| |
| |
| |
Lieg, lieg!
De trein was al zwakjes in beweging, toen Piet Noorman nog haastig een eerste-klasse afdeling kon inspringen, waarvan de deur achter hem dicht werd geklapt. Langs een paar puntige knieën heenschurend wankte hij de wagen dieper in, om zich naast het raampje aan die overzij te laten neerploffen op het rode trijp.
Terwijl hij al puffend langzaam van zijn verhitting bekwam, denderde de trein sneller en sneller voort, de zijlijn naar Nijmegen overratelend, gierend de halten Oosterbeek en Wolfhezen langs.
Ondertussen had Noorman zijn enige medereiziger nog niet aangekeken, toen 't hem eensklaps was, alsof hij die man aankijken moest. Hij blikte in een paar naar hem toegewende, donkere ogen, die zich schielik afkeerden en wendde ook zijn eigen blik schichtig naar buiten wieg.
Waar had hij die man meer gezien?
Kende hij hem?.... Niet dat hij wist.
Had hij misschien hem als beklaagde, getuige, deskundige eens op een zitting voor zich gehad?.... Niet dat hij 't zich herinneren kon.
Een ambtenaar... iemand uit een winkel? Neen, ook niet.
En toch dat gezicht.... dat gezicht had iets bekends.
Andermaal keek hij de ander ter sluiks aan; andermaal keek ook de ander naar hem; andermaal wendden beiden zich af. Maar nu had hij de ander zien glimlachen en dat zou die toch vermoedelik niet gedaan hebben, als zij niet eens.... hoe vluchtig dan ook.... hadden kennis gemaakt. Maar waar dan toch en wanneer?
Zou hij hem aanspreken? Vragen....? Een voorwendsel was licht gevonden.....
| |
| |
Ach neen; je kon nooit weten.... Hij zou een gek figuur kunnen slaan.... Zolang hij dat gezicht niet t'huis kon brengen, was 't zeker voorzichtiger.... niets te doen.
Toch wendde hij zijn blik weer even naar de ander toe en nu kon hij langer toekijken, want de ander keek juist het raampje uit.
Donker-bruine knevel en sik.... vale gelaatskleur.... niet sjiek gekleed.... neen; hij moest zich vergist hebben. Die man kende hij niet, had hij nooit gekend.
Doch plots keerde de ander het hoofd weer naar binnen, en een felle straal trof Noorman uit
diepliggende, donkere ogen, waarboven borstelige werkbrauwen zich rondden. Andermaal stond het bij hem vast: ik heb die man wel degelik meer gezien.... ja, we hebben elkaar zelfs meer dan eens gesproken.... we kennen elkaar. Maar hoe heette hij dan en waarom kwam er van zijn kant geen woord?
Toen was 't Noorman, of zijn denken terug werd gevoerd naar lang-vervlogen tijden en hij dwaalde om door zijn jongensjaren.... hij zag een schoollokaal.... een speelplaats er naast.... wandelwegen in de bosjes.... het strand.... Neen, neen; met dat alles had die man niets te maken. Ongetwijfeld had hij zich vergist. Er kon een gelijkenis bestaan, een gelijkenis met.... ja, met wie dan?.... maar ontmoet en gesproken.... neen.... Doch nu doemde een weg voor hem op.... een weg overlommerd door twee rijen bomen.... en die weg liep naar een stad.... Leiden. Daar ging hij binnen.... kwam op het Rapenburg.... overschreed een brug en.... jawel.... ja daar stond hij op eens.... Roeber.... Hektor Roeber! Roeber, die hij in geen.... sinds zijn studententijd niet had weergezien.... die immers als dokter naar Indië was gegaan.... van wie hij nooit meer iets had gehoord. Hij durfde 't wel nauweliks geloven.... keek zijn medereiziger weer eens aan.... herkende hem eigenlik nog altijd niet met zekerheid; maar toch.... toch moest hij voortdurend aan die Roeber denken, vond hij hoe langer hoe duideliker bekende trekken terug.
Een vriend.... neen; vrienden waren zij nooit geweest.
| |
| |
Roeber was medicus; hij zelf jurist. Vergiste hij zich niet, dan had hij die zonderlinge man ook nooit anders dan op straat en op de wandeling gesproken. Zelfs hadden zij op straat kennis gemaakt. Ja; dat schoot hem nu op eens te binnen. Een meisje.... kind nog, dat door andere, grotere kinderen eerst gesard, dan mishandeld was geworden. Roeber had 'et een poos aangezien, was dan tussenbeiden gekomen; maar had zich ten slotte moeten verweren tegen een hele opdringende bende van joelende, scheldende en tierende kinderen, wijven en kerels. Tot er een agent was opgedaagd, die de bende uiteen had gedreven. Toen was hij - Noorman - naderbij gekomen, half uit nieuwsgierigheid, half ook uit bewondering voor Roebers kalm, kloek gedrag. En van dat ogenblik af was hij dikwels met Roeber opgelopen, hadden ze zelfs buiten de stad samen vrij grote wandelingen gedaan. Verder gekomen in vriendschap waren zij echter niet. Daarvoor had hij van elke wandeling, elke ontmoeting te veel onaangename indrukken mee naar zijn kast gebracht. Die vreemde, eenzelvige kerel, waarvoor andere studenten een schuw ontzag koesterden, dat zij onder luidruchtige minachting poogden te verbergen, prikkelde, ergerde, ja kwetste hem door haast elk uitgesproken woord, en toch was hij gevleid geweest met de kennismaking, kon hij 't niet laten Roeber telkens weer aan te klampen. Nooit gingen zij uiteen, of allerlei redeneringen van verzet klonken in hem op tegen uitspraken, stellingen en theorieën, die al, wat hij had geleerd als waar en goed te aanvaarden, volkomen ten onderste boven keerden, en hoe dikwels hij zich ook voornam zulke praatjes niet ernstig op te nemen, zich er vooral niet door van de wijs te laten brengen, toch kon hij op den duur die twijfel niet smoren, die hem telkens en telkens weer hinderlik besloop. Dan zei hij zich wel, dat iemand, die met geen ander mens scheen te kunnen opschieten, die niet één vriend en ter nauwernood een paar kennissen bezat,
een dwaas moest zijn, een onmogelike vent; maar kwamen zij elkander weer tegen, dan was 't hem toch, of een onzichtbare macht hem op nieuw naar dite onmogelike vent toedreef en moest hij
| |
| |
op nieuw luisteren naar allervreemdste oordeelvellingen, alleronaangenaamste gedachten, waardoor hij zich meer gestuit voelde dan geboeid.
Tot zij elkaar uit het oog verloren. Wanneer... waardoor.... hij kon er zich geen biezonderheden meer van herinneren; maar van twijfel had hij sinds die tijd nooit meer last gehad.
Zou hij hem nu aanspreken? - Hij had er lust in, was er toch enigszins schuw voor en had de voor- en nadelen van de zaak nog niet tegen elkaar afgewogen, toen hij al, opgerezen in die schokkend voortijlende wagen, de ander naderde, zijn hoed afnam en begon:
‘Heb ik niet de eer....?’
Luid-lachend liet de ander hem niet uitspreken.
‘De eer heb je, Noorman, en voor mijn part mag j' 'em houwen ook; maar mij doet 'et plezier, dat je geëindigd bent met me te herkennen.’
Ze drukten elkaar de hand en Noorman nam naast Roeber plaats, terwijl de laatste doorsprak:
‘Eerst dacht ik: hij herkent me niet.... dan: hij wil me niet meer kennen; maar gelukkig....’
‘Waarom zou ik je niet meer willen kennen?’
‘Nou.... jij.... altijd deftig geweest.... vermogend.... iemand, die weet hoe 't hoort.... tegenwoordig Raadsheer in 't Gerechtshof van Den Haag.... terwijl ik.... arme slokker.....’
‘Zo.... heb je me gevolgd?’
‘Ik jou.... ja; maar jij mij....?’
‘Eerlik gezegd....’
‘Niet nodig; ik begrijp er alles van.’
Daar heb je nu weer zo'n echt onaangenaam Roeber-antwoord, dacht Noorman, en het alleronaangenaamste er van was wel, dat hij er niets tegen in kon brengen.
‘Maar ik neem 't je niet kwalik. Waarom zou jij beter zijn dan anderen, jij, die er altijd naar gestreefd hebt juist aan anderen gelijk te wezen? Meer mag dus niemand van je vergen.’
Nogmaals voelde Noorman zich gedeukt. Had hij die vroegere vriend toch maar met rust gelaten. Het verging
| |
| |
hem weer net als voorheen. Graag had hij iets pittigs terug gezegd; maar eer hem een gepast antwoord inviel, sprak Roeber al weer door.
‘Aardig vind ik 'et nog eens met je te kunnen babbelen. Wat ligt die Leidse tijd al weer ver achter ons, hè!’
