Artiest
(1895)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 123]
| |
Eerste tooneel.
jan, mientje, dina, later rudolf.
Het drietal zit aan de middeltafel te ontbijten; voor Ellis, Gérard en Rudolf zijn drie plaatsen opengelaten.
dina.
Mientje, drink je je melk niet uit?
mientje.
Tante, ik heb geen dorst.
dina.
Je melk moet je toch uitdrinken. Een fatsoenlijk meisje mag niets laten staan.
Mientje drinkt.
Jan, ben je blij met de presentjes, die je van papa hebt gekregen?
jan.
O, ja, tante, vooral met de doos soldaten. Nu krijg ik ook nog wat van grootpa en grootma, niet waar?
dina.
Wie weet! Misschien komen ze wel weer vroeg, net als verleden jaar.
rudolf,
van rechts achter opkomend.
Op het politie-bureau weten ze van niets en Gartmans, dien ik vlak bij zijn huis tegen kwam, zei, dat er | |
[pagina 124]
| |
gisteren avond geen sprake was geweest van een bijeenkomst in zijn atelier.
dina.
Dan is 't, zooals wij dachten en heeft hij Betsy op een ergerlijke...
rudolf,
met een blik op de kinderen.
Ssssttt!... Geen namen... De kinderen...
Na een korte pauze.
En zoo'n individu krijgt zoon juweel!
dina.
Niemand heeft haar gedwongen en zij was ontwikkeld genoeg om te weten wat zij deed.
rudolf,
wrevelig.
Wie neemt ooit zoo'n besluit alleen met zijn verstand? Vooral bij vrouwen zijn immers allerlei andere dingen in het spel: zelfopofferingslust, de neiging om te idealiseeren, een ondervonden teleurstelling...
dina.
Wat weet jij daarvan? Heeft Betsy je dan verteld, dat ze een teleurstelling had ondervonden?
rudolf.
Verteld niet... maar... dat geloof ik zoo... Ik... Ik wou, dat die kerel in 't geheel niet terugkwam!
dina.
En dan?
rudolf.
Zou zij alleen en vrij niet veel gelukkiger zijn dan met een man als Gérard, die haar nu al...
dina,
met een blik op de kinderen.
Rudolf... geen namen... de kinderen... | |
[pagina 125]
| |
mientje.
Waarom komt tante Betsy niet ontbijten?
dina.
Tante Betsy is niet heel wel.
jan.
En ze zit buiten in het prieel.
rudolf.
Wat zeg je?
jan.
Ik heb haar al goeden morgen gezegd en toen heeft zij me gefeliciteerd en beloofd, dat ik van middag iets prachtig moois van haar zou krijgen!
rudolf.
Ja, tante is heel lief, maar
tot Dina
daar begrijp ik niets van.
dina.
Heb je oom Gérard dan ook gezien?
jan.
Neen, tante was heel alleen.
rudolf.
Natuurlijk van nacht geen oog kunnen sluiten en toen maar vroeg de lucht in gegaan.
Hij staat haastig op.
dina.
Wat wil je doen?
rudnlf.
Haar halen. Ik zal haar toch nu niet alleen laten!
dina,
opstaande.
Rudolf, wees voorzichtig. Laat je niet meesleepen door je gevoel. | |
[pagina 126]
| |
rudolf.
Heeft die ander zich soms niet door zijn gevoel laten meesleepen en alles gekregen, wat hij wenschte?
dina.
Bedenk, dat jij plichten hebt tegenover je kinderen, zij tegenover haar man.
rudolf.
Moet ik me nog eens bedenken? Anderhalf jaar geleden heb ik me ook bedacht en wat is daar het gevolg van geweest... voor mij... en voor haar?
dina,
tot de kinderen.
Jan, Mientje, als jelui tante eens ging halen, hé. Vraag haar vriendelijk, uit naam van papa en van mij, of ze hier wil komen.
De kinderen af.
Je neemt dus aan, dat Betsy toen ja zou gezegd hebben.
rudolf.
Dat noem ik niet aan. Dat weet ik.
dina.
Sinds wanneer?
rudolf.
Sinds gisteren avond.
dina.
O, zoo, maar je vergeet, dat haar ouders ook een woordje hadden meegesproken.
rudolf.
Je hebt eergisteren gehoord, wat dat voor een woordje zou geweest zijn.
dina.
Nu goed. Ik stem toe, dat Betsy op dit oogenblik je vrouw had kunnen wezen. Dat ik dan al lang overbodig zou geworden zijn, is... een tweede quaestie... | |
[pagina 127]
| |
ten minste voor jou; maar... wat Betsy ook had kunnen wezen, zij is nog de vrouw van Gérard.
rudolf.
Vind je, dat Gérard zich daarnaar gedraagt?
dina.
Daar weten wij nog niets met zekerheid van.
rudolf.
Och, kom! Heb je niet zelf gezegd: dan is 't wel, zooals we dachten?
dina.
Wat wil je doen?
rudolf.
Voor 't oogenblik haar eens toespreken en dan... haar helpen...
dina.
Hoe helpen...? Om wat te doen?
rudolf.
Om af te komen van een man, door wien ze schandelijk behandeld wordt.
dina.
