| |
| |
| |
[Woord vooraf]
***
Op een der ongenaakbaarste toppen van de Ligurische Alpen huisden eenmaal twee reuzen-broeders. De oudste was sterk en brak de spitsen der bergen af om er een huis van te bouwen, waarin zij beiden konden wonen; de jongste was vlug en achtervolgde het snelle wild, opdat zij beiden voedsel zouden hebben om van te leven. Op zekeren dag sprak de oudste tot den jongste: ‘Broeder, ik ben de sterkste van ons beiden en dus de meester; gij zult mijn dienaar wezen, voor mij werken en mijn bevelen gehoorzamen’; maar de jongste antwoordde: ‘Broeder, ik ben de vlugste, zonder mij moet gij van honger omkomen omdat het wild op de bergen u te snel is; gehoorzaam mij dus en erken mij als meester.’
Geen van beiden wilde toegeven.
Toen nam de oudste een zwaar rotsblok op en wierp het op zijn broeder neder, die verpletterd onder het gesteente in de golven van de Middellandsche zee nederstortte, doch toen de moordenaar alleen door het gebergte omdwaalde, niemand meer op zijn geroep antwoordde en het wild aan zijn greep ontsnapte, werd hem het leven te zwaar en naast den steen, waaronder zijn broeder begraven lag, stortte ook hij in de blauwe golven.
Langen tijd lag het zware rotsblok onopgemerkt in de zee,
| |
| |
door steile rotswanden van de bewoonde wereld afgesloten. Eindelijk nam moeder natuur het in bezit om er beschut voor de koude winden, welke over de Zwitsersche sneeuwtoppen heenstrijken, een lustoord van te maken, waar zij in het kristalheldere water des zomers zich spiegelen kon en in den koesterenden zonnegloed de noordsche winterkoude ontwijken. Door haar tooverstaf rees de slanke pijnboom uit de rots omhoog, zijn donkere kroon beschuttend over haar uitbreidend; grillige cactussen en machtige aloë's verborgen het ruwe gesteente; bloeiende oranjeboomen drenkten de lucht met hun doordringende geuren, sombere olijven boden een koele wijkplaats tegen de verblindende zonnestralen en toen uit verre streken de fiere dadel- met de sierlijke waaierpalm werden aangevoerd en een zorgende menschenhand haar lievelingsplek met rijk bloeiende magnolia's, geurige rozen en gloeiende camelia's tooide, nam zij dankbaar het vereerend geschenk aan en verzorgde de vreemde spruiten met een liefde, die hun Monaco's rotsgrond tot een tweede vaderland maakte.
Nochtans hadden broeder- en zelfmoord een vloek op haar lustoord gelegd. De heerschzucht met haar trawanten roof en geweld, sloeg er haar zetel op, toen een nieuw geslacht de erfenis kwam aanvaarden. Hercules ontrukte het met geweld aan Gerijon, in de Middeleeuwen heerschte er de monnik met het zwaard, de Saracenen ontstalen het aan de Christenen, meer dan een eeuw lang was het de prooi waarom Guelfen en Ghibelijnen streden, drie eeuwen was het onder de Grimaldi's een roofnest waar de broedermoord op den troon zat, Spanje ontroofde het aan Genua, Frankrijk aan Spanje, Piémont aan Frankrijk, en toen de negentiende eeuw het zijne politieke beteekenis had ontnomen, keerden geweld en roof zich naar binnen. Driehonderdduizend franken perste Honoré V Grimaldi jaarlijks uit een bevolking van zes duizend zielen, en zijn opvolger, die van tooneelspeler tot vorst van Monaco verheven werd, vond nog middelen om dat bedrag aanzienlijk te verhoogen, terwijl hij bij voorbaat op zijn grafsteen liet beitelen: Ci-gît qui voulut le bien.
| |
| |
Eindelijk trok de nieuwe tijd met Karel III het geteisterd Eden binnen en bracht er, gelijk overal, verademing en rust.
De blinde vorst zag helder in zijn tijd.
Hij begreep dat het uit was met den oorlog van allen tegen allen, uit met het recht van den sterkste, uit met het brutaal geweld. Dood was de heerschzucht niet. Zoolang er twee menschenharten kloppen zullen, is ook haar bestaan gewaarborgd, maar zij verandert van gedaante en tegenwoordig heeft de oude duivel de monnikspij aangetrokken.
