| |
| |
| |
Een gevaarlijk middel
Het werd toegepast te Montreux, dat allerbekoorlijkste plekje aan het meer van Genève, waar de vluchteling uit de Noordse winter zich in een paradijs kan wanen, totdat hij tegen wil en dank de opmerking maakt, dat al te veel aantrekkelijkheden van het oord teleurstellend, bedrieglijk, onecht zijn.
Voelt hij zich op een eerste, zonnige dag, onder de vlekkeloos blauwe hemel, aan het rimpelloos azuren meer, in de eeuwige zomer van het zuiden verplaatst, weldra verdwijnt de glinsterende Pic du midi achter grijze nevels, smelten bergen en wolken samen tot een groot donker floers, stuwt het vergrauwde watervlak wit beschuimde golven omhoog, dwarrelen nattige sneeuwvlokken door de lucht en verweken de grijze, harde wegen tot dikke massa's vuil bruine brei.
Na een middag van luchtgenot en de koesterende zonnegloed gesmaakt, kruipt hij bibberend tegen de porseleinen kachel aan en het verleidelijk lage cijfer van zijn pension-prijs stijgt bij elk mandje hout, dat binnen het uur verbrandt, met minstens de helft.
Nieuwsgierig naar de voordelen van zijn voornaam hotel, dat elektrisch verlichte, ruime, goed geventileerde eet-, lees-, rook-biljart- en speelzalen aankondigt, ziet hij zich dadelijk ontgoocheld bij het binnentreden van het bedompte kamertje, waar een drietal armzalige gloeilichtjes en een viertal verouderde couranten de hardnekkigste lezer dwingen na weinige minuten de aftocht te blazen. De aangrenzende speelzaal is alleen kenbaar aan een verminkt schaak- en een onvolledig dominospel; in de rooken biljartzaal bevindt zich soms één bruikbare keu, zelden een rode bal en nooit een groen laken zonder gapende wonden.
Bezoekt hij eindelijk de eetzaal, dan ontwaart hij gauw, dat hier eerst met recht alles schijn, bedrog, klatergoud is. Het marmer der fiere zuilen, die een galerij dragen, waarop de nis voor het
| |
| |
orkest nooit wordt gevuld, is geschilderd; de grot aan het smalle einde bestaat uit een decoratie van stukjes steen, opgezette dieren en gemaakte planten, waarachter zich de keukenonhebbelijkheden verschuilen; het mooie menu is een aankondiging in Babylonische spraakverwarringsstijl van waterachtige soepen, gratige meervissen, taaie vleesdelen van afgebeulde ossen, stugge bladgroenten, oneetbare vogels, puddingen van schraal gesuikerde, opgeweekte broodkorsten, verdroogde peren en wurmstekige appelen; de welvoorziene wijnkaart getuigt alleen van een rijke voorraad etiketten, mitsgaders een grote handigheid in het opplakken.
Het gezelschap eindelijk is met deze omgeving in volkomen harmonie. Aan klinkende namen geen gebrek; maar de Engelse baronnen van de vreemdelingen-lijst zijn winkeliers uit Oxford, de Duitse gravinnen naaistertjes, die met Berlijnse scharrelaartjes rondboemelen, de Italiaanse markiezen Griekse avonturiers, welke ternauwernood een mondjevol Italiaanse woorden kunnen radbraken, de Russische prinsen vertegenwoordigers van het schorrimorrie, dat noch door zijn kosmopolitische voorzaten, noch door eigen keus op een vaderland kan bogen. Zelfs van de zieken en van de gauwdieven, die hier, evenals te Nizza en te Mentone, in groten getale herstel van een geschokte gezondheid of van een geschokte beurs komen zoeken, is het merendeel maar half ziek, maar half schurkachtig.
In het Alpine-hotel zat mevrouw Troistorff uit Hamburg naast haar zoon aan een van de drie lange lunche-tafels. Met haar overburen had zij nog geen woord gewisseld, omdat zij Frans spraken; tegenover de Engelse naast haar bewaarde zij het stilzwijgen, omdat zij als weduwe niet de eerste wilde zijn.
Vanmorgen brak de strakke Britse het ijs door om het zout te vragen. Frau Troistorff was een vrouw van de wereld en gaf dus niet alleen het zout aan, maar maakte tevens een begeleidende opmerking. Zij zei namelijk, dat het weer nu al vier dagen slecht was, terwijl aan de Riviera de zon nooit langer schuil ging dan voor hoogstens driemaal vierentwintig uren.
‘Indeed,’ luidde het half vragend, half bevestigend antwoord, ‘maar aan de Riviera is meer wind.’
| |
| |
Dit moest mevrouw Troistorff volkomen toegeven. Juist die wind was voor haar een beletsel geweest om Pegli weer te gaan zien, waar zij op haar huwelijksreis zulk een rein geluk had genoten. De dokter had gezegd, dat haar zoon Gottlieb zoveel mogelijk in de lucht moest leven. Nu zou de zeelucht wel bijzonder goed voor hem zijn; maar voor en boven alles moesten heftige of neerdrukkende emoties worden vermeden. Ergo ware Pegli uitstekend voor hem geweest, indien 't daar niet aanhoudend woei, wat Frau Troistorff voor zenuwprikkelend en neerdrukkend tevens hield.
