| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
(Een groot jaar later).
Het toneel stelt de huiskamer van een Haagse woning voor. Links
de deur naar Herman's kamer; rechts de deur van Marie's kamer.
In de achtergrond links de deur, die dieper het huis in voert; rechts
een deur, die naar de voordeur geleidt. De voor-laatste en laatste deur
kunnen vervallen en vervangen worden door een porte-brisée, waarachter
men de andere helft van een suite ontwaart. De meubelen
van bedrijf I staan weer in dit vertrek; maar zijn vermeerderd
met enige nieuwe.
| |
Eerste Toneel.
Marie, Sientje, later Alfred.
(Marie ruimt met Sientje het ontbijt op en heeft op een blad
een ontbijt voor Alfred gereed gemaakt).
Marie.
Een boterham, een zacht gekookt eitje, de trekpot, melk, suiker en een kopje. Zet alles boven op 't gangtafeltje, tik dan aan meneer Alfred z'n deur en zeg hem, dat 't al over half tien is.
Scientje.
Best, mevrouw,
(zij wil met het blad heengaan).
Marie.
Is juffrouw Clara nog niet t'huis?
Scientje.
Neen, mevrouw; de juffrouw heeft van morgen al om kwart over zevenen d'r glas melk gevraagd. Ze staat nog eer op dan wij.
Marie.
Ja, ja, ik weet 't.
(terwijl Marie nog opruimt wat er op te
ruimen valt, komt Sientje bij de deur Alfred tegen, die er zeer
slordig uitziet).
| |
| |
Alfred.
Laat dat ei dan maar hier en 't brood ook.
Marie.
Maar Freddie, eet je nu weer niets?
Alfred
(gejaagd).
Neen, mama, ik heb geen trek; mijn maag is van streek,
(tot Sientje).
Breng de tee op m'n kamer,
(tot Marie gehaast, als Sientje vertrokken is)
Mama, hoor eens gauw.
Marie
(ontsteld).
Is er weer iets aan de hand?
Alfred.
Papa heeft me gisterenavond weer eens de waarheid gezegd. O, heel flink; maar waar dient dat nu toe? Ik geef hem immers gelijk. Maar als ik geen zaken, geen mooie zaken krijg, verveel ik me en als ik me verveel, raak ik aan de boemel.
Marie.
Ach, God; ach, God!
Alfred.
Van nacht heb ik geen oog dicht gedaan. 't Is, of m'n kop splijten zal. En wat vraag ik? Een ellendige vijfhonderd pop.
Marie.
Maar je hebt ook al zo dikwels geld gevraagd en je hadt me zo vast beloofd geen....
Alfred.
Ach, wat! Beloofd? Als je in de rats zit, zou je immers wel beloven de maan uit de hemel te halen!
Marie.
Ik had je toch pas weer honderd gulden van m'n kleedgeld gegeven.
Alfred.
't Was een ouwe beer, waar ik al niet meer aan dacht. Maar breek daar uw hoofd niet mee; de ouwe heer betaalt.
Marie
(verwonderd).
Betaalt ie?
| |
| |
Alfred.
Daar moet ie immers toch mee eindigen. Maar laat me nu even uitspreken. U weet wat het Buro van Konsultatie is, niet waar?
Marie.
Waar je een advokaat krijgt als je onvermogend bent?
Alfred.
Presies. Nu.... dat Buro heeft me toegevoegd aan een.... keukenmeid.
Marie.
Aan een keukenmeid? Jou? De zoon van een minister?
Alfred.
Fijn zaakje, hè? Dat noemen ze nu de verheven roeping van een advokaat? Keukenprinsessen verdedigen! Ik heb er dan ook feestelik voor bedankt; maar nu ben ik voor de deken van de orde der advokaten moeten komen om me te verantwoorden. Ja wel! Kent u die deftige pisang? Zó'n ventje; met een bult. En dat wou nog erg uit de hoogte doen. Zo'n krates! Ik begon te lachen en.... dat heeft ie me verdomd kwalik genomen. Nu moet ik weer verschijnen voor de Raad van Toezicht en discipline van de orde der advokaten. Is dat een gedonderjaag!
Marie.
God, jongen, wat kan die Raad van.... die Raad.... wat kan die je doen?
Alfred.
Waarschuwen, berispen, schorsen, des noods afzetten.
Marie.
Freddie, Freddie, wees toch voorzichtig. Denk toch aan je toekomst, je carrière!
Alfred.
Ja wel; dat zegt de ouwe heer ook. En daarom wil hij die vijfhonderd gulden wel betalen; maar dan moet ik voor die Raad van toezicht schuld erkennen en m'n hoofd buigen.
Marie.
Wees maar blij, als je er zo afkomt.
| |
| |
Alfred.