Daar heb je geen recht toe!
rudolf.
Het recht misschien niet; maar de plicht wel. Dat zij de vrouw is geworden van dien zwakkeling, is grootendeels mijn schuld. Als ik wat minder had geredeneerd en wat meer toegegeven aan mijn gevoel, dan zou zij nu niet zoo diep ellendig zijn!
dina,
netelig.
Dus jij acht het je plicht van de omstandigheden voor je zelven te profiteeren... om niet te zeggen misbruik te maken. | |
[pagina 128]
| |
rudolf,
geërgerd en opgewonden.
Wat ik je bidden mag, erger me niet door me zulke laag egoïste bedoelingen toe te schrijven! Zeg ik soms, dat jij me alleen tegenspreekt, omdat je bang bent hier overbodig te worden?
dina.
Neen; maar 't is me al genoeg, dat je 't denkt!
rudolf.
Ik denk 't niet en jij moest...
jan,
met Mientje terugkeerend.
Tante Betsy wil niet komen.
mientje.
Ze zegt, dat ze geen honger heeft...
dina.
Hoor ik daar een rijtuig?
mientje,
terwijl Rudolf in de serre gaat.
Zeker grootpapa en grootmama!
rudolf.
Ja, zij zijn 't.
jan.
Wat zouden ze meebrengen?
dina.
Bedaard, Jan, hè.
Tot Rudolf.
Nu heb je de beste gelegenheid om eens te hooren, hoe die twee over een scheiding denken. Ik raad je ernstig aan daar gebruik van te maken, eer je Betsy zulke gedachten in 't hoofd praat. Je zult er toch wel tweemaal over denken, voor je haar behalve met Gérard ook nog met haar ouders in moeilijkheden brengt.
rudolf,
stroef.
We zullen zien. | |
[pagina 129]
| |
Tweede tooneel.
jan, mientje, dina, frans, gesien, rudolf.
gesien.
Dag mijn jarige jongen! Wel, wel, wel!
frans.
Gelukgewenscht, Jan! Kijk eens. Wat zeg je daarvan?
Hij geeft hem een ingepakt voorwerp.
gesien.
Dat is nu een cadeautje van grootpapa en grootmama, omdat je van 't jaar zoo goed hebt geleerd.
jan,
uitpakkend.
Een geweer, een echt geweer! O, dat is heerlijk!
rudolf.
Zou je ook bedanken?
jan.
Dank u wel, grootpapa. Dank u wel, grootmama!
gesien.
Wees er nu maar voorzichtig mee!
dina.
Pas op de pullen en de ruiten, Jan.
jan.
O, ik schiet er alleen buiten mee. Ik ga in den tuin op de rottenjacht. Kom je mee, Mien? Hoezee!
Het geweer zwaaiend stormt hij door de serre den tuin in, gevolgd door Mientje.
| |
[pagina 130]
| |
Derde tooneel.
dina, frans, gesien, rudolf.
frans.
Wat een wildebras! Een echte jongen!
gesien
Mientje is toch ook lief, hoor.
dina.
Wil u niet even plaats nemen?
Rudolf geeft stoelen aan.
gesien.
Met die wond aan zijn hoofd is 't maar gezegend afgeloopen.
dina.
Ja, zijn oog had er uit kunnen zijn. O, als je denkt, waaraan die kinderen zich al niet blootstellen.
frans.
Zonder schrammen en builen wordt niemand wijs, Dinaatje.
dina.
Er zijn menschen, die toch niet wijs worden!
gesien.
Dat mag je wel zeggen.
frans.
Gelukkig.
gesien.
Maar Frans...?
frans.
Zou jij willen, dat iedereen wijs was? Ik niet, hoor. Wijze vrouwen bijvoorbeeld hebben mij nooit aangetrokken. | |
[pagina 131]
| |
gesien
Dank je wel.
frans.
Jij bent lief, ouwetje; dat is veel meer waard.
dina.
Mevrouw vindt, dat het eene het andere niet behoeft uit te sluiten.
gesien.
Weet je wat het is, Dina? De mannen zijn bang, dat wij hun zwakheid zullen doorgronden. Daarom roepen ze altijd: je bent lief; dat wil zeggen: vergeef nu maar dit, vergeet nu maar dat, bedek nu maar alles met den mantel der liefde.
frans.
Zoo hoort het immers?
dina.
Dat vind ik ook; maar sommige mannen maken wel eens misbruik van onze goedheid.
frans.
Je zegt dat met zoo'n bedoeling. Heb je iemand op het oog?
dina
Ja, Gérard...
gesien,
snel invallend.
Hebben ze samen woorden gehad?
dina.
Was 't dat maar!
frans.
Wat is er dan gebeurd?
rudolf.
Gérard is gisteren avond naar Marie Brong gegaan en... nog niet terug. | |
[pagina 132]
| |
frans.
Wat?
gesien.
Naar dat gemeene schepsel? Zie je wel? Ik heb er een voorgevoel van gehad! Rudolf zei, dat hij 't zelf had uitgemaakt; maar...
dina.
Rudolf heeft geen schuld!
gesien.
Dat beweer ik ook niet.
dina.