‘Ja, ja, 'en mens is oud, eer hij 't beseft.’
‘Jij ziet er anders nog best uit. Deugdelik gekonserveerd. Nou ja.... ik heb nooit anders van je verwacht. En.... ben je tegenwoordig de gelukkige bezitter van 'en vrouw en 'en schep kinderen?’
Nu moest Noorman toch lachen, louter uit blijdschap Roeber eindelik eens flink te kunnen weerleggen.
‘Al heb je me dan gevolgd, zo heel goed op de hoogte van mijn omstandigheden ben je toch niet; want.... 'en schep kinderen.... ik heb er zelfs niet één.’
‘Zo wijs geworden?’
‘Wat heeft dat nu met wijsheid te maken?’
‘O.... dus geluk.’
‘Geluk.... geluk.... Of 'et zo'n geluk is geen kinderen te hebben....?’
‘'en Verminderde kans op ongeluk toch zeker. Maar.... getrouwd ben je wel. Dat bericht was dus juist, al kreeg ik 'et niet direkt van jou. En.... al lang?’
‘Zeven jaar.’
‘Zo. Dus.... nog niet rijp voor echtscheiding.’
‘Rijp of onrijp, aan scheiden denk ik niet.’
‘Neen; dat begrijp ik. Jij en scheiden.... jij en uit de band springen.... jij en bebabbeld worden.... Trouwens, je zoudt en ook je betrekking door verliezen.... je maatschappelike positie.’
Roeber had niet de minste ironie in zijn toon gelegd en toch was 't Noorman, of de laatste woorden ironies waren bedoeld. Ze waren echter ook juist en nog wist hij niet wat te antwoorden als Roeber al weer vervolgde:
‘Maar des te beter. Met je vrouw heb je 't dus getroffen.’
Weer ironie? Daar besloot Noorman dadelik tegen in te gaan.
‘Zeker heb ik 'et met m'en vrouw getroffen. Zeker. En ik hoop: zij met mij ook.’
| |
| |
‘Dat spreekt.... dat spreekt.’
‘Spreken.... spreken.... Dat durf ik nu niet zo zeggen. Eigen lof stinkt en.... daar komt bij.... m'en vrouw had wat graag 'en kind gehad.’
‘O.... zo.... had ze graag 'en kind gehad en.... weet ze dat?’
‘Of ze dat weet? Wie weet nu niet wat ie graag will’
Roeber lachte en die lach klonk Noorman weer ironies.
‘Wie weet niet wat ie graag wil? Vraag liever: wie weet wel wat ie wil. Nagenoeg iedere vrouw weet 'et niet.... altans niet wanneer ze trouwt. Maar.... als de jouwe 't wèl weet.... nou.... dan ben je drommels goed af. Dan kan je ten minste met 'er redeneren en zorgt de natuur niet voor de vervulling van 'er wens.... dan kunnen jelui samen uitzien naar 'en surrogaat.’
Dat was nu presies wat ze deden, dacht Noorman; maar wat kreeg die zaak op eens een heel andere, hardere, veel minder ideale kleur, nu ze hem voorgedragen werd in Roebers woorden en op Roebers toon.
‘Ja wel.... ja wel; maar zo'n surrogaat is ook niet zo gemakkelik te vinden. Dat moet aan zekere eisen beantwoorden.... eisen van allerlei aard en.... kijk.... ik ben daar juist voor in Arnhem geweest en.... nu.... nu....’
Noormans verwachting, dat Roeber hem in de rede zou vallen, werd niet vervuld. Integendeel bleef die niet alleen zwijgend toehoren; maar hield hij zijn vorsende blik zo strak op hem gericht, dat Noorman hoe langer hoe meer in verlegenheid geraakte en.... weer net als vroeger.... zich gedwongen voelde tot een vertrouwelikheid, waarop hij aanvankelik in 't geheel geen plan had gehad.
‘Ach ja.... 't is ook geen geheim.... jou wil ik er wel alles van vertellen.... waarom zou ik iet zwijgen; maar.... dan dien ik je eerst op de hoogte te brengen van iets anders.’
Roeber zweeg nog altijd en zijn blik bleef strak en indringend. Noorman moest doorpraten tegen heug en meug.
‘De zaak is, dat.... dat ik vóór m'en huwelik 'en.... 'en liaison heb gehad.’
| |
| |
Nu viel Roebers mond van verbazing open.
‘'en Liaison.... jij?.... 't Is niet waar!’
‘Of 't waar is!’
‘God, man; wat val je me dan mee! Neen; dat had ik nou nooit van jou verwacht.’
Een lachje van ijdele zelfvoldoening gleed over Noormans bleekbolle, onbehaarde wangen.
‘Zo zie je.’
‘Ja, ja. Zo zie je. En.... die vrouw?’
‘Gestorven.... 'en goed jaar voor m'en huwelik.’
‘O.... zo.... En nou.... heb je van haar 'en kind, dat je als 't kind van en vriend door je wettige vrouw wilt doen aannemen?’
‘Ja.... en neen. Zo eenvoudig is die zaak niet, 'en Kind heb ik...’
‘Maar daar weet je vrouw niets van.’
‘Integendeel. Dat weet zie wel. Aan liegen heb ik me nooit bezondigd.’
‘Heb jij je vrouw de waarheid gezegd?’
De bewondering, die Roebers toon doorklonk, had voor Noorman weer iets kwetsends.
‘Altijd. M'en eigen vrouw beliegen.... Je zult zeggen: er is liegen en liegen en zwijgen is in 't geheel geen liegen.... Maar....’
‘O.... zit je daardoor in de knel. Ja.... als je ook zo dwaas bent....’
Noorman voelde, dat hem andermaal iets onaangenaams van Roeber te wachten stond; maar wat het zijn kon, snapte hij toch niet.
‘Met je verlof. Ik begrijp, dat iemand in de knel kan komen door 'en waarheid te verzwijgen; maar.... zooals ik....’
‘Weet je dan nog niet, dat je aan 'en vrouw.... als je haar 'en waarheid, 'en ongewone waarheid wilt zeggen en doen geloven.... dat je haar dan die waarheid in de vorm van 'en leugen moet opdissen?’
Dat was Noorman al te machtig.
‘Neen; dat weet ik zeker niet! Wat vertel je me nu?’
‘Ach, wel ja. Zelfs in 't algemeen wordt niets moeiliker
| |
| |
geloofd dan juist de waarheid. Maar aan 'en vrouw.... Wanneer heb jij je vrouw verteld, dat je vóór je huwelik 'en liaison hebt gehad?’
‘Wanneer? Wel.... zodra ik haar gevraagd had.’
‘En....?’
‘Wat.... en?’
‘Heeft ze 't toen geloofd?’
‘Naar d'er woorden te oordelen.... niet; want ze zei: Piet, dat kan ik van jou niet aannemen.’
‘Zie je wel!’
‘Ja; maar of dat ongeloof lang geduurd heeft....? In de eerste tijd.... de eerste jaren heeft ze over de zaak in 't geheel niet meer gesproken.... wou ze niet eens, dat ik er weer over begon.’
‘Met andere woorden deed ze haar best om de waarheid zoal niet tot 'en leugen, dan toch tot iets niet-helemaal, waars.... iets onduideliks.... iets schimmigs te herleiden. En dat duurde.... nou.... vermoedelik totdat ze jaloers begon te worden van andere vrouwen, die wèl kinderen kregen en....’
‘O, gut neen! Nu vergis je je volkomen. Van jaloezie is bij mijn vrouw geen sprake. Daarvoor is ze veel te goedhartig. Jij kent ze nog niet. Had je m'en gezellig en altijd goed gehumeurd dikkertje maar één keer gezien, en gesproken.... wat, hoop ik, binnen kort gebeuren zal... dan zou je weten, dat die in de verste verte niet egoïst is. En jaloezie.... dat zal je me toegeven.... kan niet bestaan zonder egoïsme. Neen, Lie.... ze heet Rosalie, maar ik noem ze Lie.... Lie gunt iedereen 't beste.... ja, die leeft nu letterlik alleen voor anderen.’
Roeber lachte.
‘Wat 'en bewondering en wat 'en.... liefde! Ja, ja. Altijd heb ik beweerd, dat jij.... al ben je dan ook wat Harleveens.... in de grond 'en beste kerel bent en dat zie ik nou weer bevestigd. Want 'en vrouw te hebben, die letterlik alleen leeft voor anderen en daar dan nog zó in je schik mee te zijn....’
Ook deze loftuiging was Noorman weer te machtig.