O, tegen die verwaande confrères van me zou ik met plezier spelen: aap wat heb ie mooie jongen. Als ik daarmee nu maar uit de brand kwam. Maar ik heb nog drie andere beren: een van twee honderd, een van vier honderd en een speelschuld van twee duizend.
Marie.
Nog zes en twintig honderd gulden! Maar, m'n hemel, jongen, waar moet al dat geld van daan komen? Je weet toch hoe papa in geldzaken is.
Alfred.
Deun, ja, verdomd deun!
Marie
(streng).
Alfred, je papa heeft 't niet aan je verdiend, dat je op die toon van hem spreekt. Me dunkt, dat je ons genoeg geld hebt gekost en wij zijn lang zo rijk niet als jij schijnt te denken.
Alfred.
Ach, kom! Een minister zou geen krediet hebben en net zoveel geld kunnen krijgen als ie maar wil! Maak dat de poes wijs! Neen, de ouwe heer heeft 't land aan me, omdat u van me houdt. Dat is de hele zaak.
Marie.
Och, och, wat zal dat weer een onaangenaamheden geven! En wat moet ik zeggen? Wat moet ik doen? Ik heb je al zo dikwels geholpen en voorgesproken.
Alfred.
Wat baat ook al dat gemors? Laat me leven zoals 't de zoon van een rijke meneer.... een minister past, of.... laat me op avontuur de wereld ingaan. Ik moet met geld kunnen smijten of ik moet er een sport van maken geld te verdienen. De rest laat me koud. Wil de ouwe heer niet meer afschuiven.. nou, ook goed. Dan word ik akteur of reiskoerier, des noods zakkenroller. Maar dat krenterige dubbeltjes-omdraaien!....
Marie
(die na heeft gedacht).
God, Freddie, kind, spreek zo niet. 't Is om van te griezelen. Ik geloof, dat jij tot alles in staat zoudt zijn. Maar.. wacht.. laat eens zien.... Ja, 't is waar, die zijn er nog....
| |
| |
Marie
(naar een kastje gaande).
Ik heb een hypoteek.... van mijn eigen geld. Daar wordt alle jaar twee honderd gulden op afgelost. Die heb ik juist ontvangen.
Alfred.
Nu.... geef maar op; dat is ten minste weer één beer gemuilband.
Marie.
Ik moet 't terug hebben, hoor. Ik moet dat geld aan je papa verantwoorden.
Alfred.
Ja wel, ja wel. Geef 't maar gauw; anders worden we nog overvallen.
(Marie haalt het geld uit het kastje).
Marie.
Hier. Zorg nu eerst, dat die zaak in orde komt.... die zaak van de Raad.... dat Buro van.... hoe heet 't ook weer?
Alfred
(gemaakt deftig).
Raad van toezicht en discipline op de orde der advokaten. Meerderjarig, gepromoveerd en toch nog onder toezicht. 't Is belachelik!
Marie.
Nu juist.... die Raad. Misschien, dat papa dan.... tot beloning.... Ik zal zien; maar beloof me nu in Godsnaam geen schulden meer te maken.
Alfred.
Ik houd m'n beloften immers toch niet. Maar.... dank u wel voor de tweehonderd pop
(hij zoent zijn moeder).
U doet ten minste wat u kan. Nu ga ik m'n tee uitdrinken. Hè, 't is of m'n kop moet bersten,
(in het heengaan)
Mama.... maakt de ouwe heer heel veel spuls, zeg dan gerust: als Alfred 't geld niet krijgt, zal je zien, dat ie een ferme dwaasheid doet en dan.... is Holland in nood!
Marie
(krachtig).
Neen, jongen, dat zeg ik niet! Zo mag je niet spreken tegen je vader.
| |
| |
Alfred.
Zo spreek ik wèl. Ik heb geen zin krom te liggen, omdat hij wil oppotten. En als hij niet oppot.... waar laat ie 't geld dan? (af).
Marie
(alleen, het kastje sluitend).
O, dat geld, dat geld! Hoe doen andere mensen toch? Die schijnen er altijd van te hebben.
Scientje
(binnentredend).
Mevrouw, daar is dat meisje, dat 'r dienst gepresenteerd heeft.
Marie
(neemt haar sleutchnand en gaat heen).
Ik kom. (Sientje af). En de jongen heeft gelijk; waar laat Herman 't? (af).
| |
Tweede Toneel.
Heiman, Weimer, later Marie.
Weimer
(komt uit Hermans kamer binnen: Herman volgt hem).
Niemand wist, dat die tante zo rijk was: maar nu Dora zo'n mooie erfenis heeft gedaan.... nu kan 't je toch niet verwonderen, dat ik lust heb eens wat var: Europa te gaan zien, eer ik daar te oud voor word....