De Engelse zei, dat zij very sorry was; maar haar medelijdende toon klonk toch vrij vergenoegd. Misschien was zij blij iets te vernemen, waarover zij met anderen zou kunnen keuvelen. De lange, voorovergebogen, blond gebaarde jongeling met het uitpuilende voorhoofd en de starogende blik aandachtig van ter zijde opnemend, vroeg zij fluisterend:
‘Is he delicate?’
Frau Troistorff knikte bevestigend, zuchtte diep, keek haar zoon ook eens aan en antwoordde zacht:
‘De heer bezoekt de fouten der ouders aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht.’
Verbaasde, haast verontwaardigde blik van de nieuwsgierige Engelse; Frau Troistorff begreep, dat zij haar woorden moest toelichten.
‘Weet u, wat de Fransen onder névrose verstaan?’
‘I think so.’
‘Bij ons in Duitsland is deze ziekte van de artiesten nog minder algemeen; maar toch komt zij voor. Ik onder anderen lijd er erg aan.’
Nieuwe verbazing van de oude vrijster, die nu tamelijk vrijpostig haar blik laat weiden over de grijze krullen, het onbeduidende, kogelronde gelaat, de koralen halsketting en de groen zijden, smakeloos met vaal zwarte kant opgedirkte japon van Gottliebs moeder.
‘Is u dan kunstenares?’
‘Helaas ja. Ik heb nooit behagen kunnen scheppen in de ge- | |
| |
wone huiselijke bezigheden, die voor andere Duitse vrouwen levensdoel zijn. Toen ik twaalf jaar oud was en mijn moeder mij breien wilde leren, begon ik al te huilen, als zij mij die koude pennen in de handen wilde geven. Er zijn nu twee bundels van mij verschenen met lyrische gevoelsuitingen in Heiniaanse trant en ook een paar tragedies in echte - ik durf zeggen vlekkeloze hexameters. Mijn Hadrianus zou al lang gespeeld zijn, als de theaterdirecteur, die mij om het stuk had gesmeekt, - ja, gesmeekt - veertien dagen vóór de vertoning niet failliet ware gegaan. Nu berust het manuscript bij Blumenthal, van wie ik dagelijks een aannemelijk voorstel verwacht. Ach, in de tegenwoordige tijd is een kunstenaar zonder névrose niets waard; maar van het huwelijksgeluk moet hij afstand doen. Zo dikwijls ik mijn zoon aanzie, wiens zwakke zenuwen een hinderpaal zijn voor zijn gezonde normale ontwikkeling, verwijt ik mij dit niet bijtijds te hebben ingezien. Gottlieb is overigens niet stompzinnig; integendeel! Hij kan soms zeer schrandere opmerkingen maken en slim is hij... wunderbar schlau!’
Nieuwsgieriger dan ooit rekte de Engelse haar hals verder en verder uit om Gottlieb zo mogelijk eens van voren goed te kunnen opnemen. Doch plotseling boog Frau Troistorff zich nog verder voorover en riep uit:
‘Maar Gottlieb, eet je nu geen vis?’
Gottlieb schrok uit zijn mijmering op, kleurde, stamelde enige onverstaanbare woorden en wierp schuwe blikken om zich heen. Zijn moeder wilde een stuk Ferras op zijn bord leggen; maar hij weerde haar hand af.
‘Ik heb geen honger.’
‘Geen honger? Maar toen wij pas hier waren at je als een wolf!’
Gottlieb zweeg en zijn flets blauwe, schelvisachtige ogen bleven wantrouwend rondwaren.
Frau Troistorff berustte; zij kende de schichtigheid van haar zoon en wilde hem tot elke prijs onaangename emoties besparen.
‘Heeft hij zich overwerkt?’ fluisterde de Engelse.
‘Ach, nee. Gebildet is hij zeer; maar ik hecht niet aan overlading van de hersenen. Ik heb dadelijk ingezien, dat mijn kind een
| |
| |
kunstenaarsnatuur had; maar dat zijn zenuwgestel niet bestand zou blijken tegen de hevige aandoeningen, waaraan wij, artiesten, behoefte hebben. Daarom ben ik op de gedachte gekomen hem fotograaf te laten worden. Dit stelt hem in staat van de natuur en de kunst te genieten zonder de smarten mee te lijden, waaruit de grote, machtige kunstwerken geboren worden.’