‘Versta me goed. Ik beweer volstrekt niet, dat ik met
| |
| |
alles.... al wat m'en vrouw doet, zo biezonder ingenomen ben. O neen! 'et Tegendeel is waar. Al die verenigingen, waarin ze zit.... die kommissies, waarvan ze deel uitmaakt.... de armen, die ze bezoekt.... de vragen om hulp, waaraan ze nooit 'es weerstand biedt.... al dat gebedel, dat gezanik aan je deur; met lijsten en kwitansies.... door haar schuld.... de administratie, die ik er op na moet houden.... om harentwil, ik verzeker je, dat ik er soms meer dan beu van ben. En.... dat niet alleen. Al heb ik wat geld.... er is opmaken aan. Geloof dat vrij! Vooral tegenwoordig. Dat is ook juist een van de redenen, waarom ik veel liever zag, dat Lie voor 'en kind.... zij 't dan 'en aangenomen kind.... zorgde, dan dat ze ons geld over de hele wereld rondstrooide, alsof.... alsof we minstens millionairs waren.’
‘O, is ze van die kracht. Ja; da's lastig genoeg. Maar.... om op dat kind van je terug te komen.... je vrouw gelooft dus eigenlik niet, dat je werkelik 'en kind hebt?’
‘Tegenwoordig wel.’
‘Dan heb je ook je surrogaat beet.... dan is 't zelfs niet eens helemaal 'en surrogaat.’
‘Daar zou je gelijk in hebben als die dochter van mij.... 't is 'en dochter.... presentabel was; maar.... dat is ze nu juist niet. Al was d'er moeder.... ondanks d'er misstap....’
‘Ondanks jouw misstap.’
‘Nu goed. Al was die, ondanks mijn misstap, 'en overigens.... hoe zal ik 'et noemen.... overigens nette vrouw....’
‘En d'er vader 'en overigens nette man.’
‘De dochter.... al is ze pas even tien.... gedraagt zich nu al.... heel onnetjes.’
‘Is 't mogelik. Jouw dochter.... die toch zeker 'en opvoeding volgens jouw beginselen krijgt.’
Niet op de hatelikheid letten, dacht Noorman.
‘De opvoeding, die ze krijgt, is uitstekend.... bij fatsoenlike leden van d'er moeders familie; maar.... wat dat kind al niet uithaalt.... 't is verschrikkelik! Elk ogenblik vrees ik te horen, dat ze is weggelopen.... of
| |
| |
op straat gezet.... of misschien opgepakt. En.... wat dan?’
‘Ja, wat dan? Dus.... daarom wil je vrouw van dat meisje.... al is ze dan ook jouw dochter... niets weten.’
‘Neen, man. Je begrijpt de zaak weer verkeerd. Ik heb aan m'en vrouw wel de waarheid gezegd; maar.... niet de hele waarheid.’
Weer viel Roeber's mond van verbazing open.
‘A.... Dus.... il est avec le ciel der accomodements... zelfs voor jou.’
Maar weer niet op letten, dacht Noorman.
‘Ze weet, dat ik 'en dochter heb; maar niet wat voor 'en dochter. Had ik dat haar ook gezegd, dan zou ze nu zeker aan 't bekeren.... aan 't opvoeden willen gaan....’
‘En daar verwacht jij als rechter.... als man van ervaring.... maar weinig goeds en.... veel last van. Groot gelijk; maar.... daar heb je 't nou! Dat waarheid spreken....’
‘Maar van de leugen heb ik nu evenveel last.’
‘Heb je dan gelogen.... echt gelogen ook?’
‘Ik moest wel en die leugen lag zo voor de hand. Toen ik met die vrouw.... die andere.... de vorige.... kennismaakte, had ze ai 'en kind.... ook 'en meisje.... tot d'er last. Dat kind was niet van haar; maar van een overleden oudere zuster. 't Is vijf jaar ouwer dan 't mijne en heeft 'en heel ander.... 'et spijt me, dat ik 'et zeggen moet.... 'en veel beter karakter. Goed van hart, goed van gedrag, goed van hoofd....’
‘In één woord: geen kind van jou.’
Andermaal dacht Noorman: maar niet op letten.
‘'en Meisje, waarvoor ik altijd 'en soort vaderlike genegenheid heb gevoeld.’
‘Zie je wel, dat j' 'en goeie vent bent.’
Noorman liet zich niet meer van de wijs brengen.
‘En toen m'en vrouw met alle geweld 'en kind wilde aannemen en ik dat zelf ook wel wou.... voor haar....’
‘En voor je brandkast.’
‘Toen dacht ik: weet je wat.... ik geef die andere uit voor mijn eigen kind.’
| |
| |
‘Wel ja.... waarom niet? Mundus vult decipi.... En.... dat was dus je leugen, die.... er bij je
vrouw natuurlik grif inging.... al moest 'et haar toch onwaarschijnlik [v]oorkomen, dat jij vóór je twintigste jaar....’
‘Ach.... zo ver denkt ze niet dadelik door. Trouwens.... veel biezonderheden heb ik haar ook nog niet gegeven. Eerst moest ik immers met 'et meisje zelf spreken. Daarvoor ben ik naar Arnhem gegaan. Maar nu is 't ellendige, dat 'et kind van die hele zaak niets wil weten.’
‘Hè?’
‘Neen. Ik dacht, dat ze me om de hals zou vallen van blijdschap; maar "t viel heel anders uit, hoor. Die redeneert zo: ik ben nu bijna zestien jaar, verdien m'en brood als typiste en heb al 'en aanstaande in mijn stand. Wel denken we voorlopig niet aan trouwen.... dat spreekt; maar wat kan ik er bij winnen als u me in huis neemt? M'en onafhankelikheid ben ik kwijt.... m'en aanstaande waarschijnlik ook en ik zou me allerlei fratsen moeten eigen maken, waarmee ik nu gelukkig niemendal heb te maken. - Dat heeft ze woordelik gezegd.’
‘Zo verstandig al. Ik herhaal: geen kind van jou.’
‘Herhaal dit liever niet; maar zeg me: wat zou jij nu in mijn geval doen? Ik zit met de zaak zó verlegen. Aan m'en vrouw bekennen: ik heb je bedot....’
‘Neen; dat nooit.’
‘En van m'en eigen kind zeggen: 'et deugd eigenlik in 't geheel niet....’
‘Neen; dat gaat evenmin.... vanwege de menselike verbeterlust. Tja.... wat doen we dan?’
‘We?’
‘Waarom niet? Geloof je, dat ik je niet graag uit de brand zou willen helpen?’
‘Daaraan twijfel ik geen ogenblik, Roeber en.... dat je zo denkt.... zo spreekt, vind ik heel vriendelik; maar.... je zult me toegeven.... op onze leeftijd moet het.... is 't in alle geval beter, dat 'en mens zich zelf weet te helpen. Wil je me nu 'en raad geven.... goed.... maar.... overigens.... M'en vrouw en ik.... Ik ben alleen.... en op mijn leeftijd.... maar.... kijk 'es naar buiten. We
| |
| |
zijn al bij Utrecht. Ik weet niet waar jij heenreist....’
‘Ik? Naar den Haag.’
‘O.... Nu.... dan kunnen we nog 'en uur samen doorbrengen. Maar laten we dan mijn zaak op zij zetten en vertel jij me liever 'es wat van je eigen levensloop. Daar heb je nog juist de tijd voor.’
De trein vertraagde.... hield schurend stil. Schemering doortoog de wagen; gedaanten wemelden langs de portieren, die werden opengeklapt; stemmen rumoerden; een poos zwegen beiden stil.
Toen eindelik de wagen, uitgerold onder de kap, weer voortschokte en helder daglicht de ruimte doorklaarde, hervatte Noorman:
‘En nu jij.... wat heeft jou naar Indië gedreven?’
Roeber, die juist naar buiten had gekeken, wendde de blik naar binnen en antwoordde zonder zich te bezinnen:
‘Ik wou 'en gewoon mens worden.’
En verbazing lezend in Noormans lichtblauwe ogen ging hij voort:
‘Jou moet dat niet vreemd lijken; want jij vondt me al in Leiden geen gewoon mens.’
‘Dat is te zeggen....’