Herman.
Verwonderen doet 't me ook niet; maar.... nog geen jaar ben je in betrekking en me nu al in de steek laten....
Weimer.
Natuurlik ga ik niet weg, eer je een goede plaatsvervanger voor me hebt.
Herman.
Luister eens, kerel. Toen ik trouwde, bezat ik wat fortuin; maar mijn vrouw heeft in 't begin een beetje erg duur huisgehouden, mijn zoon heeft een beetje heel veel geld gekost! Ergo zou ik m'n ouwen dag liever niet op een ministerspensioen tegemoet gaan. Ben ik eenmaal minister af, dan heb ik op mijn leeftijd niet veel kans meer iets goeds te krijgen.... iets, dat
| |
| |
voor mij past en waarvoor ik pas, tenzij........ tenzij jouw baantje open kwam. Zon jij dus niet aan willen blijven, totdat ik moet aftreden?
Weimer.
A, je zoudt willen, dat ik mijn baantje voor je warm hield. Maar.... hoe lang denk je nog minister te blijven?
Herman.
Als je nu eens wachtte, totdat de Kamer weer vernieuwd wordt.... dus nog drie jaar. Misschien zijn dan m'n dagen wel geteld of heb ik er genoeg van gekregen.
Weimer.
Drie jaar.... drie jaar....
Herman.
's Zomers kan je immers een flinke vakantie nemen.
Weimer
(goedig toegevend).
Nu......
Herman.
(de hand uitstrekkend).
Is 't afgesproken?
Weimer.
(hem de hand drukkend).
Omdat jij 't bent.
Herman.
Ik blijf er je mijn leven lang dankbaar voor.
(Marie komt op).
Marie.
Hé, meneer Weimer, al zo vroeg hier en op Zondag?
Weimer.
De zaken, mevrouw, storen zich niet aan de Zondagsrust; maar daarom mag ik u niet storen in huiselike bezigheden.
Herman.
Na twaalven kom ik die stukken dan wel halen.
Weimer.
Misschien reik ik ze nog wel vóór twaalven even hier aan.
(tot Marie).
Wat heeft uw man een sukses in de Kamer! Eergisteren waren de tribunes vol dames. Hij zal nog ijdel worden.
Marie.
Ik geloof, meneer Weimer. dat alle mannen ijdel zijn. Mijn
| |
| |
groeten aan Dora.
(Weimer, die haar de hand heeft gegeven, vertrekt).
| |
Derde Toneel.
Marie, Herman, later Clara.
Marie.
Die Weimer heeft 't maar getroffen, dat jij net een baantje voor hem hadt, toen hij trouwen wilde.
Herman.
Ik heb 't met hem niet minder goed getroffen. Zeg.... is van der Poort nog geen tweehonderd gulden op z'n hypotheek komen aflossen?
Marie.
Ik geloof 't niet.... Ik herinner me niets....
Herman.
Vreemd. Een week te laat. Andere jaren was ie zo prompt.
(een krant nemend)
Alfred al uit de veren?
Marie
(een en ander beredderend).
Hij is daar net hier geweest. Hij heeft weer erge hoofdpijn. Ik vind, dat ie er met den dag slechter uitziet.
Herman.
Waarom komt ie niet meer in de frisse lucht?
Marie.
En je verlangt, dat ie werken zal.
Herman.
Doet ie dat dan in de Bodega, waar ie elke dag van half vijf tot zessen te vinden is?
Marie.
Hij moet toch onder mensen komen! Denk je, dat een advokaat kliënten krijgt door in 't bos te wandelen?
(gemoedelik maar ernstig)
Bezorg hem zaken, Herman, maar mooie zaken; zaken, waarin de jongen plezier kan hebben.
Herman
(schertsend).
Mooie zaken, Marie, kan ik niet maken,
(ernstiger).
Wil de
| |
| |
jongen liever geregeld buro-werk of ander werk hebben dan afwachten, dat ie praktijk krijgt.... goed.... best, ik zal hem helpen. Maar.... als dat zo is, waarom zegt ie mij dan juist 't tegendeel.... ten minste voor zover hij iets zegt?
Marie
(zwak verwijtend).
Ja.... jij hebt nooit z'n vertrouwen weten te winnen; dat is ongelukkig genoeg.
Herman.
Daar zullen we de reden nu maar niet van naspeuren. Ik wil je alleen nog dit zeggen: wees voorzichtig. Alfred is lui en verwend. Misschien heeft z'n gezondheid er toe meegewerkt hem zo te maken: maar zoals de zaken staan, kan maar één ding hem er bovenop houden en dat is de harde noodzakelikheid van zich door 't leven te moeten heenslaan. Het ontbreekt de jongen niet aan energie, maar die moet geleid worden in de goede richting. Doen we 't tegendeel, dan....