Een langgerekt ao! bewees, dat de flegmatieke Engelse niemendal van deze redenering begreep en in de blik, waarmee zij Frau Troistorff bleef aankijken, terwijl deze tegen de graten van de Ferras worstelde, lag duidelijk een vermoeden, dat de moeder van de onnozele jongeling zelf evenmin pluis mocht heten.
Op de vis volgde een Filet de boeuf à la jardinière en weer wees Gottlieb de schotel af.
‘Aber Gottlieb, mein Sohn!’
‘Ach, moeder, laat me toch met rust. Ik zeg u immers, dat ik geen honger heb!’
‘Ben je dan ziek?’
‘Neen; maar laat mij nu toch met vrede.’
Frau Troistorff vond de zaak niet natuurlijk en haar moederlijk instinct ving aan te werken. Ook haar blik waarde rond en die blik bleef eindelijk rusten op een jong mooi vrouwtje met zwart haar en zwarte ogen, dat in de Franse taal een druk gesprek voerde met een niet minder zwarte lion van problematieke leeftijd, die zich voor een Italiaanse hertog uitgaf; maar - volgens de algemene opinie - een Griekse chevalier d'industrie en een verrukkelijk walser was.
Om de donkere man bekommerde Frau Troistorff zich op het ogenblik volstrekt niet; het gevaar voor Gottlieb was de vrouw: de vrouw in 't algemeen, dit zwarte vrouwtje in 't bijzonder. In een ommezien had de fantasie van de Duitse schrijfster de gevaarlijke toestand, waarin haar zoon verkeerde, doorgrond en een: um Gotteswillen! ontsnapte aan haar lippen. In haar eerste schrik maakte zij zelfs een beweging om op te staan en Gottlieb dadelijk van de rand des afgronds te verwijderen; doch thans kwam Gottliebs slimheid helder aan het licht.
Met een bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest
| |
| |
riep de jongen een voorbijgaande kelner aan, overlaadde zijn bord met vlees, wortelen, bonen, aardappelen en dwong zijn moeder op deze wijze, zonder en woord te spreken, haar ontvoeringsplan op te geven.
‘Goed fijn kauwen,’ was al, wat Frau Troistorff voorshands kon uitbrengen; maar de hele lange tijd, welke Gottlieb behoefde om de taaie vleeslappen klein te krijgen, bleef zij met een gramstorige, jaloerse blik de levendige Française gadeslaan, die met smaak het malse biefstukje verorberde, waarvoor zij extra betaalde.
Eindelijk wiste Gottlieb - die goed was opgevoed - snor en lippen met zijn servet af.
‘Kind, zeg me alles!’
De jongen bloosde tot achter in de nek, begon te hoesten en veegde zenuwachtig met de linnen lap over zijn ganse gelaat.
‘Aber, Mutter...’
‘Neen, neen, geen uitvluchten! De dokter heelt gezegd; vooral geen hevige of neerdrukkende gemoedsaandoeningen. Ik wil ales weten, of wij gaan morgen weg!’
‘Weggaan? Neen, dan zeg ik liever alles! Maar houd u kalm, spring niet op en doe geen uitroepen! Ik kan 't niet verdragen, dat de mensen naar ons kijken.’
Frau Troistorff beloofde zich bedaard te zullen houden en nu bekende de jonge fotograaf, dat zijn overbuurvrouw, het pikante Franse vrouwtje, hem diep had gegriefd. Tweemaal had hij haar beleefd ten dans gevraagd en tweemaal had zij hem kortweg afgeslagen. Toch walste zij wel met anderen, vooral met de Italiaanse Griek. Gottlieb kon dit niet verkroppen en eindigde zijn jammerklacht met de onheilspellende verklaring:
‘Bij elk nieuw toilet, dat ik van haar zie, denk ik: nu ziet zij er nog bekoorlijker uit dan ooit te voren.’
‘Het kokette nest,’ mompelde Frau Troistorff, en wierp daarbij de thans schaterlachende Française een doorborende blik toe, die geheel verloren ging. Begrijpende, dat er dadelijk gehandeld moest worden, zocht zij tegelijkertijd naar een middel om Gottlieb te redden.
| |
| |
Aan afreizen viel niet te denken; de jongen was in staat een zenuwtoeval te krijgen. Aan een andere tafel gaan zitten, hem de zaak uit het hoofd praten, zou niets baten, zolang hij het gevaarlijke persoontje in de danszaal, op straat, in de gangen noodzakelijk moest tegenkomen.
Als zij eens een poging deed hem zijn zin te doen krijgen. Gottlieb zou de eerste niet zijn, wie de bevrediging van een vurige begeerte teleurstelling bezorgde. Wie weet, of hij niet tot het inzicht zou komen, dat dit kooltje de saus niet waard was.
‘Heb je je wel laten voorstellen, mijn jongen?’
‘Neen, moeder, ik ken niemand, die haar kent. Zij gaat uitsluitend met de Fransen, de Polen en de Italianen om.’