‘Beken 't gerust.... anderen vonden 't ook. Je staat dus niet alleen. Maar.... denk niet, dat ik die ongewoonheid ooit zelf aardig heb gevonden. Ach, hemel, neent Daarvoor heb ik er veel te veel last van gehad. Tot m'en twaalfde.... dertiende jaar had ik er nooit iets van gemerkt. Toen begon 't m'en aandacht te trekken, dat m'en kameraden hoe langer hoe meer samen gingen heulen en mij alleen lieten staan. Waarom? Ik begreep er geen steek van.... voelde m' er toch diep door gegriefd; maar m'en trots weerhield me daar iets van te doen blijken. Ja, diezelfde trots dwong me van mijn kant de lui nou ook uit de weg te gaan. Lustten zij mij niet.... best, dan lustte ik hen niet. Uit! Onderwijl werd daardoor de breuk tussen mij en de rest van 't mensdom steeds dieper en wijder. Want de lui, bij wie ik me had kunnen aansluiten.... je begrijpt, dat ik in werkelikheid veel minder ongewoon was dan ik zelf en anderen dachten.... die lui
| |
| |
leerde ik nou niet kennen en zij leerden mij niet kennen. Bij mensen, met wie ik nooit 'en woord gewisseld had en die natuurlik amper wisten, dat ik bestond, onderstelde ik altijd en aanstonds 'en vijandigheid, waaraan ze waajrschijnlik in 't geheel niet dachten. En dat juist daardoor die vijandigheid ontstaan moest, begreep ik pas veel later. Even goed als tal van mensen zich hun zedelike, politieke, artistieke.... enfin, zowat al hun meningen laten suggereren door hun omgeving.... liet ik me door die lui suggereren 'en afkeer van hun meningen. Wat even gek is. Ik voelde die afkeer toentertijd in me als 'en aangeboren behoefte aan kritiek-oefenen.... 'en verstandelike drang om niet blindelings als waar te aanvaarden wat anderen me voor waarheid wilden opdissen; maar tegenwoordig ben ik er vrij zeker van, dat veeleer omgekeerd mijn gevoel van vijandigheid die behoefte aan kritiek in 't leven heeft geroepen. Waren anderen niet begonnen met me af te stoten.... waarom weet ik nog altijd niet.... maar enfin, had ik dat gevoel nooit gehad, dan zou ik nooit zo'n eenzelvig mens zijn geworden en vermoedelik er ook later niet over gedacht hebben naar Indië te gaan om me van die eenzelvigheid te genezen. Nou zal je me één ding toegeven: wie op eens 'en ander mens wil worden, kan dat onmogelik bereiken in z'en ouwe omgeving. Al heeft ie nog zo weinig vrienden en kennissen, hij dient met iedereen te breken en ergens anders.... ver weg.... z'en nieuwe leven te beginnen. Ik wou worden als Jan en alleman.... op en neer gaan met Jan en alleman.... zoal niet denken dan toch praten als Jan en alleman.... trouwen als Jan en alleman, kinderen krijgen als Jan en alleman enz. enz. Naar kracht, die ligt in isolement, verlangde ik in de verste verte niet. Ter wille van die verandering diende ik natuurlik 'en rol te gaan spelen. Dat stond me wel niet aan; maar.... wie doet 'et niet? Op de boot begon ik al. Ik maakte dadelik met iedereen kennis, luchtte
al de gebruikelike frazes over 'et weer.... de zeeziekte.... 't eten.... 'et verschil tussen Indië en Nederland.... frazes, die ik in anderen altijd onuitstaanbaar had gevonden.... maakte laffe grappen, zei komplimenten, waarvan ik geen woord meende.... enfin,
| |
| |
ik stelde me aan als 'en aap; maar leerde inzien, dat juist dat aapachtige biezonder in de smaak valt. Geen mens wil graag verwonderd staan; dat heb ik 'es ergens gelezen en geloof me: zo is 't. Doe als Jan en alleman, geef niemand aanleiding je vreemd te vinden en.... maar die raad hoef ik aan jou waarlik niet te geven.’
‘Dankje zeer.’
‘Word je nou boos, omdat ik je prijs?’
‘Neen, neen; maar jouw prijzen.... Ga maar door.’
‘Nou dan. In Indië trachtte ik verliefd te worden en warempel.... ook dat gelukte. Ik maakte wel geen verzen.... op haar, had ook geen slapeloze nachten.... door haar; maar in de grond was ik toch 'en man als 'en ander en voor 'en paar fluweel-zwarte ogen, die me lief aankeken, voor 'en mat-ivoren nekje, waar zwarte haartjes over kroesden, voor roze nageltjes op spitse vingertoppen kon ik niet ongevoelig blijven, toen de jonge eigenares van al dat moois duidelik genoeg liet blijken, dat ook zij me niet vond als andere mannen en wel beter in plaats van minderwaardig. Ik trouwde dus en werd vader van 'en welgeschapen zoon.’
‘Waarvan je me evenmin als van je huwelik ooit mededeling hebt gedaan.’
‘Omdat ik wist, dat 'et je toch niets kon schelen. Als ik je nou nog vertel, dat m'en vrouw wel niet schatrijk was, maar 'en beetje geld bezat, dan denk je natuurlik, dat ik 'et op die gordel van smaragd al biezonder goed getroffen had.’
‘Ten minste....’
‘Je vergist je, hoor. Ik heb er integendeel 'en leven gehad.... dat ik zelfs aan mijn bitterste vijand niet toewens.’
‘Waarom? Je vrouw hield van je.... jij hieldt van je vrouw. Jullie hadden 'en gezond kind....’
‘En toch ging 'et mis. Ja;, man, zo is 't en 't zou nog veel erger misgelopen zijn, had ik niet de kunst van 't liegen geleerd.’
‘Van 't liegen?’
Noorman geloofde aan een grap, niet eens een aardige.
‘Om je te dienen. Ik weet niet, of jij al tot 'et inzicht bent gekomen, dat 'en vrouw van de natuur 'en schat
| |
| |
heeft meegekregen, waarvan ze in de regel 'en glad verkeerd gebruik maakt. Ik bedoel d'er gevoel. Kinderen, zieken, ongelukkigen en ook.... mannen hebben daar zo'n behoefte aan, dat 'en vrouw waarlik 'en engel op aarde zou kunnen wezen, als z'er niet al te dikwels de voorkeur aan gaf de slachtoffers, die haar hulp nodig hebben, op de duivelachtigste wijze te tyraniseren.’
Weer geloofde Noorman aan een niet-aardige, zelfs ongepaste grap en Roeber, die de gedachte las in de ogen van zijn vriend, hernam:
‘Daar wil jij natuurlik niets van horen. Vrouwelik gevoel kan voor jou geen kwaad doen. 't Is mooi.... 't is edel.... 'et stelt 'en vrouw tot de grootste zelfopoffering in staat.’
‘Ten minste....’
‘Iets anders zou je niet durven denken, laat staan zeggen. En 't merkwaardigste van 't geval is, dat ik je volkomen gelijk geef, mits.... mits je maar in 't toog houdt, dat 'en vrouw alles.... ook die grootste zelfopoffering.... doet om d'er eigen gevoel te bevredigen en dat ze niet 'et minste ontzag of medegevoel heeft voor de gevoelens van anderen, als die gevoelens van anderen met haar eigen gevoel in tegenspraak.... in strijd komen. De schat, die 'en vrouw gekregen heeft ten bate van anderen, koestert, vertroetelt, aanbidt ze.... voor haar eigen genot. Er zijn uitzonderingen.... zeker; maar die zijn moeilik bij tijds te herkennen.... meestal onaantrekkelik.... en de regel is, zoals ik je zeg. O.... zoals 'en vrouw de kunst verstaat altruïst te schijnen en egoïst te zijn.... dat is bepaald interessant.... enig! Let maar 'es op de botsingen, waarbij 't gevoel van de ene vrouw in 't strijdperk treedt tegen 't gevoel van 'en andere. Nooit zal je tussen mannen gevechten zien van zo'n verregaande felheid, gepaard aan zulk 'en volkomen gebrek aan waardering van elkaar's goeie eigenschappen. Maar.... om bij mijn vrouw te blijven.... die vond 'et.... in d'er kras gevoels egoïsme.... doodgewoon m'en leven tot 'en hel te maken onder 't motto: ik heb je zo innig lief, dat ik aan 'en andere vrouw zelfs geen blik uit je ogen vergun.’
‘A.... jaloers.’
| |
| |
Noorman kreeg een andere kijk op de zaak.
‘En hoe! Ze had me wel in 'en doos willen opsluiten en nou en dan, alleen voor haar privaat-gebruik, 'es voor den dag halen. En let wel.... daar moest ik nog biezonder dankbaar voor zijn. Mooie, zelfs maar presentabele vriendinnen, kennissen, pasiënten, bedienden.... ze werden.... de ene voor, de andere na... met de sluwste kunstgrepen... zelfs door middel van anonieme brieven.... uit mijn nabijheid verwijderd. Alleen door monsters en ouwe wijven werd ik bediend; alleen met monsters en ouwe wijven mocht ik de kennis aanhouwen. Ook mijn intiemste mannelike vrienden hield ze op 'en afstand, omdat die wel 'es tegen haar toet mij zouden kunnen samenspannen en langzamerhand kwam ik er achter, dat omtrent mijn Don-Juans-eigenschappen allerlei dwaze verhalen de ronde deden, die, God betere 't, door mijn eigen vrouw waren uitgestrooid! Begrijp je wat dat betekende voor mij, die zo dolgraag een Dion Juan zou geweest zijn, maar nooit kans heb gezien 't te worden?’
‘Ja. Ik begrijp, dat je daar allesbehalve over gesticht was; maar jij.... met je scherpe blik.... met je nuchtere kijk op mensen en dingen.... had jij dan vóór je huwelik van die jaloersheid niets gemerkt?’