Marie.
Herman. Freddie is teer en gevoelig. Met hardheid kan je hem wel ter neer slaan.... misschien tot een dwaasheid aandrijven; maar zal je overigens weinig bereiken....
Herman.
Door hem in z'n verkeerde neigingen te stijven nog veel minder. Ik bid je. Marie, werk me niet tegen. Begrijp toch, dat je geen dronkaard genezen kunt door hem de sleutel van je wijnkelder te geven. Jij bent moeder en hij is je lieveling; maar....
(Clara treedt binnen).
Clara.
Goeie morgen. Hè, wat een weer! Een regen en een wind!
Herman.
En jij dapper er op uit, hè?
(Hij geeft haar een zoen).
Marie.
Met die ouwe japon, je grote mantel, je overschoenen en je glimmende hoed, kan je een buitje trotseren. Wat moeten de mensen er toch wel van zeggen, dat de dochter van een minister in zulk een kostuum vóór dag en dauw als een schoolmamsel uit les geven gaat en dat nog wel op Zondag!
| |
| |
Clara
(heftig).
U weet toch, mama....
Marie.
Kalm maar, kalm maar....
Clara
(zich beheersend).
U weet, dat ik me graag netjes kleed; maar zou u nu willen, dat ik met m'n nieuwe japon in de regen ging lopen?
Marie.
Ik zou willen, dat je t'huis bleef. Hier is ook nuttig werk te doen.
Clara.
Waarom mag ik u dan nooit iets uit de hand nemen?
Marie.
Omdat ik geen opofferingen verlang; maar dat is geen reden om 's Zondags morgens les te geven.
Clara.
Als ik 's Zondags vroeg les geef aan Anna Mulder, dan is dat, omdat ze tegen tien uur naar de kerk moet en in de week geen tijd heeft met 't huishouden van haar ziekelike vader, die ze niet alleen kan laten en met haar eigen pianolessen.
Marie.
Dat les geven schijnt je biezonder te amuzeren.
Clara.
Anna Mulder en haar vader, mama, zijn zó dankbaar, dat..
Marie
(lachend).
Dat spreekt van zelf: 't kost hun geen geld. Maar als je behoorlik betaling vroeg, is 't nog de vraag, of de mensen je wel zouden nemen.
Herman
(die zijn krant weer heeft opgenomen).
Clara wil juist mensen helpen, die geen andere hulp kunnen krijgen, niet waar Clara?
Marie.
Ik vind 't bespottelik, allerbespottelikst; maar.... zij moet 't weten en als jij 't goedvindt.... (
neemt haar sleutelmand en vertrekt
).
| |
| |
| |
Vierde Toneel.
Herman, Clara, later Sientje.
Clara.
Vadertje, luister eens: verleden jaar.... toen ik pas van school was gekomen, heeft u eens zo lief, zo vertrouwelik en ernstig met me gesproken. Tegen wil en dank moest ik u toen alles vertellen.... al wat er in me omging.
Herman.
Kindje, daar heb je me veel plezier mee gedaan; maar.... deed je dat heus tegen wil en dank?
Clara
(een beetje verlegen).
Ja.... ik was.... ik dacht toen niet.... niet lief over u. Ik vond 't niet zoals 't hoort, dat u ons altijd alleen liet.
Clara.
Maar dat is nu veranderd. O, helemaal.... Tegenwoordig.. ach, ik begrijp wel wat voor een moeilik leven u gehad heeft.
(Herman geeft haar plotseling aangedaan een kus)
. Mama is zo'n heel ander mens dan u.... Zolang Alfred en ik dus op school waren.... heeft u gedacht....
Herman.
Verder, m'n kind, verder maar. Waar wou je op neerkomen?
Clara.
U zei toen: ik zou je aanraden lessen te gaan geven. Dat is een nuttig werk: je komt er door in aanraking met allerlei mensen.... je trekt partij van 't geen je geleerd hebt en je blijft toch in je ouderlik huis.
Herman.
Was dat niet goed bedacht? Je had gezegd, papa, waarom kan ik niet iets ernstigs, iets nuttigs gaan uitvoeren.... een beetje goed doen op de wereld. U verlangt 't wel van Alfred; waarom niet van mij?
Clara.
Toen u me die lessen bezorgd had, was ik ook heel blij; maar.... als 't nu waar is wat mama zegt: dat de mensen mijn
| |
| |
lessen alléén maar goedvinden, omdat ze geen geld kosten.... dan is 't weer niet ernstig en niet nuttig, wat ik doe.... dan is 't toch weer kinderwerk.
Herman
(vergoelikend).
Och, Clara, je mama kent die Mulder en z'n dochter niet eens.
Clara.