‘Waarom spreek je haar niet eens over de tafel aan? Je zou bijvoorbeeld om het zout kunnen vragen en bij je dankbetuiging de opmerking maken, dat wij nu al vier dagen lang slecht weer hebben.’
‘Ik ben bang, dat die Italiaan mij zou uitlachen en dat zou ik in 't geheel niet kunnen verdragen! Hij spreekt het Frans zo vlot.’
Frau Troistorff zweeg en dacht na.
Het zoetje ging rond: de onvermijdelijke creme au caramel; daarna volgden de gerimpelde peren en toen klonk boven het stemmen-gegons een algemeen stoelengeschuifel uit: men stond op.
Tegelijk met de Française was Gottliebs moeder omhoog gerezen; de andere moest de gehele tafel omlopen: Frau Troistorff schuifelde dus langzaam naar de deur en kwam op hetzelfde ogenblik als haar vijandin in de gang aan. Terwijl nu Gottlieb en de Italiaan naar hun hoeden en jassen zochten, sprak zij het mooie vrouwtje toe.
Ongetwijfeld was zij zich bewust een stout stuk te bestaan; maar tevens besefte zij, dat eine angesehene Deutsche Schriftstellerin zich wel beschouwd vernederde door het woord te richten tot so eine leichtsinnige Person.
‘Madame De Villetain, permettez moi... moi même me présenter: madame Troistorff, femme de lettres.’
Een glimlach speelde even om het kleine mondje van de
| |
| |
verwonderde Française; maar verdween terstond en toen de omhoog getrokken wenkbrauwen weer nederzonken, schenen de grote ogen te zeggen:
Een loterij of een bazaar voor een liefdadig doel? Ik ben vast besloten mij geen frank meer te laten ontfutselen.
Zij mompelde iets van charmée, boog flauwtjes en nam een afwachtende houding aan, die de taak van de bezorgde moeder niet weinig verzwaarde. Frau Troistorff keek eens naar de beide heren, die op de afstand van enige passen hun jassen aanschoten en liet zich een paar woorden over de moeilijkheid van het kennismaken in een hotel ontvallen, die niet getuigden van een bijzonder grote tegenwoordigheid van geest. Zij gevoelde 't, zag dat de Italiaan klaar was, terwijl Gottlieb - die bloedrood haar aanstaarde - moeite had zijn linker arm in de mouw te krijgen, besefte, dat de gelegenheid haar voor altijd zou ontglippen en overwon haar schroom.
‘Mevrouw, u heeft mij een groot verdriet aangedaan. Natuurlijk zonder 't te weten of te willen; daaraan twijfel ik niet.’
Voor de tweede keer rezen de wenkbrauwen van mevrouw De Villetain omhoog.
‘U is wel goed het laatste er bij te voegen; maar ik begrijp volstrekt niet, wat u van me verlangt.’
‘Vergeef me, als ik iets zeg, maar ik spreek als moeder van mijn kind. U heeft ook een jongetje en dus begrijpt u, wat dit zeggen wil. Een moeder durft alles, wanneer 't haar kind geldt.’
‘Expliquez-vous, madame, de grâce expliquez-vous.’
‘Mijn zoon heeft u al tweemaal om een dans gevraagd en beide keren heeft u hem afgeweerd, terwijl u toch wel met anderen danst. Nu begrijp ik, dat er in het hotel betere dansers aanwezig zijn dan Gottlieb; maar hij heeft u toch geen reden gegeven hem zo krenkend te behandelen.’
‘Votre fils, votre fils?’
Mevrouw De Villetain schudde met haar bevallig kopje en zwaaide met haar kleine handjes, alsof zij zich niet herinneren kon ooit een wezen gezien te hebben, dat voor een zoon van Frau Troistorff zou kunnen doorgaan.
| |
| |
‘Hij staat daarginds, mevrouw. Het jonge mens, dat zijn jas toeknoopt.’
‘Vraiment?’
Het Franse vrouwtje nam Gottlieb van boven tot beneden op, schudde weer ontkennend het hoofd, en murmelde iets van connais pas. Frau Troistorff besefte flauw, dat Gottlieb met zijn waterachtige ogen, zijn dik mopneusje, zijn kinderachtige trekken onder een mannelijke baard, zijn grove handen en voeten zonder mannelijke kracht geen partij kon zijn voor een zo gevierde schoonheid als madame De Villetain. In plaats echter, dat dit besef haar nederig stemde, vervulde 't haar met toorn tegen al de overige heren van Montreux.
‘Misschien heeft hij uw ongenoegen gewekt door zich niet vormelijk te laten voorstellen; maar uw kennissen zijn niet de onze, mevrouw, en ik betwijfel ook, of al de heren, die u kent, op zulk een vormelijke wijs de eer hebben verkregen het woord tot u te mogen richten!’
Nu was de beurt aan de Franse om zich een nijdig woord te laten ontvallen.
‘U zal mij toch niet het recht willen ontzeggen zelf mijn kennissen uit te kiezen?’