Hij kan Gérard niet aan een ketting leggen! Toen hij eergisteren ronduit zei, hoe hij over Gérard denkt, heeft u hem tegengesproken en uitgelachen en weet ik wat al meer.
frans.
Wat had je dan gewild, nu Lisbet al bijna een jaar is getrouwd?
gesien.
Dat wou ik ook vragen! Ofschoon... Frans, vroeger had jij toch naar geen raad geluisterd. Je zei: de jongen heeft een goeden naam, hij heeft geld, hij weet zich bezig te houden...
frans.
Was dat dan de waarheid niet?
gesien.
Wat heeft het arme schaap nu aan die waarheid? Dat komt van die romannetjes, waarmee hij zijn hoofd vol heeft! Ik heb er nooit zin in gehad! Maar... het zou en het moest! Jij wist alles veel beter en... | |
[pagina 133]
| |
frans,
boos.
Draaf niet zoo door!
Tot Rudolf.
Hoe weet je, dat Gérard naar die vrouw toe is gegaan?
rudolf.
Door een overeenstemming van allerlei gegevens. Ik ben bereid ze u op te noemen; maar er is een andere quaestie, waarover ik graag uw meening zou kennen, eer Lize of Gérard hier komen. Als u er niets tegen heeft, behandelen wij die eerst.
frans.
Ga je gang.
gesien.
Nog meer.
rudolf.
Wat vindt u, dat Lize in de gegeven omstandigheden doen moet?
dina.
Juist.
frans.
Wat of ze doen moet? Wel... Gérard eens ongezouten de waarheid zeggen... hem flink onder handen nemen...
dina.
Precies!
gesien.
Ja, en hij moet excuus vragen... beterschap beloven!
rudolf.
En is 't daarmee uit? Moeten zij dan elkander weer in de armen sluiten, alsof er niemendal was gebeurd? | |
[pagina 134]
| |
frans.
Wat wou je anders?
gesien.
Ja, wat wou je anders?
rudolf.
Ik... niets!
erans.
Laten we nu niet chicaneeren. Wat wou Lisbet anders.
rudolf.
Ik weet 't niet. Wij hebben over de toekomst nog geen woord gewisseld.
frans.
Wil ik hem eens bij me laten komen? Als je dat bedoelt... met genoegen, maar verder zou ik al niet weten...
gesien.
Neen, ik ook niet... ofschoon 't wel beestachtig is... en ik vind, dat jij als vader...
frans.
Nu ja, nu ja; maar van de tien getrouwde mannen hebben er immers negen vrij wat erger pekelzonden op hun geweten!
gesien.
Hè, jij kunt soms zoo cynisch praten! Iemand, die 't niet beter wist, zou denken...
frans.
Dat jij 't al heel zwaar te verantwoorden hebt gehad, hè? Als de menschen elkanders dwaasheden niet zoo breed wilden uitmeten, dan zou er vrij wat minder geharrewar zijn. Mijn hemel, wij zijn immers geen van allen volmaakt. | |
[pagina 135]
| |
rudolf.
Dus u denkt, dat als Lize - des noods met uw hulp - Gérard eens flink de waarheid heeft gezegd, hij 't bij deze eene misstap zal laten blijven.
frans.
Ik denk... ik denk! Niemand kan voor zijn evenmensch instaan, maar wie eens dronken is geweest, wordt daarom nog geen zuiplap!
gesien.
Dat moet ik nu toch ook zeggen.
dina.
Zeker en een vrouw moet vergevensgezind zijn. Dat is haar plicht.
rudolf.
Papa, ik heb eenmaal nagelaten u bij tijds te waarschuwen. Dat is verkeerd geweest; dezen keer zal ik niet in dezelfde fout vervallen. Ik zeg u, dat Lize met Gérard dood ongelukkig wordt. Hij is voor een geregeld en gebonden huiselijk leven volkomen ongeschikt. Gisteren is hij naar Marie Brong gegaan... morgen wikkelt hij zich in een ander avontuur.
gesien.
Zoo'n slechte jongen!
frans.
Maar sakkerloot, dan had hij nooit moeten trouwen!
rudolf.
Precies wat ik eergisteren zei en wat u toen een dwaasheid noemde.
gesien.
Ja, dat is waar. | |
[pagina 136]
| |
frans.
Ik geef niet toe, dat Gérard zoo is! Hij mag zwak wezen... goed; Lisbet is flink en de sterke moet den zwakke in toom houden. Dat is logisch.
gesien.
Ach, met die logica...!
rudolf.
Hij is erger dan zwak. Niet alleen bezwijkt hij voor de verleiding; maar hij zoekt ze op, hij phantaseert ze des noods. Ik ben overtuigd, dat hij veel van Lize houdt en misschien nog heel lang zal blijven houden; maar dat belet niet, dat hij een onleschbaren dorst heeft naar nieuwe sensatie's en andere emotie's. Met wat voor redeneeringen hij zich zelven voor den gek houdt, om maar toe te kunnen geven aan dien drang van zijn natuur, weet ik niet. Misschien houdt hij zich niet eens voor den gek en zegt hij leukweg: ik ben een modern artiest, dus...
frans.
Zijn dan alle moderne artiesten zedelooze menschen?
rudolf.