Maar wat ze zegt, kan toch wel waar zijn.
Herman.
(gekscherend).
Wat wordt jij een kleine tobberd; vroeger was je zo'n vrolike meid.
Clara
(heftig).
Ik wil ook niet zo wezen.... ik doe er u verdriet mee.... Maar u weet niet, hoe mama mij ter neer kan slaan en.... ontmoedigen.... wantrouwend maken....
Clara.
Ze kan zich nooit eens in me verplaatsen. En dan die kleine speldeprikken, die.... Weet u nog wat ze gisteren aan tafel gezegd heeft?
Clara.
Dat kinderen maar niet altijd mochten blijven teren op hun ouwers. Jongens moesten gaan verdienen en meisjes behoorden te trouwen.
Herman.
Dat sloeg op Alfred.
Clara.
Neen, papaatje; dat sloeg op mij. Mama wil me weg hebben!
Herman.
Mama, die zo dol is op haar kinderen?
Clara.
Maar als ik nu eens een betrekking kon krijgen.... een heuse betrekking, een betrekking, die nuttig is en een goed
| |
| |
salaris geeft.... waarvan ik met zuinigheid op kamers wel zou kunnen leven.... vooral als ik er nog privaatlessen bij geef.. zonder u een sent meer te kosten?
Herman.
Hier in den Haag?
Clara.
Neen, in Amsterdam.
Herman.
Wat is dat dan voor een betrekking?
Clara.
Sekretaresse bij de Nederlandsche Maatschappij tot Nut van de Vrouw. Dan kan mama niets meer zeggen, en wanneer ik dat was en ik deed niet ernstig en goed m'n plicht, dan kreeg ik toch zeker net als een man m'n ontslag.... is 't niet?
Herman
(lachend).
Daar twijfel ik niet aan; maar
(ernstiger)
denk je nu, dat ik 't aangenaam zou vinden op die manier geld te bezuinigen?.. Alle dagen te moeten denken: nu zit mijn Clara eenzaam op d'r kamer.. En zou 't je niets kosten mij mijn enig dochtertje af te nemen, mijn meisje, met wie ik zo graag m'n babbeltje houd, mijn verstandige lieveling, die ik zoo moeilik kan missen?
Clara.
Ach, wat heeft u aan mij? Telkens onaangenaamheden met mama.
Herman.
Nu.... nu.... En.... kindjelief.... om werkzaam, nuttig werkzaam te kunnen zijn, is 't daarvoor nu zo goed, zo noodzakelik, dat je gaat leven als zo'n ongelukkige vrijgezel?
Clara.
Noodzakelik.... neen....
Herman
(snel invallend).
Kijk nu eens naar mevrouw During, die 't tijdschrift voor vrouwenarbeid redigeert.... Die is getrouwd. Mevrouw den Hoff, die de huishoudschool bestuurt, is getrouwd en moeder van twee kinderen.... Mevrouw....
| |
| |
Clara.
O, getrouwd te zijn met een verstandige man, die deelt in je plannen, met wie je je idees bespreekt.... iemand als u.. ja....
Herman.
Heb ik je al verteld, dat Echten in de laatste tijd weer enige keren bij me is geweest?
Clara
(enigszins verward).
Neen.... Echten? Bij u?.... Waarvoor?
Herman.
In de eerste plaats om me te zeggen, dat hij jou zo dankbaar is.
Clara
(heftig uitvallend).
Dankbaar? Omdat ik hem afgewezen heb? En dat komt hij u vertellen?
Herman
(lachend).
O, o, wat vergalopperen wij ons daar!
Clara.
Maar u zegt toch, dat ie dankbaar is.
Herman.
Dat is ook zo. Hij is je dankbaar, dat jij hem de ogen hebt geopend.
Herman.
Hij voelt zich afgewezen, omdat jij hem voor een leegloper en een egoïst houdt.
Clara.
En ik heb juist....
Herman.
Die gedachte hindert hem zó, dat ie nu met alle geweld een betrekking wil hebben of.... beter gezegd: een maatschappelike werkkring. Hij is niet gemakkelik te helpen; maar toch heb ik hoop binnenkort iets geschikts voor hem te vinden. Ik moet erkennen, dat de jongen geen slechte indruk op me gemaakt heeft. Z'n hoofd is goed.... z'n hart zit op de rechte plaats....
| |
| |
Herman.
Vin jij dat ook? Zo.
(gemoedelik).
Zeg, kindje, heb jij hem niet wat hard, wat te bruusk afgeweerd?.... Hij schijnt 't zich erg te hebben aangetrokken.... Wil je misschien eens horen wat ie zei?
(Clara, die nadenkend voor zich uit heeft gekeken, knikt bevestigend).
Als uw dochter mij niet op zulk een heftigen toon 't zwijgen had opgelegd, dan....