Frau Troistorff voelde, dat zij te ver was gegaan.
‘Vergeef, mevrouw, als ik in het Frans mijn woorden niet volkomen meester ben. Ik bedoel, dat men in een hotel meestal zonder ceremoniële voorstellingen met elkander kennis maakt en dat mijn zoon u dus niet heeft kunnen krenken door in dit opzicht het voorbeeld van zovele anderen na te volgen. Hij is twintig jaar, voelt zich een man en...’
Mevrouw De Villetain moest zich op haar frisse lipjes bijten om niet in lachen uit te barsten.
‘Mais enfin, madame, wat verlangt u van mij?’
‘Verlangen, niets; ik heb u alleen maar iets te verzoeken, beter gezegd af te smeken, ter wille van Gottliebs gezondheid. Mijn jongen heeft zich overwerkt en alle teleurstellingen of smartelijke aandoeningen zijn dus hoogst nadelig voor zijn zenuwgestel.’
‘Ainsi, vous désirez?’
| |
| |
‘Dat u een volgende keer ook hem eens een dansje toestaat.’
Inmiddels was Gottlieb schoorvoetend naderbij gekomen.
‘Sta mij toe u voor te stellen: mijn zoon Gottlieb.’
De jonge fotograaf had er geen ogenblik aan getwijfeld, dat moederlief om zijnentwil de Franse schone toesprak en Frau Troistorff had hem te veel verwend, dat hij zich over deze handelwijze bijzonder kon verbazen. Hij gevoelde echter instinctief, dat de beslissing van de slag zijn eigen werk moest zijn en wierp zich dus met de blinde dapperheid van een bedeesde natuur plotseling midden in het gevecht.
‘O, mevrouw, ik heb u al meermalen bewonderd, omdat u zo goddelijk danst. Er is hier niet één andere dame, die een vergelijking met u kan doorstaan.’
Even verwonderd als voldaan keek Frau Troistorff haar jongen eens aan; zij had niet gedacht, dat hij zo flink voor de dag zou durven komen. Ook madame De Villetain scheen het compliment à bout portant goed op te nemen; misschien, omdat zij aan dergelijke ongekunstelde uitingen niet gewoon was. Haar blik had tenminste iets goedigs, zelfs aanmoedigends, toen zij antwoordde:
‘Ik hoor, dat u een groot liefhebber van dansen is.’
Gottliebs wangen begonnen te gloeien en zijn ogen te glanzen. Hij vergat de Italiaan, die een eind verder luisterend wachtte en riep uit:
‘Niets gaat boven dansen, mevrouw; maar alleen op voorwaarde, dat men een danseuse heeft als u!’
Eenmaal aan het gareel van zijn zenuwachtige schuwheid ontkomen, holde hij nu door, schimpte op de Duitse vrouwen, die lomp als boerinnen rondsprongen, op de Engelse, die gelijkmatig als tollen voortdraaiden, op de Amerikaanse, die maatloos vooren achteruit schoven en eindigde met een dithyrambische verzameling van Franse taalfouten, waarin mevrouw De Villetain als de elegantste der Parisiennes, de Parisiennes als de elegantste vrouwen van Frankrijk en de Françaises als de elegantste danseressen van de ganse wereld werden verheerlijkt. Tenslotte bleef hij steken in een ellenlange zin, werd beurtelings bloedrood en
| |
| |
doodsbleek, begon verdwaasd met de ogen te knippen en vond geen andere uitweg dan een gedwongen hoestbui.
Op dit ogenblik kwam de verblijde moeder te hulp. Nederig vroeg zij mevrouw De Villetain om een dans voor haar zoon op de thé-dansant van die avond.
Niet wetende hoe er zich af te maken, verklaarde het Franse vrouwtje slechts de eerste quadrille des Lanciers nog vrij te hebben.
Gottliebs fletse ogen vulden zich met tranen.
‘O! madame, pourquoi pas une valse?’
‘Maar ik verzeker u...’
‘Eén enkele wals maar?’
‘Enfin, als u er zo op staat, dan zal ik met mijn buurman aan tafel spreken, die ginds op mij wacht. Ik heb hem een mazurka en een wals beloofd. Misschien wil hij de wals afstaan en...’
‘De eerste, mevrouw?’
‘Neen, de laatste; maar ik kan nog niets beloven. Beloften moet men houden, nietwaar?’
‘Dus tot vanavond, mevrouw.’
‘Tot vanavond, meneer Troistorff.’
Zonder een antwoord af te wachten wendde zij zich om, voegde zich bij haar Italiaanse buurman en daalde met hem de trap af, die naar de voordeur geleidde.
In de verte hoorde men iets als een onderdrukt proestend gelach.