Nagenoeg, en zooal niet in daden dan toch in gedachten.
Frans, Gesien en Dina spreken tegelijk.
frans.
Och, kom!
gesien.
Wel foei!
dina.
Maar, Rudolf! | |
[pagina 137]
| |
rudolf.
Heeft u een andere opvatting; mij wel. Wij zullen daar niet over vechten; maar gesteld eens, dat Lize niet uwe meening maar de mijne deelt en niet langer de vrouw van Gérard wil blijven...
Gesien en Frans spreken tegelijk.
gesien.
Wat zeg je?
frans.
Ben je gek?
dina.
A!
gesien.
Hij is toch haar man!
frans.
En als die man verkeerde dingen doet, dan is 't toch haar plicht hem door een zachte, maar flinke en verstandige leiding op den rechten weg terug te brengen! Dient het huwelijk dan alleen om samen de wittebroodsweken te genieten? Het zou waarachtig wat mooi's zijn! Wat bezielt de tegenwoordige menschen toch? Zoo hebben ze wat opgebouwd, zoo breken ze alles weer af!
gesien.
En als 't waar is, wat ik geloof, dat ze misschien binnen kort... Neen, hoor eens.
rudolf.
Maar, als ze nu inziet, dat ze samen onmogelijk gelukkig kunnen zijn! | |
[pagina 138]
| |
frans.
Gekheid! Niemand heeft haar gedwongen. Ieder mensch moet de gevolgen dragen van zijn eigen daden! Wat zou er van de maatschappij worden, als er geen plichten en geen banden meer waren?
rudolf.
Neem me niet kwalijk; maar wat heeft de maatschappij er mee te maken, of twee menschen liever elk afzonderlijk gelukkig dan samen ongelukkig willen zijn?
dina.
Een gescheiden vrouw kan niet gelukkig zijn.
rudolf.
Toch wel gelukkiger dan zij was vóór de echtscheiding!
gesien.
Neen... daarin heeft Dina groot gelijk. Gescheiden vrouw te zijn is niet benijdenswaardig. Het praten van de menschen... dan... dat je er zoo op aan wordt gezien... en denk eens voor ons...!
frans.
Lisbet zal wel wijzer wezen en van een nesterij geen publiek schandaal maken.
rudolf.
Lize heeft Gérard op een hoog, een veel te hoog voetstuk gesteld. Nu hij daar eenmaal af is getuimeld, komt hij er nooit weer op.
frans.
En dan... scheiden... Gérard moet ook nog ja en amen zeggen.
rudolf.
Hij is zwak, maar geen schoelje. | |
[pagina 139]
| |
frans.
Boekenpraat! Met al je zakenkennis ben jij in den grond toch ook zoo'n artistiek mensch, die denkt, dat de wereld door het gevoel in plaats van door het verstand wordt geregeerd! Ja... als jij haar opstookt... als jelui elkander het hoofd warm praat... dan is het ergste te vreezen!
dina.
Precies!
rudolf,
waardig.
U weet beter dan iemand anders, dat ik nooit eenigen invloed op Lize heb uitgeoefend.
gesien.
Dat is de waarheid.
frans.
Ik erken 't en daarom verwacht ik, dat je 't ook nu niet zult doen, want één ding zeg ik je: scheiden... Lisbet moet 't zelf weten; maar in mijn huis komt ze niet terug. Zelfs den schijn van zoo iets goed te keuren wil ik niet op me laden. Dat vragen van de menschen: wat is er toch met je dochter gebeurd en - wat nog erger is - die zwijgende gezichten, waarop je lezen kunt, dat ze er, God weet wat, van denken... neen, hoor eens, daar dank ik voor! Ik zou mijn ontslag nemen en met je moeder het land uitgaan.
rudolf.
Dus, u buigt wel het hoofd voor de praatjes en de blikken van de menschen; maar u zou 't niet doen voor de klachten van uw dochter.
frans.
Ik zal doen, wat ik kan, om haar af te houden van | |
[pagina 140]
| |
een dwaasheid. Jij noemt een scheiding geen dwaasheid. Goed... best. Ik weet, dat de hedendaagsche jongelui alles veel beter inzien dan de menschen van ondervinding en iemand van een dwaling te overtuigen... dat heb ik al lang opgegeven. We zullen er dus niet over strijden en ik wil er geen woord meer over vuil maken... zelfs niet met haar. Heeft zij lust de publieke opinie te trotseeren... zooals dat tegenwoordig mode schijnt te zijn... zij moet 't weten; maar... wat de gevolgen voor mij en voor haar moeder zullen zijn, dat weet jij, en dat kan je haar zeggen, als 't noodig is.
dina,
tot Rudolf.
Zie je nu?
gesien.
Ja, Rudolf, je vader heeft gelijk. 't Is nooit goed de menschen er in te halen. Hemeltje lief, als ik niet altijd geschipperd had en...
frans
En wat meer is. We komen hier niet terug en Lisbet hoeft ook niet bij ons te komen, eer ik van jou heb gehoord, dat de zaak in der minne geschikt is, en dat wij er nooit weer een toespeling op zullen vernemen.
gesien.