Clara
(heftig).
Waarom heeft mama ook niet gedaan wat ik vroeg? Nu heb zelf moeten spreken en ben veel te heftig geworden.
Herman.
Jammer genoeg. Echten heeft nu een verkeerde indruk van je gekregen. Hij had niets liever gewild dan een aardig kapitaaltje beschikbaar stellen voor een of ander mooi sociaal plan, dat jij hem zoudt hebben aangeegven en....
Clara.
Neen; dat is gekheid. Hij moet zelf.... Weet u wat ik geloof?.... Daar zit mama weer achter.
Herman.
Hoe kan je dat nu denken? Sinds wij in den Haag wonen, heeft Echten mama eens.... zegge één keer gesproken.... op haar jour.... in 't bijzijn van allerlei andere mensen. Voel je niet dat de jongen door jou genezen wil worden?
Clara.
Genezen? Door mij? En waarvan?
Herman.
Echten is een geestige spotter en zulke mensen lijden dikwels aan wantrouwen.... overdreven wantrouwen in zich zelf en in alles wat hun al te mooi voorkomt.
Clara.
En daarvan zou ik....?
(er wordt geklopt).
| |
| |
Sientje.
Meneer, daar is meneer Weimer weer; hij wou u graag nog effen spreken en de baron, meneer Echten is er ook.
Clara
(heftig).
O, dat is een afspraak! Nu doet u net als mama!
Herman.
Ik zweer je, dat ik Echten niet verwachtte. Ongeveer een maand geleden heb ik hem ter loops gezegd: als je me weer iets te vragen hebt, kom dan 's Zondags aan m'n huis. Dat is alles,
(stilte)
Vertrouw je me niet?
Clara
(Herman in vervoering om de hals vallend).
Ja vadertje, u vertrouw ik.
Herman
(Clara aan zich drukkend).
Kleine lieveling!.... Sientje, laat meneer Weimer in m'n studeerkamer en vraag of meneer Echten hier wil komen.
(Sientje af).
Herman.
Je zult natuurlik zo vriendelik zijn hem even gezelschap te houden, terwijl ik met Weimer spreek,
(zeer gemoedelik)
Clara-lief, ik zal je nooit misleiden en ook nooit tot iets dwingen: maar heb je m'n raad nodig, dan spreek je. Niet waar?
(Clara knikt)
Tot straks, kind.
(Herman af. Clara kijkt even in de spiegel en brengt haar haar wat in orde).
| |
Vijfde Toneel.
Clara, Echten.
Echten
(binnentredend).
O!.... Pardon, juffrouw.... ik....
(hij wil teruggaan).
Clara.
Kom binnen, meneer Echten. Papa moet even meneer Weimer te woord staan,
(zij wijst hem een stoel aan; ogenblik van stilte).
U komt.... u hoopt.... u zoekt een werkkring, niet waar?
| |
| |
Echten.
Weet u daar al van?
Clara.
Papa is toch niet onbescheiden geweest?
Echten.
O, neen. Dat uw papa dit met u....
(hij kijkt haar can)
Pardon; ik herinner me, dat er onderwerpen zijn, waarover u me verboden heeft te spreken.
(stilte).
Clara
(hem de hand toestekend).
Ik heb u verleden jaar gekwetst.... Wil u me dat vergeven?
Echten
(haar de hand drukkend).
Ach, juffrouw Clara, u had wel gelijk mij te minachten.
Clara.
Ik heb u in 't geheel niet geminacht.
Echten.
Dank u. Dat is een goed woord. Als u wist, hoe gelukkig u me daar mee maakt.
Clara.
Ik vond u alleen zo.... zo zonderling. Ik moest telkens denken, dat 't niet uit u zelf kwam, wat it zeide.
Echten.
Omdat ik wel eens sarkasties ben? Ja, dat is soms plus fort que moi. Maar.... in de grond ben ik dan toch heel ernstig.
Clara.
Eigenlik dacht ik, dat it maar een beetje de gek met me stak.... met mijn denkbeelden.
Echten.
O, neen! Integendeel! Ik heb eerbied voor uw denkbeelden. U heeft me wakker geschud. Mijn laag neerzien op werkzame mensen was, welbeschouwd, heel pedant en.... dom ook. Maar.... om een ander mens te kunnen worden.... ik heb 't u al eens gezegd.... moet ik hulp hebben. Zou u me die hulp niet willen geven? U kan 't; dat weet ik zeker. U is zelfs de enige, die 't vermag. Ik heb gestudeerd en weet dus wat meer dan u. Goed; maar u bezit die eigenaardige geestdrift.... die warmte
| |
| |
van gevoel, waardoor een scepties mens als ik kan en ook moet worden opgezweept. Als u zou willen.... dan.... daar ben ik van overtuigd....