‘Zeker wel; maar juist, omdat ik in de verste verte geen Don Juan was, had ik daar enkel 'en teken van grote liefde in gezien. Ik was er zo waar nog door gevleid geweest. Ja man, met 'en vrouw sta je haast altijd voor de keus: bedriegen of.... bedrogen worden. Ik spaar je 't relaas van al de ellendige gevolgen, die de jaloersheid van de mijne had voor m'en dageliks leven. Nesterijen, als je wilt; maar die me tureluurs maakten als muggesteken, waartegen je nooit je afdoende beveiligen kunt. Van elke brief, die aankwam, wilde ze de inhoud kennen. Gaf ik die niet vrijwillig, dan doorzocht ze 's nachts m'en zakken of forceerde ze m'en schrijftafel met 'en verkeerde sleutel, 'en mes, des noods 'en beitel. Kreeg ik 'en pakje.... ze maakte 't open.... zogenaamd bij vergissing. Menige boodschap werd me met opzet niet overgebracht. Terwijl ik kalm in m'en schommelstoel zat te lezen, werden lui, die
| |
| |
mevrouw niet aanstonden, afgescheept met de mededeling, dat meneer was uitgegaan en vooreerst niet t'huis zou komen. Ze zei me ook wel 'es de dienst op. Niet in de vorm als aan 'en dienstbode. Dat was voor mij niet nodig. Ik moest 'et maar zelf merken, dat m'en wederhelft, uit louter liefde, besloten had tijdelik geen vrouw maar 'en zuster voor me te zijn. De ongewenste vergunning om zo lang m'en troost te zoeken bij 'en andere vrouw kreeg ik er dan stilzwijgend bij. Daarmee beweerde ze in mijn geest te handelen. Tegenspartelen baatte niet; berusten en verandering-van-weer afwachten was 't enige, wat me overbleef te doen. O, 't was soms om razend te worden! Dikwels genoeg heb ik over scheiden gedacht en hadden we geen kind gehad, zonder kwestie zou 't er toe gekomen zijn. Want, al houd je nog zoveel van 'en vrouw.... en heus ik heb van de mijne veel gehouwen.... tegen zulk dageliks getreiter is geen liefde op den duur bestand. Eindelik zag ik in, dat er toch één middel bestond om altans tot 'en dragelike toestand te geraken. Dat middel was: m'en vrouw stelselmatig te beliegen. Van iedere mooie vrouw zei ik: helemaal niet mijn tiepe.... veel te dik of te mager.... te bruin of tie blank. Wat me in 'en vrouw aantrok, noemde ik 'en afstotend gebrek; wat me afstootte, roemde ik als 'en schoonheid. Kreeg ik nieuwe, jonge vrouwelike pasiënten, dan hield ik hun namen zo mogelik geheim.... en behandelde ze aan huis. Kwamen ze toch bij me, dan maakte ik ze uit voor onverdragelike nesten, bespottelike kinderen, vervelende zeuren, tenzij ze lelik genoeg waren om allerlei deugden van hoofd en hart te mogen bezitten, die mijn vrouw koud lieten. Van alle bestaande verenigingen werd ik lid en je weet niet hoe druk die verenigingen dan vergaderden. Om ongestoord m'en bezoeken bij 'en jong en mooi maar helaas zenuwziek meisje te kunnen voort zetten, verzon ik de ingewikkeldste geschiedenissen en hoe onwaarschijnliker die mij zelf leken, des te
beter gingen ze er bij mijn vrouw in.’
Noorman besefte heel goed, dat hij nu had behoren te lachen, altans te glimlachen; zijn gelaat bleef echter volkomen strak en leuk vroeg hij:
| |
| |
‘Vond je dat 'en aangename omgang?’
‘Allesbehalve; maar had ik dan de simpele en onschuldige waarheid moeten zeggen, alleen om.... niet te worden geloofd? Van 'en aangename omgang was voor mij nou eenmaal geen sprake. Ik had alleen te kiezen tussen dragelik en ondragelik. Door de waarheid op te dissen als 'en leugen bereikte ik ten minste de dragelikheid. Trouwens.... wie enige jaren als dokter gepraktiseerd heeft, is er lang van overtuigd, dat ook buiten 't huwelik de waarheid in menig geval even gevaarlik is als de leugen heilzaam.’
Noorman bleef strak kijken.
‘Nu ja.... tegenover 'en zieke.... dat kan zijn....’
‘Wie is gezond.... helemaal gezond naar lichaam en geest? Weet jij dat? Ben jij in staat daar 'et kriterium voor aan te geven?’
Noorman vond het geraden over de lastige vraag heen te glippen.
‘En heeft dat nu zo voortgeduurd, tot....’
‘Tot m'en vrouw stierf... ja. Weinige maanden later stierf ook 'et kind en toen had ik van Indië weer schoon genoeg.’
Ook dat kon Noorman begrijpen en deelnemend vroeg hij naar de aard van de ziekten, die moeder en kind zo gauw na elkaar uit het leven hadden weggerukt. Toen Roeber die vraag uitvoerig beantwoord had, ging hij door:
‘En dus nu.... nu praktizeer je hier.... in Arnhem.’
‘Niet in Arnhem; maar in Nijmegen. Daar wonen meer Indiese oud-gasten en ik ben tegenwoordig specialiteit in tropiese ziekten.’
‘O.... zo.... Je hebt 'et in je huwelik slecht getroffen.... dat is waar, maar.... zo'n vrijgezellen-bestaan... bevalt dat je beter?’
‘Neen.’
Het antwoord klonk beslist genoeg; toch ontschoot een vragende blik Noorman's licht-blauwe ogen. Eer hij echter een woord uitbracht, had Roeber al geantwoord:
‘Wie gespeeld heeft, zal spelen; wie gedronken heeft, zal drinken; wie getrouwd is geweest, zal weer trouwen. In 't algemeen komt die leer wel uit.’
| |
| |
Noorman kon zijn verbazing niet op. Zou die man hem dan eeuwig een raadsel blijven?
‘Wat.... jij wilt hertrouwen?’
‘Ik ben zelfs op weg naar Den Haag om m'en aanstaande vrouw te bezoeken.’
‘En die vrouw.... die tweede vrouw ga je die ook.... beliegen?’
‘Daar ben ik al druk mee bezig in ons beider toekomstig belang.’
‘Hè?.... Zeg 'es.... ik zou je graag felisiteren.... jou en je aanstaande; maar....’
‘Maar dit is je te kras. Ja, kerel; ik begrijp, dat jouw eenvoudige, goeie en rechtzinnig gedresseerde natuur daar niet bij kan; maar toch is 't zoals ik je zeg. Ik heb me voorgenomen voor de rest van m'en levensdagen 'en rustig en genoegelik leven te leiden. Alleen gaat dat niet; dus moet ik 'en vrouw nemen. Ze zal niet over me te klagen hebben.... tenzij ze zonder reden klaagt; wat bij vrouwen nog al 'es voorkomt. Nou heb ik er een gevonden, die me wel aanstaat en op wie ik in de verste verte niet verliefd ben. Ik ben dus in de gelegenheid geweest haar goed te leren kennen.... volkomen nuchter te beoordelen.... haar goeie en minder goeie eigenschappen onbevooroordeeld tegen elkaar af te wegen; maar.... zoals van zelf spreekt.... heb ik haar daar niets van gezegd. Had ik 'et wel gedaan, dan zou ze me dadelik.... ze heeft natuurlik ook vrouwelik gevoel.... de bons hebben gegeven. Ik diende haar dus in de waan te brengen en dien haar nog steeds in die waan te houwen, dat ik verliefd ben.... zoal niet smoorlik als 'en jongen van twintig jaar, dan toch.... zoals 't heet.... met al de kracht en de ernst van de middelbare mannelike leeftijd. Daar richt ik dan ook elke fraze op in en zo goed gaat me dat af, dat ik me wel 'es de vraag stel of ik niet eindigen zal met er zelf in te lopen en toch nog verliefd te.... worden. Ja, 'en mens is 'en wonderlik produkt van de schepping. Dat moet ieder merken, die zich zelf aandachtig en zonder vooropgezette mening gadeslaat.’
‘Nu,’ zei Noorman.... tans werkelik lachend.... ‘jij
| |
| |
mag je in Indië beijverd hebben de rol te spelen van 'en gewoon mens, in werkelikheid ben je toch de ongewone gebleven, de man, die mij in Leiden altijd boeide....’
‘Ofschoon j' 'em niet uit kon staan. Beken 't gerust. Nieuws vertel je m'er niet mee.’
‘Da's mogelik; maar de woorden, die jij gebruikt, zijn altijd zo kras... zelfs te kras. En om je dat te bewijzen... in de laatste ogenblikken van ons samenreizen.... je ziet, dat we al in Voorburg zijn.... vraag ik je: wanneer kom j' es bij me eten en kennis maken met m'en vrouw?’