Toen een paar uren later mevrouw De Villetain, van een wandeling terugkerend, een ogenblik stilhield voor de uitstalling van een der grootste galanterie magazijnen, geschiedde het, dat de winkeldeur geopend werd en een mannelijke gedaante haastig naar buiten trad. Zij herkende Gottlieb, die een plat, langwerpig pakje, van blauw papier met een rood band omwonden, voorzichtig, recht voor zich uit, in de hand droeg.
De jonge man merkte haar tegenwoordigheid niet op en snelde het dorp dieper in, strak voor zich heen starend, als iemand, die aan een idee fixe lijdt.
Op de stoep van het hotel aangekomen, bleef het veel bewon- | |
| |
derde vrouwtje een poos de ondergaande zon bewonderen, wier stralen haar met een goudglans omhulden, en daar stormde ook Gotliebb weer aan, steeds met het platte, langwerpige pakje recht voor zich uit in de hand.
Met een gelaat, dat straalde van geluk en bewondering, begroette hij haar uit de laagte.
‘O, wat is u nu mooi!’
Daarna hief hij het pakje op en sprak de raadselachtige frase uit:
‘Maar vanavond zal u mij ook eens zien!’
Het middagmaal ging kalm voorbij. Ofschoon Frau Troistorff haar zoon herhaaldelijk aanspoorde zijn overbuurvrouw eens toe te spreken, bleef Gottlieb hardnekkig zwijgen. Hij wist niets te zeggen en durfde bovendien ten aanhore van zovele vreemden zijn mond niet open doen. Om een excuus te vinden, dat zijn moeder bevredigen zou, at hij tegen heug en meug door; wat de schrijfster in de waan bracht, dat haar middel nu reeds een zeer heilzame uitwerking had.
Na afloop van het diner daalde het ganse gezelschap naar het promenoir af: een lange, schraal verlichte en dito verwarmde galerij, waarin zowel de biljart- en speel- alsook de lees- en danszaaltjes mondden.
Tot negen uur moest Gottlieb er zich mee vergenoegen zijn aangebedene, in een druk gesprek gewikkeld met de Italiaan, onophoudelijk voorbij te zien slenteren, zonder dat zij hem zelfs een blik waardig scheen te keuren. Toen weerklonk het ritmisch gekras van het kleine orkest en maakten de dansers zich, paar voor paar, naar de parketvloer op.
Aan de eerste walsen, polka's en mazurka's nam Gottlieb geen deel. Naast zijn moeder staande keek hij toe en geen ogenblik liet zijn blik mevrouw De Villetain los. Zodra de quadrille des Lanciers was aangekondigd, trad hij uiterlijk stoutmoedig, inwendig bevend op haar toe, maakte een diepe buiging en... zweeg!
Het mooie vrouwtje deed geen poging zich aan de vervulling van haar belofte te onttrekken. Wel was zij, bij een recapitulatie
| |
| |
der gewisselde woorden, zeer verstoord geworden op zo'n Duitse blauwkous, die zich niet ontzag, ter wille van een halve idioot, dingen van haar te vergen, waarvoor zelfs een bezoldigde soeur de charité zou bedanken; maar zij wilde een uitgezochte wraak nemen, en hoewel zij nog niet wist hoe, begreep zij dat dit doel niet bereikt kon worden door hoofdpijn voor te wenden, of zich op een andere manier aan de zaak te onttrekken.
Zij stelde zich dus naast Gottlieb in het gelid, reikte hem haar kleine hand voor de visites, gunde hem zelfs haar beide handen in een balancez vos dames, maakte een buiging voor hem in de grande chaine en liet zich omvatten in de eindgalop.
Gottlieb was gelukkig. Hij sprong vooruit, als hij stil moest staan, maakte buigingen vóór zijn beurt, luisterde pas, als men hem driemaal tot de orde had geroepen en bonsde herhaaldelijk tegen anderen aan. Kennelijk zag en hoorde hij niets anders dan mevrouw De Villetain.
Spreken deed hij weinig; zo dikwijls echter de gelegenheid zich voordeed, fluisterde hij haar vragend in het oor:
‘Vous ne voyez rien?’
De eerste keren had zij hem van het hoofd tot de voeten opgenomen; maar, nooit iets anders te zien krijgend dan het half onwijze gelaat met de onnozel lachende ogen, het hoog toegeknoopte vest onder de ouderwetse rok en de lomp grote voeten, die met de grove handen harmonieerden, had zij maar afgezien van verdere pogingen om te weten te komen, wat le type met zijn geheimzinnige vraag bedoelde.
Zo was dan het einde van de quadrille genaderd en had zij uit verveling reeds bijna weer afgezien van haar wraakzuchtige plannen, toen hij in de snelle omdwarrelingen van de laatste galopsprongen haar hijgend in het oor beet:
‘Ik heb een nieuw chemisetje en een witte zijden das gekocht, omdat ik vandaag de eer geniet met de mooiste vrouw van Montreux te mogen dansen!’