(hij heeft achter haar staande, zijn handen op haar schouders gelegd. Marie komt op, siet hen en begint te lachen).
| |
Zesde Toneel.
Clara, Echten, Marie.
Marie.
Zo, zo! Is de vrede weer gesloten?
Clara
(opschrikkend, stroef).
Vrede?.... Moederlief, er is.... er is geen oorlog geweest.
(Marie begroet Echten).
Meneer Echten wacht op papa. Hij zoekt een werkkring en....
Marie
(luid lachend).
O, meneer Echten, u is een slimme vos: maar ik heb u in de gaten!
Echten
(verbaasd).
Mevrouw...
Clara
(achterdochtig).
Wat bedoelt u, mama?
Marie
(met de glundere geheimzinnigheid van iemand, die meent een geheim doorgrond te hebben).
Mag ik niet zeggen, dat meneer Echten slim is?
(tot Echten)
En zal mijn man u helpen?
Echten.
Hij vertrouwt iets voor me gevonden te hebben, mevrouw.
Marie
(op spotachtige toon).
Zo. En war zal 't wezen? Konsul-generaal van de een of andere negerstaat, zoals onze buurman van Huizen? Ja.... waarom niet? 't Is waar: ik kan me u niet goed voorstellen in zo'n goud geborduurd pakje met 'n staalkaart van ridderorders op uw borst, net als van Huizen, wanneer hij op audiëntie gaat; maar ach, u denkt zeker: als ik er genoeg van krijg, trek ik die plunje gemakkelik weer uit.
| |
| |
Clara
(stroef).
Ik geloof, mama, dat meneer Echten ernstige plannen heeft.
Marie.
Vin je onze buurman van Huizen dan geen ernstig mens? Ik heb hem nog nooit zien lachen. Wat zegt u, meneer Echten?
Echten
(ernstig; maar tegelijkertijd duidelik ironies).
Ja, mevrouw, als je ie ridderorden krijgt door aan de verschillende regeringen voor hun musea kapellenverzamelingen aan te bieden, dan dien je wel een ernstig gezicht te trekken, om ten minste de schijn van je waardigheid op te houden.
Clara.
Zou u dan zo'n Konsul-generaal willen zijn?
Echten.
Konsul-generaal.... wel....
Marie.
Konsuls moeten er ook wezen. Wat zegt u?
Echten.
Ze zijn zelfs broodnodig en dat ze een mooi pakje aantrekken.... desnoods wat lintjes dragen.... ach. juffrouw Clara.... ijdelheid is ook een drijfveer en de wereld zou erg duf en saai worden, als er met langer een beetje werd gegeurd en geschitterd. Een mens moet 't goede wel doen, omdat 't goed is; maar al die grauwe gelijkheid....
Marie.
Nu doet 't me toch plezier, dat u Clara dit eens flink zegt. Als zij haar zin kreeg, werd de wereld een groot armenhuis.
Marie.
Dikdoenerij, exaltatie, overdrijving en anders niemendal! Iedereen hoeft zich niet op te offeren voor 't heil van de mensheid. Is 't niet, meneer Echten?
Echten.
Ik moet toegeven, mevrouw, dat, als iedereen zich opoffert, er niemand meer overblijft om van die opofferingen te genieten.
| |
| |
Marie.
En of die zogenaamde ijveraars 't wel zo oprecht en zo ernstig menen?.... Ik twijfel er hard aan. Ze hebben bijredenen.. de meeste.... de een dit, de ander dat.
Clara
(tot Echten).
Is u daar ook zo van overtuigd?
Marie.
Mijnheer Echten? Of-t-ie! En later zal jij 't zelf ook wel inzien.
Clara
(niet te heftig; maar zich beheersend).
Is u dat alles met mama eens, meneer Echten?
Echten.
Alles.... Me dunkt.... van iemands ernst en oprechtheid kan men zich overtuigen.
Echten.
Wel.... door goed uit z'n ogen te kijken.... door te zoeken naar bewijzen.
Clara.
Wat voor bewijzen?
Marie.
Het lijkt wel, of je een examen afneemt.
Echten
(lachend).
Zo in 't algemeen weet ik niet dadelik iets te noemen.
Clara.
Dan schijnt 't toch zo gemakkelik niet te zijn je van iemands ernst te overtuigen.
Echten.
Zeker niet altijd; maar....
Marie.
Voor Clara moet je arm zijn, straatarm! Dan alleen ben je een braaf mens. Wie geld heeft, is lichtzinnig, egoïst, harteloos en weet ik wat al meer. Verleden zei ze: als ik een man was en rijk.... dan zou ik al mijn geld voor een lange tijd op zij leg-
| |
| |
gen.... de rente er van bestemmen voor een liefdadig doel en alleen door mijn werk in m'n onderhoud willen voorzien.