Zijn onderdanen zoo gelukkig mogelijk te maken, is thans het streven van iederen vorst. Is hij daarbij machtig genoeg om den vreemdeling met een schijn van recht te bestelen, dan verdient hij een eereplaats in de rij der gekroonde hoofden. Voor den machtelooze is de eeuw der philantropie aangebroken, der philantropie met dividend. Zoo werd Monte-Carlo een toevluchtsoord voor krankzinnigen, voor lijders aan speelmanie. De kuur is homoeopathisch. De hedendaagsche wetenschap betwist de stelling niet meer dat die kwaal - waar zij nog te genezen is - alleen homoeopathisch moet behandeld worden. De verpleging is uitmuntend.
Nette lokalen, beleefde bediening, uitgezocht gezelschap, aangename verstrooiing in sombere oogenblikken, alles is er op ingericht het pijnlijke der kuur zooveel mogelijk te verzoeten. Dat er inderdaad pijn geleden wordt, betwijfelt niemand, die een hartstochtelijk speler eenige weken lang heeft gadegeslagen, zijn wangen heeft zien invallen, zijn oog verflauwen en de zenuwachtige trilling zijner vingers toenemen, wanneer zij de goudstukken opharken of het bankpapier ineenfrommelen. De soort van krankzinnigheid, welke hier wordt verpleegd, ontstaat nog steeds uit dezelfde heerschzucht, welke den oudste der reuzen tot broedermoordenaar maakte. Elke patiënt heeft eenmaal in zijn hart tot een, tot meerderen of tot al zijn medemenschen gezegd: ‘Ik ben de meester, gij zult mij dienen.’
Leven is heerschen, overweldigen, zich dienstbaar maken.
| |
| |
Niets ademt of het bestaat ten koste van anderen. In al de myriaden levende wezens welke rondkrioelen op den bol dien wij onze aarde noemen, wortelt dezelfde onweerstaanbare drang zich het omringende te onderwerpen, te moorden, te verteeren, en in den meedoogenloozen strijd, die dag aan dag, uur aan uur met onverflauwde krachten wordt voortgezet, kent de overwinnaar geen ander doel dan de voldoening van zijn behoeften en de bevrediging van zijn lust. Uit den weg ruimen of gebruiken, in die twee woorden ligt een samenleving opgesloten die wij met zulke heerlijke theorieën te vergeefs pogen verder te leiden op den weg naar het geluk en voor welke toch zoo menige blik nog een grootsch doel in de blauwe verte der toekomst meent te ontwaren. Ware 't niet dat de natuur die twee kille woorden onder een bedriegelijken bloemensluier der edelste gevoelens en teederste neigingen wist te verbergen, iedere menschenziel zou zich als een geketende slaaf door het leven voelen heengejaagd, en niemand zou meer troost vinden bij het geloof in een schijn waaraan hij zich nu zoo krachtig vastklampt met de ijdele hoop op een volle bevrediging.
Gelukkig zij, tusschen wie een band van waardeering en vriendschap blijft bestaan, wanneer de zweep die hen door 't leven joeg in zijn slagen verflauwt, en de opgedrongen banden, door heerschzucht vastgeknoopt, beginnen te verslappen.
Gelukkig zij, die de stage prikkel van het leven niet op zijwegen doet afdwalen, waar zelfs de schaarsche zonnestralen ontbreken wier gloed nu en dan koesterend op het rechte pad nederdaalt, en waar de verdoolde nooit den gapenden afgrond ontgaat, in welken hij zonder eenigen troost of bevrediging den pijnlijken, eenzamen dood moet vinden. Het spel is een dier gevaarlijke zijwegen. Speelhartstocht is heerschzucht even goed als liefde, even goed als eerzucht, maar 't is een heerschzucht, die zich aan de oppermacht der natuur zelve onttrekken wil, die niet dienstbaar wil zijn aan het levensdoel waarheen elke drang het levend schepsel voortdrijft, die stout elk gezag ontkent,
| |
| |
alle wetten der noodzakelijkheid met voeten treedt en uitdagend haar in 't aangezicht slaat met de woorden: ‘ik ben de mecster, gij zult mij dienen.’
Lamartine had gelijk: in elken speler ligt de kiem van een held. Toch is er misgewas uit die kiem ontsproten, hetzij dan omdat zij in een schralen bodem is gevallen, hetzij omdat de ontluikende plant slecht werd verzorgd, hetzij omdat zij in een verkeerd jaargetijde uitbotte. De speler wil heerschen. Hoe echter dat doel te bereiken? Om als een Napoleon zich tot keizer te verheffen en zegevierend een half werelddeel te onderwerpen, om als een Bismarck heele volken te bedwingen en met ijzeren vuist een nieuw staatsverband om de uiteenspattende elementen te smeden, om als Shakespeare in de kunstwereld den schepter te zwaaien en een wetboek uit te vaardigen, dat honderden jaren lang geëerbiedigd zal worden, om als een Christus door leer en voorbeeld een zedeleer te stichten die eeuwen lang den loop der wereldgebeurtenissen zal beheerschen, - voor dat alles is genie, is tijd, is arbeid noodig.