‘Zodra je me vraagt.... al was 't ook van daag. Schikt vandaag je niet....’
‘Mij schikt 'et best.’
‘En je vrouw?’
‘Die zal verrukt zijn.’
‘Ook wanneer haar 'en gast vlak tegen etenstijd op 'et lijf komt vallen?’
‘Daar zal ze met de keukenmeid wel wat op vinden; maar.... jouw aanstaande....?’
‘O, die weet nooit presies op welk uur ik aankom. Verwennen is verkeerd, 'en Vrouw moet je niet kunnen kontroleren. Ik kan dus best bij jou eten en dan tegen acht.... negen uur naar haar toe gaan.’
‘Nu.... als je dat met je geweten overeen kunt brengen....’
Nadat Noorman z'en vriend in zijn woning binnen gelaten en verzocht had zijn hoed aan de kapstok te hangen, zijn parapluie neer te zetten in de porseleinen bak, wipte hij even de keuken in om de keukenmeid te waarschuwen, dat er aan tafel een gast zou wezen en met een dergelike, iets uitvoerigere boodschap, de werkmeid te zenden naar zijn vrouw. Daarna ging hij Roeber naar boven voor, stelde hem in de gelegenheid zich wat op te frissen en bood hem in zijn studeerkamer een Vermouth aan.
Het duurde vrij lang eer mevrouw Noorman opdaagde en toen zij de studeerkamer binnentrad ontging het Roeber niet, dat haar gelaatskleur erg rood was, haar kleine lachende oogjes onrustig lichtten en haar toon opgewonden klonk. Maar hij zag ook de vriendelike blik, waarmee
| |
| |
Noorman werd verwelkomd, hoorde in haar begroeting onopgeschroefde blijheid en dacht aan Noormans woorden: m'en gezellig en altijd goedgehumeurd dikkertje. Met dat goedige wijfje zou hij zeker op kunnen schieten. Als hij eens.... In zijn denken kiemde een plan.
Noorman stelde hem voor.
‘Vindt u 't erg onbeschaamd van me, mevrouw, u zo op 'et dak te vallen?’
Lachend zette Lie haar sleutelmand op Noormans schrijftafel.
‘Wel meneer.... meneer Roeber.... integendeel.... integendeel. Ik heb nog wel 't een en ander.... Nu ja, dat begrijpt u; maar ik vind 'et juist heel aardig. Al zo dikwels heb ik aan Piet.... aan m'en man gezegd: breng toch 'es 'en vrind mee.... à la fortune du pot. Niet waar? U moet bedenken: zo'n huishouwen met je beien alleen is stil.... heel stil.’
Daar begreep Roeber alles van; maar nadat hij even had uitgeweid over zijn vriendschap met Noorman, die dagtekende van de Akademie en ter loops had verklaard van haar huis al 'en alleraangenaamste indruk te hebben gekregen, ging hij voort:
‘En naar ik hoor, stelt u in zoveel dingen belang, dat....’
‘O.... wat dat aangaat, meneer.... meneer Roeber, ik zeg maar: te vervelen hoeft 'en mens zich niet. Er zijn dingen genoeg, waaraan je je tijd nuttig kunt besteden. Is 't niet waar? De een aan dit en d'e ander aan dat. De wereld is vol ongelukkigen.... ongelukkige mensen en ongelukkige dieren.... en als je 'n medelijdend hart hebt....’
‘Dat mag u wel zeggen, mevrouw en hoeveel erger nog zou 't er op de wereld uitzien, als er geen mensen waren zoals u, die hun best doen die ellende te lenigen.’
Rosalie lachte gestreeld; maar verlegen.
‘Nu, meneer.... meneer Roeber, ik ben blij, dat u dit 'es zegt; want m'en man.... Onze middelen.... dat is waar.... zijn helaas beperkt en....’
‘Wie doet wat ie kan, mevrouw....’
| |
| |
‘Zouwen we niet aan tafel gaan?’ vroeg Noorman, die aan het gesprek een andere wending wilde geven.
In de eetkamer om de ouderwetse ronde tafel gezeten.... een vorm, waarop Roeber eertijds - het schoot Noorman eensklaps te binnen - in een herberg eens heftig geschimpt had; maar die hij tans van klassieke schoonheid noemde.... maande Rosalie glunder lachend haar gast al bij het kleine voorgerecht aan goed toe te tasten, daar het maal hoogst eenvoudig zou zijn.
‘Toch vermoedelik minder eenvoudig, mevrouw, dan ik als dokter 't volgens m'en geweten aan m'en pasiënten zou moeten voorschrijven.’
‘Ja... of m'en vrouw zich niet wat rijkelik voedt voor de weinige beweging die ze neemt....?’
Rosalie lachte nog steeds en zei, dat ze nu heus bang werd zich zelf te bedienen.
‘Aan d'ene kant 'en dokter naast je, die presies weet hoeveel je eten mag en aan de andere je man, die alles van je verklapt....’
De aanhalige blik, die uit Rosalie's lichtbruine ogen bij het denken aan haar inwilligen van zondige lusten haar man tegenstraalde, bewees Roeber, dat hij met zijn komplimentjes op de goede weg was en nadat hij nog een poosje de lof had uitgebazuind van de eetkamer met de donker-mahoniehouten meubels en zoveel Chineesblauw tegen het stemmige behang, alles door vrouwehand zo gezellig ingericht, van het eten, dat zo'n kieskeurige keuze verried en hem zo heerlik smaakte na het jammerlik gekokkerd van zijn meid-huishoudster; nadat hij herhaaldelik Noorman had toegevoegd:
‘Jij bent toch maar 'en boffer.... jij bent te benijden.... jij mag je geluk wel op prijs stellen,’ viel hij eensklaps uit:
‘En kan u nou geloven, mevrouw, dat die verwende, benijdenswaardige man u al sinds jaren.... bedriegt?’
Het verschrikkelike woord werd op zulk een koddige toon geuit, dat noch mevrouw Noorman, noch haar man aan een ernstige bedoeling van de dokter konden geloven; maar toch lag er onthutsing en verlegenheid in de schichtige blikken, die Roeber van hen opving; toch bibberden
| |
| |
er ontstelde lachjes om hun lippen en slaakten ze onduidelike vraaggeluidjes.
Roeber had te veel schik in het geval om hen niet nog even in spanning te willen houden.
‘Ja, mevrouw, ja; 't is toch maar de waarheid.’
Naast Rosalie's mondhoeken begonnen pijnlike trekkingen te kirampen; Noorman hield met moeite zijn toon flauw schertsend, toen hij vroeg:
‘Zeg 'es.... zeg 'es.... wat beduidt dat? Waar moet dat heen? Kom jij hier onze huiselike vrede verstoren? En dat juist op 'et ogenblik, dat ik je 'en glas ouwe Bourgogne wil inschenken?’
Maar nu stelde Roeber hem gerust.
‘Neen, man, je huiselike vrede verstoren.... dat zou ik niet willen en dat zou ik zeker ook niet kunnen. Met zo'n beste vrouw als jij hebt.... Schenk jij kalm je ouwe Bourgogne in, dan zal ik je vrouw onderwijl 'es vertellen wat voor 'en beproefd trouwe vriend jij bent.’
Rosalie glimlachte weer vrijer; Noorman, die de kurketrekker in zijn Bourgogne fles schroefde, zweeg. Roeber voelde, dat de vraag Noormans hersenen doorwoelde: waar wil de vent heen en wat voor leugens gaat hij nu opdissen van mij? En tot Rosalie gewend vervolgde hij:
‘Ja, mevrouw; dat moet ik u nou 'es vertellen. Eigenlik ben ik daarvoor gekomen. Maar eerst.... eerst dien ik u te biechten, dat ik zelf.... Ach, 'en Don Juan ben ik nooit geweest. Daar moet je geld voor hebben en ook nog veel andere dingen, die ik allemaal niet bezit. Maar eens.... ja, helemaal heeft 'et goeie voorbeeld van uw degelike man me toch niet op de rechte wieg kunnen houwen.’
Rosalie's gelaat verstrakte en nadat ze vluchtig gebloosd had, verbleekte ze lichtelik. Noorman, die aandachtig inschonk, werd donkerrood.
‘Vindt u heus mijn man zo'n voorbeeld van degelikheid? Tegenwoordig.... ja.... hij is nu getrouwd.... en met zijn maatschappelijke positie; maar.... vóór zijn huwelik....’
‘Heeft u hem toen voor 'en Don Juan gehouwen?’
| |
| |
Noorman wijdde zijn volle aandacht aan het proeven van zijn Bourgogne.
‘'en Don Juan.... dat zal ik nu piet zeggen. Dat is wel wat sterk; maar.... 'en man, die vóór z'en huwelik al 'en kind heeft.
Roeber lachte luid op.
