Marcellus Emants
De schrijver Marcellus Emants (12 augustus 1848 te Voorburg - 14 oktober 1923 te Baden, Zw.) studeerde rechten, maar wijdde zich geheel aan de letteren. Hij was driemaal gehuwd; zijn eerste vrouw overleed na anderhalf jaar, de tweede na twintig jaar, de derde - die hem een dochter schonk, zijn enige kind - overleefde hem tot 1956. Met F. Smit Kleine was Emants oprichter van De Banier, ‘tijdschrift van het Jonge Holland’, in 1875. Hij publiceerde daarin verhalen, reisschetsen en beschouwingen, en werd door de na hem komende tachtigers beschouwd als ‘de Johannes Baptista der moderne literatuur’. Met de vijftien jaar jongere Couperus is hij de voornaamste romancier omstreeks de eeuwwisseling. Zijn romans Een nagelaten bekentenis (1894), Inwijding (1901) en Liefdeleven (1916) vormen hoogtepunten uit die periode. Als dichter schreef Emants de belangrijke epische gedichten Lilith (1878) en Godenschemering (1883). Bekendheid genoot hij ook als toneelschrijver o.a. met Domheidsmacht (1904). Zijn filosofische en literaire opvattingen (hij was realistisch pessimist) zette hij uiteen in heldere en boeiende essays. Van zijn vele reizen over heel de wereld bracht hij verslag uit in een aantal reisboeken. De laatste decennia is de belangstelling voor zijn oeuvre, dat een vijftigtal werken omvat, sterk gegroeid.
Over zijn leven en werk schreef Pierre H. Dubois, Marcellus Emants, een schrijversleven (2e herz. druk 1980).