Maar wat er ook gebeurt, je zult ons toch laten weten, hoe 't afgeloopen is, niewaar?
dina.
Ik beloof 't u.
frans.
Jij zult dus geen invloed op haar uitoefenen? | |
[pagina 141]
| |
rudolf,
gedwongen.
Ik zal geen invloed op haar uitoefenen.
frans.
Dan komt alles ook terecht. Kom vrouw, we gaan.
Af met Gesien en Dina.
gesien,
in 't heengaan.
God geve, dat alles terecht komt. | |
Vierde tooneel.
rudolf, daarna elisabeth.
rudolf,
alleen.
Na een stilte.
Wat nu?... Zou 't kunnen zijn, dat ik me in hem vergis... misschien ook in haar?...
Elisabeth komt door de serre op.
Dag Lize! Hoe gaat het nu?... Wat zie je er slecht uit! Wil je niet wat eten? Je hebt van morgen nog niets...
elisabeth.
Neen, dank je. Ik wilde niet binnen komen, zoolang de oude lui er waren. Ze zouden natuurlijk aan me gezien hebben, dat er iets was voorgevallen. Hebben ze naar me gevraagd?
rudolf,
eenigszins verlegen.
Neen; maar... ze weten toch...
elisabeth.
Jelui hebt 't verteld? O, waarom?
rudolf.
Dat kwam zoo van zelf. | |
[pagina 142]
| |
elisabeth.
En toen zijn ze niet naar me toe gekomen?... Wat hebben ze dan toch wel gezegd?
rudolf,
aarzelend.
Ze namen de zaak nog al luchtig op. Ze zeiden, dat het de plicht van een getrouwde vrouw is vergevensgezind te zijn en dat alles wel weer gauw in orde zou komen.
elisabeth.
In orde... plicht... vergevensgezind?... Wat... vergeven?... Dat hij gegaan is? Dat heb ik immers in de eerste plaats aan me zelve te wijten. Het had me maar één woord gekost en hij was t'huis gebleven. Maar... dat alles is de zaak niet.
rudolf.
Je papa zei, dat je Gérard eens flink onder handen moest nemen en hem dan voortaan meer in toom houden.
elisabeth.
Ach, Rudolf... wat zou dat er toe doen? Begrijp jij dan ook niet, dat het kwaad veel dieper zit?
rudolf.
Ik?... Ja,... dat is te zeggen... je vat de zaak misschien te ernstig op en...
elisabeth,
langzaam het hoofd schuddend.
Neen, neen; ik heb niet voor niets den ganschen nacht door nagedacht. Ons heele samenzijn heb ik gerecapituleerd: van het oogenblik af, dat Gérard en ik elkander leerden kennen, tot den dag van gisteren toe. Tallooze kleinigheden, die niemand anders heeft kunnen opmerken, wonderlijke gezegden... wrevelige uit- | |
[pagina 143]
| |
vallen... dan, wat hij me verteld heeft van zijn verleden... alles, alles is me weer te binnen geschoten en... of ik wil, of niet... ik moet 't wel erkennen... wij hebben ons in elkaar... misschien meer nog in ons zelven... vergist.
rudolf.
Dat zeg je nu... onder den eersten indruk van...
elisabeth,
met smartelijke ironie.
Eersten indruk!... Als je wist, hoe eindeloos ver die avond van gisteren achter me ligt. Neen... Wat Gérard voor me gevoeld heeft, was niets anders... niets meer dan... een reactie.
rudolf.
Hij hield toch veel van je en...
elisabeth.
Zooals een zieke van zijn verpleegster houdt... totdat hij weer gezond en sterk is. Toen hij zich miskend, gegriefd, teleurgesteld, verbitterd voelde, heeft zijn behoefte aan bewondering, troost, koestering hem tot me gedreven; maar liefde...
rudolf.
Sommige affectie's zijn wat egoïst; maar...
elisabeth.
Sommige? Zeg gerust: alle. Daardoor is er niet ééne, die op den duur gelukkig maakt.
rudolf.
Lize, Lize, wat zijn dat voor zwarte gedachten! Dat kan je niet meenen.
elisabeth.
Waarom heb ik van Gérard gehouden? Omdat ik dacht veel voor hem te kunnen zijn... naast zijn | |
[pagina 144]
| |
kunst alles. Ik stelde me voor zijn goede genius... als je 't zoo noemen wilt, zijn Muze te kunnen zijn. Ik zou hem beveiligen voor de aanraking met al, wat leelijk, slecht, gemeen is. Hij moest als 't ware in een reinere, lichtere atmosfeer leven dan andere menschen en door mijn zorgen zou hij mooiere, edelere kunstwerken maken dan eenig ander schilder. Dat was mijn geluk, dat was de illusie, die mij verblindde en nu ze verdwenen is, net als een kleurige zeepbel, waartegen iemand gestooten heeft,... nu is ook Gérard op eens een heel ander wezen voor me geworden... o, zoo heel anders.
rudolf.
Dat komt wel weer bij.
elisabeth,
treurig.
Neen, dat komt nooit weer bij.
rudolf.
Maar Lize, Lize... iemand, die zoo spreekt... Wat... wat wil je dan doen?
elisabeth.
Wat hij wil... hem zijn vrijheid teruggeven.
rudolf.