Echten.
Het denkbeeld is zeker eigenaardig. Er zou veel flinkheid toe nodig zijn om 't uit te voeren en ik geloof, dat 't voor sommige mensen uitstekend zou wezen; maar....
Clara.
En als iemand nu eens tot u zei: dat zou voor mij 't beste bewijs zijn, dat u ernstig meent wat u zegt, zou u dan dat bewijs.... laat me liever zeggen een dergelik bewijs.... zou u dat willen geven?
Echten
(verbaasd; maar niet onwillig).
Ik?
Marie
(lachend).
Meneer Echten z'n geld op zij leggen.... z'n hele inkomen weg geven....? Hij zou wel dwaas zijn!
Clara
(dringend).
Zou u bereid zijn een dergelik bewijs te geven, meneer Echten?
Echten.
Neem me niet kwalik, juffrouw ter Voorst; maar u slaat nu ineens zo'n verbazend ernstige toon aan.... en die vraag.... zo op de man af.... is zo.... zo biezonder ongewoon.... die valt me zo.... zo rauw op 't lijf, dat ik....
Marie.
Die vraag is eenvoudig.... kinderachtig.... onzinnig.
Echten.
Wie z'n hele inkomen op zij legt, moet ander geld verdienen; alles goed en wel; maar daardoor alleen doet ie nog geen ernstig en nuttig werk.
Clara.
Neen; maar wie z'n geld op zij legt, kan de uniform, de plunje, die hij nu eenmaal aangetrokken heeft, niet zo gemakkelik weer uittrekken.
| |
| |
Marie
(tot Clara).
En als ie ziek wordt.... niet meer werken kan?
Echten.
Gesteld nu eens, dat ik me bereid zou verklaren een dergelik bewijs
(met nadruk)
iets dergeliks.... onder zekere voorwaarden te doen. Gesteld, dat ik zei: juffrouw Clara, ik kan u overtuigen.... ik ben daartoe juist in de gelegenheid; maar....
Marie.
Meneer Echten, ik moet u vriendelik verzoeken op die onzin niet verder door te gaan. Clara is een lief, best kind; maar ze heeft van die nieuwerwetse, geëxalteerde idees, die.... Zou u willen geloven, dat ze tegenwoordig vóór dag en dauw 't huis uitloopt om les te gaan geven als een arme schoolmamsel? Ze aardt ongelukkig wat al te veel naar d'r vader. Die is ook een beste man; maar altijd is ie overdreven geweest. Op z'n ouwen dag is ie wel wijzer geworden; maar vroeger.... Och, och, wat heeft die man zich zelf in de weg gestaan. En wat kon ik er aan doen? Niets! Ja, als je trouwt, zie je die dingen niet in; maar wat ik heb uitgestaan....
Clara.
We moesten papa er nu maar buiten laten, mama. Ik hoop, dat meneer Echten zo vriendelik zal zijn m'n vraag te beantwoorden.... oprecht en zonder enige bijgedachte.
Marie.
Wat een verstandig man daarop zal antwoorden, kan iedereen begrijpen. Wie daarop ja zegt, is.... is een dweper.... en nog dom er bij. Wel zeker! In een onbewaakt ogenblik treedt je er in en je hele leven lang heb je er berouw van. Zeg eens, of 't niet waar is, meneer Echten?
Clara.
Ik vraag meneer Echten om zijn antwoord.
Echten.
Juffrouw Clara, dat denk ik u later eens te geven. Zo plotseling.... en op dit ogenblik is 't me niet wel mogelik. Ik hoop, dat u 't me niet kwalik neemt; maar.... wat uw mama zegt en wat u.... dat kan ik maar niet zo.... Daar dien ik toch eens rijpelik over na te denken. Dus.... 't Is me ook wat laat ge-
| |
| |
worden.
(buigend)
Mevrouw.... u zal me wel bij de minister willen verontschuldigen.... Juffrouw Clara, tot.... ik heb de eer....
(af).
Marie.
Wat betekent dat nu?
Clara.
Had u maar gezwegen!
Marie.
Heb ik 't weer gedaan? Ik kom in de gang je papa tegen. Hij zegt: ga niet naar binnen. Als je Clara en Echten nu maar niet stoort, zal 't misverstand wel worden opgeruimd. Ik gehoorzaam natuurlik.... een poosje later vind ik jelui samen.. zeer intiem samen en nu doe je zo?.. Wie daar uit wijs kan worden.... ik niet!
Clara
(bitter).
Neen, mama, dat weet ik!
(zij gaat keen).
Marie.
Begrijp zo'n kind nu eens!
Einde van het Tweede Bedrijf.
|
|