Godenschemering
(1883)–Marcellus Emants– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
[Inleiding]De Heer Pijttersen verzoekt mij voor Godenschemering een toelichting te schrijven. Ik acht dit overbodig, maar ben bereid door middel van eene korte inleiding aan zijn verlangen te gemoet te komen, omdat er waarheid ligt in zijn bewering, dat het groot aantal vreemd klinkende namen bij den eersten aanblik lezers zal afschrikken. Ik zeg: bij den eersten aanblik, want onder het doorlezen moet het spoedig blijken, dat men op den duur slechts met weinige namen te doen heeft. De overigen blijven van zeer ondergeschikt belang voor den loop van het verhaal, en vingerwijzingen naar een bekend onderstelde Mythologie zijn zij geen van allen. De schildering van de karakters, zoowel als van de handeling, zal - hoop ik - ook voor hem duidelijk zijn, die van Odien nooit anders dan ter loops hoorde gewagen. De volgende zinsneden hebben dus ten doel eene aanwijzing der hoofdpersonen te geven en een onmiddelijk-te-huis-geraken in het gedicht te bevorderen. | |
[pagina VI]
| |
In Asgaard - een hemelsch verblijf, dat men zich ergens boven de aarde (Midgaard) verheven moge denken - wonen de Asen en Asinnen, de Walkuren en de schimmen der in den strijd gesneuvelde helden. Ofschoon nu en dan, ter afwisseling, ook goden en godinnen genaamd, versta men onder Asen en Asinnen wel zeer machtige, maar geenszins almachtige wezens. Odien, hun vorst, (ook Alvader, Zegevader, Ravengod geheeten) heeft bij zijn vrouw Frikka twee zonen: Toor, den dondergod en Balder, den zonnegod. De bloedverwantschap, die soms tusschen Odien en de overige Asen aangenomen wordt, doet hier niets ter zake. In het gedicht komen nog als Asen voor: Freir, de god des vredes, Bragi, de zanger, Forsete, de god des rechts, (Balders zoon), Heimdaal, de wachter van de hemelsbrug, Hermoder, de bode der Asen, de blinde Hoder, Tuur, Oller, Widar, Wali, Nîurd, benevens de Asinnen: Sief, vrouw van Toor, Nanna, vrouw van Balder, Idoena vrouw van Bragi, Freya, zuster van Freir, Skadi.Ga naar voetnoot* De Walkuren (waarvan Rist en Mist met name worden genoemd) zijn strijdbare maagden, welke de gevallen helden uit het slaggewoel naar Asgaard voeren. Zij kunnen als Odiens lifwacht beschouwd worden, en dienen daarenboven als schenksters bij de maaltijden. Elke Ase heeft in Asgaard zijn paleis. Dat van Toor | |
[pagina VII]
| |
heet Bilskirnir, dat van Balder Breidablik, dat van Frikka Fenzaal; de namen der overigen zijn van minder belang. Bovendien bevindt zich daar Walhal, de zaal waar goden en helden vereend aan den disch plaats nemen en mede (bier) drinken. Op het Ida-veld oefenen Asgaards bewoners zich in het vechten. Wie niet in den kamp sneeft moet na zijn dood in Hel verblijven, een somber oord, dat men zich onder de aarde moge voorstellen, en waarover Hela heerscht. Op aarde (Midgaard) eindelijk leven: de reuzen of Joten, waartoe Tiassi en Farbauti behooren, de Wanen en de Alfen (met welken de lezer weinig te maken heeft) en de menschen. De eersten kunnen als de natuurlijke vijanden beschouwd worden der Asen, die hen overwonnen hebben en genoodzaakt het beste deel van hun gebied aan de zwakke menschen af te staan. Ten slotte is al wat leeft onderworpen aan een onbekende macht, welker wil door de drie Nornen Oerd, Verandi en Skoeld (verleden, heden, toekomst) ten uitvoer wordt gelegd.
Misschien zou het sommigen aangenamer in de ooren hebben geklonken hadde ik in plaats van Odien, Toor enz. Wodan, Donar enz. gesteld en dus over het gedicht een ietwat nationalere tint gelegd. Dan echter had Loki's rol moeten vervallen, daar men van hem te weinig | |
[pagina VIII]
| |
sporen bij ons aantreft. Om hem te kunnen behouden behield ik ook de Scandinavische namen, en het gedicht moge zelf bewijzen of ik daarin wel deed. Om zijn eigenaardige verhouding tot Asen, Joten en menschen - eene verhouding welke de Edda m.i. wettigt - wees ik in deze inleiding zijn plaats naast of in een dezer soorten van levende wezens niet nader aan. Welke deze verhouding is moet de loop van zaken ophelderen; zijn vrouw heet Siguun en zijn zoon Narwi.
's Gravenhage, 28 Augustus 1883.
MARCELLUS EMANTS. |
|