Maar dat gaat niet zoo gemakkelijk. Je bent nog geen twee jaar getrouwd. Hij zal niet willen en... heb je wel bedacht, dat je ouders zoo'n uitersten maatregel zeker niet goed zullen keuren.
elisabeth.
Waarom niet? Waarvoor zou er een scheiding bestaan, als 't niet is voor menschen, die te laat inzien, dat zij zich hebben vergiet? | |
[pagina 145]
| |
rudolf.
't Is zoo; maar... je zult hun toch geen verdriet willen doen, niet waar? Ik zou er in allen gevalle eerst met je papa eens over spreken.
elisabeth,
zacht maar vastberaden.
Neen, Rudolf, dat is een zaak tusschen Gérard en mij, waarin de bedenkingen of de wenschen van papa en mama niet mogen gelden.
rudolf.
Dat vinden zij niet; daar ben ik zeker van. En... als nu ook anderen je handelwijze afkeuren... als de menschen je dat laten voelen... Ellis, Ellis, weet wel, wat je doet.
elisabeth.
Ik weet 't. Iedereen zal tegen me zijn. Ik heb die bezwaren overwogen; maar dat zijn... bijzaken. Hoofdzaak is, dat...
rudolf.
En als je nu heelemaal alleen... | |
Vijfde tooneel.
rudolf, elisabeth, dina.
dina,
van rechts binnentredend.
Betsy, daar komt Gérard aan. Je zult hem zeker alleen willen ontvangen.
elisabeth.
Ja.
dina.
Kom je dan mee, Rudolf? | |
[pagina 146]
| |
rudolf.
Ja, ik kom... Ik wou alleen nog zeggen...
elisabeth.
Wanneer jelui straks hier weer terugkomt, doet me dan het genoegen en roert de zaak niet aan.
dina.
Goed.
elisabeth.
Als we al in onze villa waren geweest, zou geen derde er ooit iets van gehoord hebben en dus..
dina.
Je hebt gelijk. Wij hebben er eigenlijk niets mee te maken. Kom je, Rudolf?
rudolf.
Ja.
Hij gaat aarzelend, als gehinderd door Dina, naar Elisabeth toe, en grijpt haar hand.
Ellis... Ik hoef jou geen raad te geven. Je bent verstandig en flink; maar...
dina.
Maar Rudolf...
rudolf.
Tot Dina.
Ja.
Tot Elisabeth
. Bedenk, dat je heele toekomst op het spel staat.
Zich afwendend
. Arm schepsel!
Met Dina links af.
elisabeth,
alleen.
Ja... wel arm... doodarm. Wat voel ik me moe, afgeleefd, wars van alles. Nu begrijp ik, wat een Roomsche vrouw in het klooster zoekt. | |
[pagina 147]
| |
Zesde tooneel.
elisabeth, gérard.
gérard,
van rechts achter.
Hé, Ellis... Zoo alleen?... Dat had je niet gedacht, hè?
Hij geeft haar een kus op het voorhoofd, dien zij roerloos ontvangt.
Ik trouwens ook niet. Het was zoo ongemerkt laat geworden bij... bij Gartmans... Om niemands nachtrust te storen ben ik maar gebleven.
elisabeth.
Bij Gartmans.
gérard.
Ja... Is er soms nog thee?
Elisabeth schenkt zwijgend thee voor hem in.
Eigenlijk ben ik tegen dat late opblijven niet bestand; maar toch... zoo'n afwisseling in je gewoonten is goed... heel goed. Je komt eens uit je plooi... uit je alledaagschheid.
Allengs vaster en met meer vuur sprekend
. Ik voel, dat ik werklust heb opgedaan. Ik was erg mat... Mijn geest heeft behoefte aan prikkeling en opzweeping. Morgen ga ik flink en frisch aan het werk. Van daag nog niet; maar morgen zeker... Niet schilderen, zie je. Dat is toch eigenlijk mijn kunst niet. Schrijven... ja, schrijven gaat me veel beter af. Schrijven met hart en ziel! O, ik heb een mooie stof beet voor een novelle. Die wordt nog beter dan mijn Wanhoopskreet. Intenser gevoeld, weet je, voller van individueel leven, vlijmender, tragischer, gepassioneerder!
elisabeth.
Heb je die mooie stof gevonden bij Gartmans?
gérard.
Neen. Zoo iets vind je niet in eens. Het groeit lang- | |
[pagina 148]
| |
zamerhand, als van zelf, in je op, uit allerlei herinneringen, gedachten, impressie's, emotie's...
elisabeth,
kalm, doch met klem.
Emotie's, die je na juist niet bij Gartmans krijgt.
gérard,
weifelend.
Niet bij?... Neen; maar... wat bedoel je eigenlijk? Ik kan nog niet goed doordenken. Mijn hoofd is...
elisabeth,
kalm, met iets bitters in haar toon.
Gérard, waarom ga je voort mij te beliegen?
gérard,
angstig rondkijkend.
Ik... ga... voort... je?...
elisabeth,
iets heftiger.
Mij te beliegen, ja.
gérard.
Daar heb je 't nu... Daar heb je 't nu... al dadelijk...