Nu eerst begreep zij goed, wat er in het binnenste van haar danser omging en zag zij tevens helder in op welke wijze haar wraakzucht kon worden voldaan.
| |
| |
Op de quadrille volgde een wals; mevrouw De Villetain bleef echter met haar Italiaanse Griek zitten praten.
Zij wist, dat Gottlieb haar niet uit het oog zou verliezen en zag hem ook weldra zijn moeder verlaten om met een wijde boog tot haar te naderen.
Dichtbij gekomen hield hij nog even stil, schijnbaar de dansende paren beschouwend, inderdaad met een schuine blik zich vergewissend, of zij heus niet op zou staan. Toen zij kalm door bleef praten, trad hij eindelijk, met zenuwachtig slodderende benen, recht op haar toe.
‘Danst u deze wals niet mee?’
‘Ik had ze aan mijn buurman beloofd; maar hij gevoelt zich niet al te wel.’
De Italiaan deed maar flauwtjes zijn best de ironische glimlach te onderdrukken, die een scherper ziende dan Gottlieb te denken zou hebben gegeven.
Deze kampte zichtbaar met zijn bedeesdheid en behaalde een zegepraal.
‘Zou u... misschien... met mij?’
Mevrouw De Villetain vond het onnodig hem de frase te laten voltooien. Met een vluchtig ‘vous permettez, n'est-ce pas?’ waarop de hoofdknik van de Italiaan een bevredigend antwoord gaf, rees zij op, liet haar waaier op de stoel achter, schikte met een paar tikjes de plooien van haar japon in orde en liet zich door Gottlieb meevoeren.
Nu was Frau Troistorffs zoon overgelukkig! Hij dacht, dat iedereen naar hem keek en verbeeldde zich nooit zulk een goed figuur te hebben gemaakt. Toch durfde hij zijn danseuse niet aanzien; maar boog hij het hoofd achterover. Reeds het besef, dat zijn arm haar middel omvatte, deed zijn hart onrustbarend veel sneller kloppen.
De eerste keer langs zijn moeder heendraaiend zag hij duidelijk, dat zij hem lachend nablikte. Als hij wederom voorbij zwaaide, waren alle elektrische gloeilampen en alle menselijke aangezichten tot lange, snel golvende lichtstrepen ineengevloeid. En toen mevrouw De Villetain, zonder acht te geven op
| |
| |
zijn hijgen: assez... instant... reposer, hem voor de derde maal de zaal rondsleepte, onderscheidde hij niets meer in de woeste dwarreling van glanzende en duistere, rode, gele en groene vlekken.
Eindelijk liet zij hem dicht bij zijn moeder op een stoel neder en onder het angstig geklapwiek van Frau Troistorffs grote waaier kwam hij langzaam bij.
‘Dat heb j'er nu van.’
‘Ach, moeder... zwijg toch!... U... maakt me... zo... zenuwachtig!’
Doodsbleek staarde hij met verwilderde blik, steeds hijgend, voor zich heen, drukte nu en dan de hand tegen zijn hart aan en wiste zich onophoudelijk de zweetdruppels van het voorhoofd. Eer de pauze verstreken was konden zijn lippen haast geen verstaanbaar woord uiten; toen sprak hij:
‘Wees toch niet bezorgd. Ik voel me immers heel goed en ik heb gedanst... o, verrukkelijk!’
‘We moesten nu maar heengaan.’
Geen antwoord.
Het kleine orkest hief een mazurka aan en wederom bleef mevrouw De Villetain zitten, schertsend en keuvelend met de Italiaan.
Vlugger en moediger dan zoëven trad Gottlieb nogmaals nader.
‘Danst u weer niet, mevrouw?’
‘Het schijnt van niet, meneer Troistorff; ik had deze mazurka aan iemand beloofd; maar... mijn danseur blijft weg...’
‘Een mazurka is geen prettige dans.’
‘Men kan er ook op walsen.’
‘Dat heb ik nog nooit gedaan; maar... als u 't met mij zou willen beproeven.’
Gottlieb voelde zijn moed met de minuut stijgen. Hij kreeg zelfs lust de Italiaan een grofheid te zeggen.
Mevrouw De Villetain verklaarde zich bereid de proef te wagen.
Kalmer dan straks zweefden zij dus weer door de zaal rond en
| |
| |
het werd Gottlieb te moede, als had hij nog nooit zulk een hemels genot gesmaakt.
Dapper waagde hij 't nu zijn ogen eens de kost te geven. Zijn blik gleed over het ravenzwarte haar, het blanke voorhoofd, de lange, donkere wimpers, het fijne neusje, de uitlokkende lippen en onwillekeurig sloot hij eensklaps zijn arm steviger rond het dunne middel vast. Zij hield zich, alsof zij niets bemerkte en bleef hem leiden in de wellustige langzame, onmerkbaar voortschrijdende ommezwaaien van de geïmproviseerde bastaarddans. Langer dan straks kon hij 't nu volhouden en met het klimmen van zijn genot groeide ook zijn brutaliteit aan. De begeerte kwam in hem op zijn heerlijke danseuse een kus op het half geopende mondje te drukken en hij voelde het ogenblik naderen, dat hij voor deze verleiding bezwijken zou.