De speler voelt, dat zijn volharding en zijn krachten te kort schieten om de menigte van hinderpalen te overwinnen, die hem naar alle zijden den weg versperren, dat de natuurlijke loop van zaken hem bestemd heeft om dienstbaar te zijn in stede van te heerschen, althans op een lageren trap te gebieden. Toch drijft de begeerte hem voort en hij verdwaalt. Als alle berekening hem in den steek laat, verdwaalt hij op het gebied waar geen berekening van weerstand meer mogelijk is, waar het gewone verband van oorzaak en gevolg aan het menschelijk waarnemingsvermogen ontsnapt. Het toeval alleen schijnt in staat, hem macht te verschaffen. Dit moet onderworpen worden. Met één slag moet hij zegepralen. Hoe echter dien éénen slag te slaan in den stikdonkeren nacht, die immer over de wegen van het lot ligt uitgespreid, ziedaar zijn angst, zijn lijden. Nu eens dringt hij aan de ondoorgrondelijke feiten een willekeurig verband op, dan weer meent hij door een ingeving licht in de duisternis te kunnen
| |
| |
verspreiden. Te vergeefs. Vruchteloos staart hij in den diepsten nacht, en de eenige glans die zijn zoekend oog bedriegt, is het eigen licht der overprikkelde, afgematte gezichtszenuwen. Bezwijkt hij, dan heeft hij boven lijders aan lichaamskwalen voor, dat hij zich in den regel bij tijds van het tooneel des levens terugtrekt.
Geneest hij, dan heeft de kuur vaak zijn geheele vermogen opgeslokt en zijn gezondheid geknakt.
Gelukkig gaat de philantropie zelfs zoo ver, dat de Bank hem met een reispenning naar huis zendt.
De inwoners van het prinsdom zegenen het bestuur, dat hunne zonen niet dwingt voor een onbegrepen belang op ver verwijderde slagvelden een graf te gaan zoeken, en toch kans ziet een leger op de been te houden van zestig hel-blauwe gardes d'honneur, die in den regel als infanterie, maar op heilige dagen als artillerie dienst doen, en dertig karabiniers, die gaarne als cavalerie zouden dienen, indien zij maar van paarden voorzien werden. Zij zegenen de Bank, die hun geen belastingen oplegt en nochtans wegen en waterleidingen maakt, gas- en porceleinfabrieken opricht, prachtige hôtels bekostigt en winkels houdt.
De tevreden burger volgt het voorbeeld van zijn beminden prins en wijdt zijn leven aan de verpleging der lijders, die uit alle oorden der wereld naar Monte-Carlo samenstroomen.
Met een blik vol verachting naar de kogel-stapels en de oude kanonnen, die voor het kasteel liggen te verroesten, en een blik vol bewondering naar de locomotief, die zich door ontoegankelijke rotsen heen een doortocht tot het vorstendom heeft weten te banen, wacht hij aan het stationsgebouw de aankomende treinen op en veroorlooft hij zich menigmaal een niet onaardige speculatie à la hausse, wanneer quanti- en qualiteit der aangevoerde lijders hem gunstig voorkomen. Is de morgen voordeelig geweest, dan wandelt hij 's middags met vrouw en kind naar het plein, waar de troepen met de sabelbajonet op het geweer kunstig van rechts naar links en van links naar rechts loopen, maakt zijn oudsten
| |
| |
lieveling opmerkzaam op de onberispelijk nette slobkousen, halsboorden en manchetten der kloeke Italianen, en knikt goedkeurend wanneer zijn buurman, die ook kamers verhuurt, de meening uit dat zij een gezegenden tijd voor Monaco beleven.
Behalve de lijders brengt de locomotief ook gezonden aan, voor 't meerendeel nieuwsgierigen. Bevinden zich onder hen ongelukkigen, die vatbaarheid voor de ziekte hebben en de kracht missen om de besmetting te ontwijken of door de omstandigheden er in worden gevoerd, dan brengt een noodlottige aantrekkingskracht ook dezen weldra onder Mr. Blanc's behandeling.
|
|