Plotseling opstuivend.
Maar, wat weet je... hoe weet je?...
elisabeth.
Wat doet dat er toe?... Eergisteren heb je... die vrouw hier in huis gesproken en gisteren ben je naar haar toe geweest. Is dat niet zoo?
gérard,
heftig.
A, ik begrijp alles! Rudolf is er achter gekomen, hij heeft me laten volgen, en...
elisabeth.
Hij heeft er niet aan gedacht... Gérard, toen je voelde, dat je hart weer naar die vrouw trok...
gérard.
Mijn hart? Maar... | |
[pagina 149]
| |
elisabeth.
Ach, val niet op een woord. Heb je me gisteren niet gezegd, dat je heele ziel in opstand was en dergelijke dingen meer? Waarom heb je mij toen niet eerlijk bekend, dat je liefde voor mij maar... inbeelding was geweest?
gérard.
Bekend, dat mijn... Maar hoe had ik dat kunnen bekennen?... Geloof je dat dan? Ellis, geloof je, dat...?
elisabeth,
met een bitter lachje.
Gelooven!
gérard,
zich hoe langer hoe meer opwindend.
Ik heb je belogen... noem 't zoo, best. Dat was slecht, afschuwelijk slecht; daar wil ik je vergiffenis voor vragen, daar vraag ik je vergiffenis voor; maar waarom deed ik 't? Ik wil mij niet vrij pleiten, Ellis; maar geloof me dan ook. Ik hoopte, dat je niets zoudt merken en dat was mogelijk geweest, als...
elisabeth.
Denk je, dat een vrouw het verschil niet voelt tusschen een gehuichelde liefde en een ware?
gérard.
Gehuicheld? Ik? Ik, die niet huichelen kan?... Och, ik wist 't wel, ik wist 't wel! Je zult er nooit in kunnen treden? En nu ik je alles wil vertellen, alles eerlijk opbiechten, houd je me voor een huichelaar, geloof je niets meer. En toch... en toch; maar... hoe maak ik je dat duidelijk? Liefde? Liefde voor die vrouw? Wat is liefde? Er zijn wel duizend soorten van liefde! En dan zij... Begrijp je niet, dat er een | |
[pagina 150]
| |
afgrond ligt tusschen 't geen ik voor haar heb gevoeld en mijn affectie voor jou? Begrijp je niet, dat ik jou naam en den hare nooit in één adem heb genoemd... dat ik in 't geheel niet verlangd heb haar weer te zien, dat ik haar zelfs... O, ik zal 't je nooit duidelijk kunnen maken! Je zult er niet in kunnen komen! Ik voel 't wel, ik voel 't wel! Wat te doen? Mijn God wat te doen?
elisabeth.
Maar één ding, Gérard. Dring je zelven niets op. Wat er nu in je omgaat, begrijp ik beter dan je denkt en ik heb medelijden met je, diep medelijden; maar...
gérard.
Neen, Ellis, neen; je begrijpt me niet! Laat me nog even praten, kalm praten. Ik wil je alles geregeld uitleggen. Marie Brong is hier geweest. Ze is uit eigen beweging gekomen. Je gelooft misschien het tegendeel; maar ik bezweer 't je: ze is uit eigen beweging gekomen. En toen ik haar nu weer voor me zag, weer den klank van haar stem hoorde, ja, mijn God, ik kan 't niet helpen, toen leefde ook het heele verleden, met al zijn verlangens, al zijn angsten, al zijn ellenden weer in mij op. Ik wil 't je wel bekennen: toen moest ik haar weer vragen: heb je me liefgehad, en evenmin als vroeger kreeg ik een antwoord op die vraag. O, je weet niet, hoe ze me daarmee gemarteld heeft! En... was 't daar nog maar bij gebleven; maar toen werd me bewezen, dat ze me toch wel degelijk lief had gehad en... | |
[pagina 151]
| |
elisabeth.
Toen stond je leven met mij je tegen; toen kwam je gemoed in opstand en...
gérard.
Och, neen, neen! Ik heb aan dat leven niet eens gedacht. Ik heb aan niets gedacht. Ik kon niet meer denken! Als je gisteren maar een half woord hadt gezegd, was ik t'huis gebleven, omdat ik je geen verdriet wil doen. Ik heb je immers nooit verdriet willen doen. Maar... van daag was ik toch gegaan of morgen of overmorgen; want ik moest gaan. Ik moest eenmaal in mijn leven de zoenen hebben van een vrouw, die niet de mijne wilde zijn voor geld, of voor een maatschappelijke positie, of omdat zij trouwen wilde, of omdat een vader of moeder 't verlangde; maar die zich vrij aan me gaf met ziel en lichaam, zonder er bij te denken, alleen uit begeerte, uit hartstocht, alleen, omdat ik 't was, alleen, omdat ik zóó was en niet anders Daar... dat was 't; dat was 't alleen. Nu weet je 't, nu weet je alles!
elisabeth.
Ja... nu weet ik alles.
Na een stilte.
Je hadt gelijk: als ik je vroeger begrepen had, waren wij nu niet getrouwd.
gérard.
Is dat je antwoord?... Mijn God... Ellis... Dat zeg je met een bedoeling? Wat bedoel je daarmee?
elisabeth.
