altijd: doe zo goed mogelik wat je denkt, dat goed is en laat dan vrij oordelen en veroordelen wie oordelen en veroordelen wil.
Dus presies wat ik zeg; maar met 'en beetje mooiere woorden.
| |
| |
O, ze kunnen 't je heel lastig en onaangenaam maken.. dat snap ik. Ze hebben maar te zinspelen op ouwe toestanden. Niet waar? Daar weet jij alles van. Maar..
(op zijn horloge kijkend)
Drommels, wat gaat die tijd gauw voorbij, als je gezellig zit te babbelen.
Ik begrijp niet, waar Ru zo lang blijft. Maar als je nu al weg moet, kom je dan gauw es terug?
Kan ik er jou 'en genoegen mee doen.. dan.. zo gauw je wilt. Mits.. ja, dat is waar.. mits Rudolf er niets tegen heeft.
Komaan; heb je zóveel macht over m'n autoritaire broer?
Zóveel macht is er heus niet toe nodig om Ru iets, goeds te laten doen.
Wat 'en aanbidding! Ru mag jou wel op de handen dragen. En dat je mij ook 'en plaatsje onder jullie dak wilt inruimen.... Do, je weet niet wat je me daarmee aandoet. Ach, wat 'en déclassé is, hoef ik jou niet te vertellen; maar van mijn bestaan kan je je toch geen voorstelling maken.
| |
| |
T'huis: ouwe lorren om me heen.... overal stof, vuil, vlekken. 'en Dienstmeid, die je met geen tang zou aanraken. En dan les geven aan halve idioten of voor 'en daalder per avond deuntjes spelen in cinema's en andere gelegenheden van minder, ja soms van heel min allooi. Ba!
Had ik 'et maar eer geweten.
Maar als ik nu hier es in en uit mag lopen zonder me te laten aandienen.... als ik me in deze behagelike omgeving neer mag vlijen en met jou mag keuvelen
(met ironie).
... en Ru's beeldjes bewonderen....
(hij heeft er een opgenomen, bekeken en zet het weer neer) , warempel, Do, dan zal ik me weer mens.. fatsoenlik mens gaan voelen.. dan krijg ik misschien weer schik in m'n leven.
Heerlik zou ik 'et vinden, als ik je die schik in je leven weer geven kon.. hoor, Her! Kom dus gauw, hè? 's Avonds zijn we haast altijd t'huis; tussen vijf en zes uur meestal ook. En zijn we nu weer goeie vrienden, heel goeie vrienden?
Heel, heel goeie vrienden. En denk nu maar niet meer aan 't geen ik je gezegd heb van de mensen en de praatjes.
| |
| |
Schwamm d'rüber! Wel zeker. Saluut! En tot weerziens,
(af.)
(alleen. Zij gaat eerst opgeruimd weer eens haar bloemen bekijken en verzetten, blijft dan opeens peinzend stil staan.)
Doof.. maar mooi.. heel mooi.
(Daarna gaat ze weer zoeken in laden en dozen.)
Allemaal bekende gezichten.. alleen bekende gezichten. Toch vreemd.
(Zij blijft peinzend staan).
|
|