Voorwoord
Op gevaar af van het spreekwoord: ‘qui s'excuse, s'accuse’ op mij toegepast te zien, acht ik mij genoodzaakt een waarschuwend voorwoord aan het volgend verhaal toe te voegen.
Reeds vele jaren zijn sedert de conceptie er van verlopen.
Vrezende dat men er een toespeling in zou kunnen zien op een bekende Haagse catastrofe, werkte ik er in de aanvang slechts langzaam aan door.
De tijd moest eerst de gemoederen tot bedaren brengen, want een bedaarde lezer zou het, dunkte mij, ongetwijfeld opvallen, dat er tussen het gewaand model en de geleverde afbeelding meer punten van verschil dan van overeenkomst bestonden.
Een Rotterdamse catastrofe volgde nog voor de voltooiing van het werk, en, zonderling genoeg, deze geleek meer dan de Haagse op de loop van zaken aan mijn verhaal ten grondslag gelegd.
Bijkomende omstandigheden dwongen mij ook toen tot langzaam arbeiden, maar mijn besluit om de uitgave niet langer om bovengenoemde reden te vertragen stond toch reeds vast. Mijn verklaring, dat ik geen enkel model in Rotterdam genomen heb, de hoofdbetrokkene in de Rotterdamse zaak niet eenmaal van uiterlijk ken, moest geloof vinden, en bovendien... er kon immers een derde catastrofe komen.
Hiertegenover staat, dat indien ik ook al eens een neus van Herinnering op een gezicht van Verbeelding moest plaatsen, ik niet met Hildebrand getuigen kan, dat het mijn streven was ‘de uitdrukking des gelaats zo weinig bepaald [te maken] dat een zelfde tronie dikwijls op wel vijftig onderscheiden mensen gelijkt.’
Onder het werken stonden mij wel degelijk - althans wat de hoofdpersoon van het verhaal betreft - bepaalde individualiteiten voor ogen, en steeds streefde ik er naar het karakteristieke in ieder zo sterk mogelijk te doen gevoelen. De lezer echter verzoek ik zich met de geleverde afbeeldingen te willen vergenoegen. Het zoeken naar de modellen zou een nutteloos