‘Neem me niet kwalik, mevrouw, dat ik nou 's hartelik lachen moet. Van plezier, weet u.... alleen van plezier. Uw man is toch zo'n nobele kerel. Dat kan ik niet genoeg herhalen; want nou geeft u me zelf 'et bewijs van de waarlik onvolprezen wijze, waarop uw man z'en vriendewoord jegens mij heeft gehouwen.’
En op eens zich tot Noorman richtend, die nog altijd Bourgogne proefde:
‘Ja, kerel, 't moest er uit. Ik weet wiel, dat jij niet op loftuitingen gesteld bent. Ze doen je zelfs blozen; maar....’
‘Ach, wel neen,’ viel Noorman hem kribbig in de rede. ‘Dat is die wijn. Bourgogne gaat me dadelik naar 't hoofd.’
‘Hij is nog niets veranderd, mevrouw. Loftuitingen en Bourgogne zijn hem altijd dadelik naar 't hoofd gestegen. En wat is er nou gevaarliker voor 'en rechter dan z'en hoofd met zulke dingen te vullen?’
Noorman poogde mee te schertsen om het gesprek weer te kunnen afleiden.
‘'en Rechter kan z'en hoofd toch niet enkel vullen met wetsartikelen.’
‘Waarom niet? Dat zou wel zo gezond en veel minder gevaarlik zijn.’
Noorman hield vol.
‘Hoor je Lie, hoe Roeber in z'en binnenste over de rechterlike macht oordeelt? Voor hem zijn we eigenlik niets anders dan wandelende wetboeken.... droog als kurk.’
‘Neen, Piet, nu geloof ik toch, dat je meneer Roeber onrecht aandoet.’
‘Presies, mevrouw; dat doet-ie ook. Ik was immers juist bezig u iets heel moois, iets helemaal niet droogs van uw man te vertellen. Dat kind....’
‘Zou jij nu niet eerst 'es je Bourgogne proeven?’
| |
| |
‘Zeker.... zeker.’
Roeber en Noorman zetten hun wijnglazen aan de mond; Rosalie dronk enkel bier.
‘Puik, hoor, die Pommard.... puik.’
Langzaam slurpte íRoeber met kleine teugjes zijn glas leeg; maar terwijl Noorman het weer vulde, hervatte hij:
‘Om op dat kind terug te komen.... ik weet, mevrouw, dat uw inan 't voor zijn eigen kind heeft uitgegeven....’
‘Uitge.... ge....?’
Rosalie verslikte zich, liet van verbazing iets uit haar mond vallen, werd vuurrood van schrik en veegde met verlegen gezicht handen, armen en bloese met haar servet zo grondig af, alsof een ontploffende Champagnefles haar met spatten had overdekt. Noorman keek schuw tot haar op; Roeber ging onverstoord door:
‘Maar dat uw man.... zelfs tegenover u.... zijn rol zo goed.... zo trouw heeft gespeeld en volgehouwen.... dat merk ik tot m'en biezondere voldoening. Eerlik gezegd.... al had hij 't me beloofd.... ik heb altijd gedacht: nou ja.... op den duur je vrouw bedotten, dat doe jij met je nauwgezet geweten toch niet en had hij u de waarheid gezegd.... ik zou 't hem niet kwalik hebben genomen. Toen hij in Arnhem tot me kwam....’
‘Wat zegt u, meneer.... meneer Roeber, is m'en man naar Arnhem gegaan om.... om....?’
‘Om met mij te spreken, mevrouw. Hij is mij komen vragen hem te willen ontlasten van de zware verplichting om nog altijd zijn geheim te bewaren in zake dat kind.’
‘Maar wie.... wie is er dan de vader van?’
‘Ik, mevrouw.’
‘U!’
Verwezen glimlachend liet Rosalie haar blik tussen Roeber en Noorman heen en weer dwalen. Triomfantelik knikte de eerste haar toe; aandachtig proefde de ander weer zijn Bourgogne. Tot Roeber, na een stilte, opnieuw voortging:
‘Nou begrijpt u zeker hoe de vork in de steel zit. Ik wou naar Indië gaan.... hoopte daar te kunnen trouwen. Er was dus geen sprake van, dat ik 'et kind... de moeder was gestorven.... dat ik 'et kind bij me kon houwen- | |
| |
Ja, 't had mie zelfs kunnen schaden als 't ruchtbaar gewonden was, dat ik 'en kind bezat. Er zat dus niets anders op dan 'et kind toe te vertrouwen aan iemand, op wie ik volkomen kon rekenen en die moest dan in de ogen van de wereld voor de vader doorgaan. Uw man heeft geen ogenblik geaarzeld zich met deze taak te belasten; maar natuurlik kon ie niet vermoeden, dat eenmaal z'en vrouw 'en kind zou willen aannemen en toen 't zover was gekomen, zag hij er tegen op zich al-maar-door 't vaderschap te laten aanleunen van 'en meisje, dat hem niet toebehoorde. Daarom heb ik hem gezegd: weet je wat.... ik ga met je mee naar den Haag; want als jij zelf de geschiedenis aan je vrouw uitlegt.... wie weet, of ze je dan wel gelooft. Dat zou ik verschrikkelik vinden en daarom vertel ik haar liever alles Mij gelooft ze vast en zeker, en heb ik op jouw stilzwijgendheid kunnen rekenen, op de hare kan ik 'et.... dat spreekt van zelf.... niet minder. Dus....’
‘Daar hebt u gelijk in, meneer Roeber,’ verklaarde Rosalie met een opgewonden galmpje in haar stem, ‘al zou ik wel lust hebben aan de een en de ander 'es te vertellen hoe mooi m'en man zich in die geschiedenis.... die heus interessant is.... gehouwen heeft.... ik begrijp heel goed, dat ik m'en lust bedwingen moet. Neen, neen? top mijn stilzwijgendheid kan u rekenen. Alleen....’
‘Wat, mevrouw?’
‘Wel.... nu u toch weet, dat ik graag 'en kind.... 'en lief kind.... zou willen aannemen.... 't Is waar: 't liefste zou ik 'et kind hebben aangenomen van m'en man; maar als dat nu niet bestaat.... waarom zou ik dan 't uwe niet aannemen?’
Roeber bedacht zich geen sekonde.
‘Dat zal ik u zeggen, mevrouw. Al ben ik gevoelig voor uw vriendelikheid.... al spijt 'et me erg, u alweer te moeten teleurstellen en.... al moet ik u nog 'en geheim toevertrouwen.... ik ga hertrouwen.’
‘Hertrouwen? Her....? Ik felisiteer u bij voorbaat; maar.... is u dan al getrouwd geweest? U zei wel, dat u er plan op had; maar....’
‘Ik heb 'et plan ook uitgevoerd. In Indië ben ik niet
| |
| |
alleen getrouwd geweest; maar zelfs vader geworden. Helaas zijn èn m'en vrouw èn haar kind beiden gestorven.’
‘O, dat is vreselik! Arme man.’
‘Dat mag u wel zeggen en nou heb ik zo'n hoop.... meer niet, weet u; want ik heb de moed nog niet gehad m'en aanstaande over m'en onecht kind te spreken.... maar nou heb ik toch hoop dat zij.... moet 'et dan ook later zijn.... dat kind, mijn kind, in huis zal willen nemen.’
Nu was alles Rosalie volkomen duidelik en tot tranens toe geroerd verklaarde ze met grote voldoening te zien, dat het vaderlik gevoel toch ook wel tot edele daden in staat is.
Roeber noemde zijn eigen houding niets meer dan natuurlik.
‘Ja, meneer Roeber.... eigenlik is dat ook wel zo; uw eigen kind.... maar toch... En voor me zelf.... aan d'ene kant spijt 'et me; want u begrijpt wel.... 'en kind van m'en man.... dat was toch zo half en half 'en eigen kind van me geweest; maar.... dat 'et niet waar is.... van die liaison.... van toen.... doet me wel veel plezier.’
‘Dat heb ik dadelik gedacht, 'et Moest u plezier doen uw man gerehabiliteerd te zien. Hij... 'en losbol... Don Juan... neen, neen, mevrouw. Zo ver heeft hij 't nooit gebracht.’
Rosalie lachte en wierp haar man die donker keek, een tedere blik toe, eer ze schalks antwoordde:
‘Om u de waarheid te zeggen, heb ik 'et ook nooit kunnen geloven. Ik mocht m'en man wel niet voor 'en leugenaar houwen. Neen, niet waar; dat mocht ik niet. En dus.... maar toch....’
‘Toch vertrouwde u hem niet.’
Roeber zei nu, dat hij er alles van begreep en wilde juist zijn glas opheffen om met een dronk op de gezondheid van gastvrouw en gastheer hun zijn hartelike dank te betuigen voor hun vriendelik onthaal, toen Rosalie met dreigend opgeheven wijsvinger hem plotseling op ongewoon resolute toon toevoegde:
‘Maar u.... 't is mogelik, dat de omstandigheden 't belet hebben; maar ik geloof, dat u.... anders.... 'en erge Don Juan zou zijn geweest. U heeft er zo.... ik
| |
| |
weet niet wat, maar u lijkt er me juist de man voor.’