Mij dunkt, dat is duidelijk genoeg. Ik heb je in den weg gestaan en dat wil ik niet. Jij zult weer vrij zijn en... | |
[pagina 152]
| |
gérard.
Spreek 't niet uit; spreek 't niet uit! Om Godswil, spreek 't niet uit! Ellis, Ellis, kan ik jou missen? Ben jij niet de rots, waaraan ik me vast heb geklemd, toen ik me voelde wegzinken en ondergaan? Ben jij niet de reine Madonna, die ik aanbid in het diepste heiligdom van mijn ziel. Ben jij niet de eenige, die mij begrijpen en vergeven kan? Ben jij niet mijn toevlucht in den nood, mijn troost in het verdriet, mijn steun, als de ontmoediging me verlamt, mijn lichtende ster, als ik aan alles vertwijfel?
elisabeth.
Maar ben ik ook niet machteloos, om iets voor je te doen? Heb je 't niet zelf daar net gezegd, dat het niets zou gebaat hebben, als ik je gisteren avond gevraagd had t'huis te blijven, want van daag of morgen of overmorgen zou je toch zijn gegaan, omdat je moest? Als er dan anderen zijn, die veel meer invloed op je hebben dan ik... als ik je toch niet gelukkig kan maken...!
gérard.
Maar Ellis, Ellis. Wat moet er van me worden, als jij me loslaat?
elisabeth.
Voel je niet, dat je iets onmenschelijks van me vergt? Je verlangt immers het onmogelijke.
gérard,
getroffen.
Ja, 't is onmenschelijk... 't is on-men-sche-lijk!
Hij verzinkt een pooze in gepeins en schrikt dan daaruit op
. En toch... alleen staan... ik alleen, alleen onder al die menschen! Is dat dan niet onmogelijk?
Zonder
| |
[pagina 153]
| |
in overdrijving te vervallen moet Elisabeth toonen, dat zij in haar binnenste een zwaren strijd voert
. Als ik jou moet missen, dan weet ik immers niet meer waaraan me vast te klampen, dan zwalk ik stuurloos rond als een wrak op zee, dan kom ik van kwaad tot erger, dan verdwaal ik in een moeras en raak er al dieper en dieper in, totdat ik stik in ellende en vuil!...
Stilte
. Mijn God, mijn God, is 't dan niet mogelijk te leven zonder te trappen op een hart, dat je liefhebt?
Stilte; plotseling opspringend
. Ellis... laten wij weer weggaan, van hier weg, weer op reis! Naar Oost of West... het kan mij niet schelen; maar weg... weg, zoo ver mogelijk weg! Naar een land, waar alles anders is dan hier, waar niets mij meer aan het verleden herinnert! Ellis willen wij een nieuw leven beginnen, een kalm leven, een leven zonder emotie's, een leven zonder kunst? Wij zijn nog jong, wij moeten immers gelukkig zijn, als we maar niets anders verlangen dan elkander gelukkig te maken. Wil je 't doen... Ellis, wil je weer met me weggaan, net als toen wij trouwden?
Lange stilte.
Waarom antwoord je me niet! Denk je, dat ik 't niet ernstig meen? Ellis, is 't, omdat je me niets meer te zeggen hebt? Ben ik je al onverschillig, heelemaal onverschillig geworden? Is alles, wat je voor me gevoeld hebt.. dood. Heb je zelfs geen medelijden meer voor me over?... Is 't uit... alles voor altijd uit?... Laat je me los?...
| |
[pagina 154]
| |
Zevende tooneel.
Dezelfden, rudolf.
Rudolf komt zwijgend binnen en doet eerst alsof hij op Ellis en Gérard niet let.
gérard,
die Rudolf heeft gezien.
Of... heeft Rudolf?... Ellis, ik smeek je: zwijg niet langer... Zeg 't... zeg 't eerlijk, ronduit... Ik weet, dat je altijd van hem gehouden hebt... en in deze dagen... ik heb 't wel gemerkt... Hij is ook beter dan ik... Hij zou je veel gelukkiger kunnen maken... Nu... dan... dan is jou geluk... natuurlijk en... dan zal ik... dan zal ik... alleen... weggaan.
In tranen uitbarstend.
O, ik weet wel, dat ik je niet waardig ben!
elisabeth,
als ontwakend uit een droom legt zij hem een hand op den schouder.
Gérard... je huichelt niet, je kunt niet huichelen. Niet waar?
Steeds het hoofd in de handen verborgen houdend knikt Gérard bevestigend.
Dus... wat je gezegd... al wat je gezegd hebt, dat meen je, dat meen je ernstig.
gérard.
Of ik 't meen? Hoe kan ik 't je bewijzen? Zeg maar. Ik wil alles doen om je te...
elisabeth.
Ik geloof je... Gérard... wij zullen weggaan.
gérard,
opgewonden.
Wij... Samen?... O, Ellis, mijn Ellis! | |
[pagina 155]
| |
rudolf,
naderend.
Bedenk, dat je het geluk van je heele toekomst opoffert!
elisabeth.
Wat is geluk? Een woord.
gérard,
getroffen voor haar neerzijgend.
O! |
|