Toen hield de muziek eensklaps op en een onaangenaam gevoel van weeheid verdreef zijn genotvolle opwinding. Een sober waas overtoog zijn gedachten; hij wilde schreien en wist niet waarom. Samen bleven zij rondwandelen, arm in arm, zwijgend.
Doch opnieuw knarsten de violen, klaagden klarinet en cello, schetterden de trompetten.
Mevrouw De Villetain zei, dat het de introductie van een wals was en Gottlieb gevoelde, dat hij de man, die hem nu van haar zijde wilde dringen, ongetwijfeld naar de keel zou vliegen. Gelukkig maakte zij zelf zulk een gewelddadige maatregel overbodig; Gottlieb had maar een hand uit te steken om haar aanstonds in zijn arm te zien.
Het was een conquête; er viel niet meer aan te twijfelen.
Nu hervatte zij de dans in het eerste vluggere tempo en Gottlieb besefte al dra, dat hij ook thans niet leidde, maar geleid werd. In snelle korte zwirrelingen, waarbij de voeten de vloer niet verlieten; maar haar japon naar buiten uit fladderde en zijn rokspanden omhoog woeien, zwierden zij de zaal rond. Flauw onderkende hij nog even het gelaat van zijn moeder, dat reeds meer bezorgdheid uitdrukte dan voldoening; daarna was 't of de warme adem van de mooie Française hem met een nevel omgaf en hij zag niets meer, hij hoorde niets meer. Hij voelde alleen nog,
| |
| |
dat hij zwijmeldronken, zalig was. Vaster drukte hij haar tegen zich aan; maar zij scheen weg te glippen uit zijn arm en hij wervelde haar na, tintelend van angst haar te verliezen. Een wilde visioenenreeks stormde aan zijn ogen voorbij; hij verbeeldde zich, dat hij werkelijk voor de verleiding bezweek: de slanke gestalte aan zijn borst klemde, zijn mond op de frisse lippen perste... Dat was te veel; sterretjes dansten voor zijn ogen; alles ging op in damp, bezinningloos gierde hij naar de grond.
Toen hij de ogen weer opsloeg, ontwaarde hij zich zelf midden in een kring van mensen op een sofa uitgestrekt.
Een oude dame bette hem de slapen met eau de Cologne; een nog oudere wuifde hem met een waaier verse lucht toe; zijn moeder trachtte met angstige blik het losgesprongen chemisetje weer weg te duwen onder zijn vest en mevrouw De Villetain, die het tafereel werkeloos aanzag... lachte.
‘'t Is niets, 't is niets; hij komt al weer bij!’ riep de oudste dame in het Engels uit; maar Frau Troistorff liet zich zo gauw niet gerust stellen. Zij hield hem een tweede zakdoek met eau de Cologne onder de neus, wierp madame De Villetain woedende blikken toe en sprak geen woord.
Het Franse vrouwtje achtte haar ogenblik gekomen.
‘Gelukkig, dat het zo afloopt, madame Troistorff. Ik moet u heus aanraden met uw zwak zoontje voortaan wat voorzichtiger te zijn. Een jongmens, dat zo weinig de maat van zijn krachten kent, moet nog onder streng toezicht worden gehouden. Als ik geweten had dat een onschuldig dansje zulke gevolgen zou hebben...’
En tot de omstanders gewend:
‘Verbeeld u, dat mevrouw Troistorff mij gesmeekt heeft... ja gesmeekt, met haar zoon te dansen... ter wille van zijn gezondheid!’
Meesmuilend ging de groep langzaam uiteen.
De Duitse schrijfster zei alleen:
‘Gottlieb, mein Sohn, komm,’ nam toen de jonge fotograaf bij de hand en trok hem snel de zaal uit, de galerij door, de trap op en haar kamer binnen.
| |
| |
De volgende morgen kwam mevrouw De Villetain als gewoonlijk laat beneden. Tot haar verwondering vond zij de ontbijtzaal nog niet geheel verlaten. De Engelse tafelbuur van Frau Troistorff zat aan het venster en kwam dadelijk naar haar toe.
‘Goede morgen, lieve mevrouw. Weet u 't al van Frau Troistorff en haar zoon Gottlieb?’
‘Neen.’
‘Vanmorgen vroeg vertrokken... naar Pegli!’
‘Naar Pegli? Zo plotseling? En u zei gisterenavond, dat het daar voor haar zoon te hard woei!’
‘Dat had zij me verteld; maar Gottlieb schijnt vannacht zulke koortsachtige visioenen te hebben gehad, dat zij in deze omstandigheden de wind van Pegli een zeer heilzame afleiding voor hem vond!’
|
|