Tans lachten Roeber en Noorman beiden en zijn glas neerzettend riep Roeber al schaterend uit:
‘En nu heb ik nog al zo m'en best gedaan juist dat voor u verborgen te houwen!’
‘Ja, ja, maar 'en vrouweblik....’
‘Dringt door tot in 't diepst van 't mannelik hart. Ja, mevrouw; dat merk ik ook.’
Zijn glas nu opheffend klonk Roeber met Rosalie, klonk hij met Noorman, dankte hij met enkele goedgekozen woorden. Dan dronk hij zijn laatste teug Bourgogne lip-smakkend ujt en voer voort:
‘Maar behalve dank heb ik nou ook 'en verzoek. Ik zie mevrouw, dat u 'en zeldzaam goed hart heeft....’
‘Maar meneer Roeber....!’
‘Ja, ja, mevrouw; u moet er maar in berusten, dat ik daar niet meer aan twijfel. Vrouwenblikken mogen heel doordringend zijn.... 'en doktersoog ziet ook wel 't een en ander, dat voor gewone mensenogen verborgen blijft. Ik ben er zeker van, dat u niet alleen veel voor anderen over heeft.... en doet; maar ook, dat u wel doet met heel uw hart.... uit 'en wane behoefte van dat hart. Daarom wou ik u vragen: mag ik op de goedheid van dat hart.... voor 'en deel.... beslag leggen?’
Rosalie bloosde weer en glimlachte niet begrijpend, verlegen; maar knikte tegelijk bevestigend.
‘Ja,? Nou.... dan reken ik op uw hulp voor 'en groots plan. Na m'en huwelik ben ik voornemens me in Den Haag te vestigen en dan zou ik hier zo graag 'en inrichting openen, waaraan werkelik behoefte bestaat. U weet, dat veel ouwers in Indië hun kinderen naar Nederland zenden om daar 'en opvoeding te krijgen. Voor zulke kinderen zou ik hier 'en soort ideale kostschool willen oprichten, waaraan 'en kinderziekenhuis.... speciaal voor Indiese kinderen.... verbonden moet zijn. Want u begrijpt: 'en Indies kind heeft 'en ander gestel dan 'en Nederlands kind.... 'en Indies kind lijdt aan andere ziekten.... 'en Indies kind moet ook wennen aan 't klimaat.... enfin voor Indiese kinderen is 'en zeer biezondere behandeling
| |
| |
en verpleging noodzakelik. Nu heb ik voor de uitvoering van m'en plan en later voor die instandhouding van de zaak niet alleen geld nodig; maar ook hulp. Mag ik op u rekenen?’
Rosalie, die zich al omringd zag door kleine Javaantjes, glimlachte weer verlegen en wierp schuine blikken naar haar man, die, al flikjes snoepend, strak op zijn bord bleef turen.
‘Ja.... kijk u es.... meneer Roeber.... uw plan vind ik heel mooi en.... en 't lacht me ook wel toe.... ja.... dat zeker.... maar.... al hebben we wat geld.... ik zei 't u al.... rijk.... wat je rijk noemt, zijn wij toch niet en nu m'en man me toch al 'es verwijt, dat ik met geven wat erg scheutig ben.... nu....’
‘Nou mag en nou wil ik u niet in konflikt brengen met die man. Neen! Dat spreekt van zelf. Maar nou mag ik er toch zeker met uw man wel 'es over spreken. Is dat niet zo?’
‘O.... dat.... ja....’
‘Want ziet u.... ik geloof.... en ik vermoed, dat uw man 't met me eens zal zijn. Al dat geven naar rechts en naar links getuigt wel van 'en goed hart.... en bewonderenswaardige mildheid; maar.... meestal.... laat ons zeggen: dikwels.... is 't resultaat toch maar: versnippering van krachten. Kan u me dat niet toegeven?’
Rosalie kon 't. Op eens zag ze in, dat Roeber gelijk moest hebben en hij haar misschien de weg zou wijzen om geld en krachten op een wijze te besteden, die haar veel meer bevrediging zou verschaffen dan het planloze weldoen, waaraan zij tot nog toe zich gewijd had. Dies kon Roeber voortgaan:
‘Indien u al de guldens eens bewaard had, die u nou.... om zo te zeggen: over de hele wereld heeft rondgestrooid, wie weet welk 'en monumentale instelling u daarmee had kunnen oprichten en in stand houwen.’
‘Ja.... ja.’
Roeber kreeg zijn zin; hij zag 't aan het verstrakken van haar trekken, aan het nadenkend er worden van haar blik; hij hoorde 't aan de klemtonen op haar instemmende
| |
| |
woorden. En nu vertelde hij haar nog, dat hij al lang, al heel lang met zijn plan als met een mooi droombeeld omging. Gestadig had hij uitgekeken naar iemand, die genoeg geld, genoeg hulpvaardigheid, genoeg vrije tijd bezat om hem ter zijde te kunnen staan en tot nog toe had hij zo iemand nog altijd niet kunnen vinden. Nu eindelik was hij geslaagd. Dat er van de uitvoering van zijn plan in het eerste jaar, misschien de eerste paar jaren nog niets kon komen.... o, dat ontveinsde hij zich niet. Zo'n grootse zaak moest behoorlik worden voorbereid. Maar ondertussen moesten ze dubbeltje bij dubbeltje ter zijde leggen en trachten zoveel mogelik medewerking te krijgen. Dit laatste alleen zou al 'en hele arbeid zijn.... 'en arbeid van zeer lange duur. Was eenmaal het geld bijeen, de zaak behoorlik voorbereid, voldoende medewerking verkregen, dan kon in 'en minimum van tijd zijn plan worden tot uitvoering gebracht en zou er geen mislukking zijn te duchten.
Rosalie was opgetogen. Als Piet er niet tegen had, zou zij dol graag zijn vriend Roeber met elke gulden, die zij uit kon sparen, te hulp komen en zich in alle opzichten voor zijn plan interesseren. Aan geduld 'en volharding zou 't haar niet ontbreken. Noorman verklaarde niet in te zien wat er tegen het plan te zeggen viel en erkende grif, dat ook hij met dat geven naar rechts en links lang niet altijd ingenomen was geweest. Roeber had volkomen gelijk: dat was wel beschouwd niets anders dan versnippering van krachten.
Maar toen hij Roeber uitliet, kon hij niet nalaten hem in de gang toe te duwen:
‘Zeg es.... jij.... ik heb al je bedoelingen, je goeie bedoelingen wel begrepen, maar ondertussen heb je me maar in 'en allergekst parket gebracht!’
‘Ik.... jou?’
‘Wis en drie! Ik heb op spelden gezeten. Je voor 'en leugenaar uitmaken wou ik niet.’
‘Dat zou ook allesbehalve verstandig zijn geweest.’
‘Maar hoe moet ik me voortaan draaien? Ik weet 'et waarachtig niet.’
Daar begreep Roeber niets van.
| |
| |
‘Wat? Jij weet je niet te draaien? Nou ik je juist helemaal vrij heb gemaakt en bovendien je vrouw spaarzaamheid heb geleerd?’
‘Mooie praatjes! Al zeg jij nu hondermaal, dat 'et kind van jou is.... 't blijft toch van mij. Ik ben 't, die er voor zorgen moet; ik moet er voor betalen; ik....’
‘Dat hoeft toch niemand te merken.’
‘Tot je dienst; maar als Lie nu ziet, dat jij 't niet in huis neemt.... als ze later tegen je vrouw over de geschiedenis begint.... Je weet wat voor 'en vrouw 'en belofte van geheimhouding betekent....’
‘Dat weet ik; maar komt de nood aan de man, dan heb ik nog altijd jouw verhaal, dat et kind zich al te zeer misdraagt en dus....’
‘En je grootse plan.... als dat ook niet tot uitvoering komt? Of....?’
‘Neen. Van dat plan komt natuurlik niets. Juist daarom heb ik 'et zo groots opgezet. Maar tegen dat je vrouw daar iets van merkt zijn we immers weer 'en paar jaar verder, ben jij misschien op nieuw vader geworden en....’
‘Man, ben je gek!’
‘Ik geloof 'et niet. Maar in alle geval: wie dan leeft.... dan liegt. Zie toch 'es in hoe goed ik jou uit alle moeilikheden heb gered. Had je dat kunnen verkrijgen door aan je vrouw de waarheid te zeggen? Dat geloof je immers zelf niet. Neen, kerel, als je met 'en vrouw te doen hebt: lieg.... lieg! Dat is misschien niet 't enige; maar toch zeker 't beste middel om haar 'en lastige waarheid te doen aanvaarden.’
|
|