Het refrein in de Nederlanden tot 1600
(1953)–A. van Elslander– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
InleidingBij een voorafgaande en voorlopige poging tot karakterisering van het Refrein in het algemeen eist vooreerst de benaming zelf onze aandacht. Enkele gegevens over spelling, etymologie en betekenis van de benaming ‘Refrein’ zijn hier wellicht niet ongewenst, vooral daar het woord vroeger nooit systematisch werd onderzochtGa naar voetnoot(1). Het woord ‘Refrein’ vertoont zich zowat in alle mogelijke gedaanten. We treffen het voor het eerst aan in een Gentsen Archief-tekst van 1448, waar het tot tweemaal toe ‘Refrain’ wordt gespeldGa naar voetnoot(2), een spelling die slechts zelden voorkomt en ons enkel nog bekend is uit een Oudenaardsen tekst van 1501Ga naar voetnoot(3). Daarnaast duikt een grote verscheidenheid van vormen op, die voornamelijk tot twee types herleidbaar zijn: ‘Refrein’ en ‘Referein’, met dan voor ieder type verscheidene varianten van bijkomstig belangGa naar voetnoot(4). Toch komt ‘Refrein’ veel minder voor dan ‘Referein’, een vorm die eenvoudig te beschouwen is als ‘Streckform’ uit het oorspronkelijke ‘Refrein’ ontstaan. Deze laatste vorm wordt enkel in den bundel van Jan van Doesborch (Antwerpen, c. 1530) systematisch, met uitsluiting van elken anderen, gebruikt; elders komt hij slechts zelden voorGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 6]
| |
De Castelein gaat zelfs zover, de spelling ‘Refrein’ onjuist te noemen; volgens hem is ‘Referein’ integendeel de passende spelling, omdat zij overeenstemt met de ‘etymologie’Ga naar voetnoot(6): Van refererene, heetet een Referein
Niet een Refrein, dwelck es te verhachtene,
De etymologie haudt dat in certein:
Oft, om dat de vuer clausen ende tgheheel plein
Totten stock verhaeld werdt, met den zin te wachtene...Ga naar voetnoot(7)
Deze etymologie, waarbij ‘Referein’ met het Latijn ‘referre’ in verband wordt gebracht, in het begin van de vorige eeuw ten onzent nog door P. WeilandGa naar voetnoot(8) voorgestaan, weerstaat niet aan een ernstig onderzoek. ‘Refrein’ werd eenvoudig ontleend aan het Franse ‘refrain’Ga naar voetnoot(9), dat we in dezen vorm voor het eerst in teksten aantreffen tegen het einde van de XIVe eeuwGa naar voetnoot(10). De overeenkomst in den vorm is zo groot, dat twijfel omtrent de ontlening vrijwel uitgesloten is. Ze gebeurde waarschijnlijk in de eerste helft van de XVe eeuw, zeker vóór 1448Ga naar voetnoot(11). De betekenis onderging hierbij echter een verandering. ‘Refrain’ | |
[pagina 7]
| |
in het Frans van het einde van de XIVe eeuw en nu nog: ‘un ou plusieurs mots répétés à chaque couplet d'une chanson, d'un rondeau’Ga naar voetnoot(12), werd in het Nederlands van de XVe en XVIe eeuw de benaming voor een dichtsoort die juist het ‘refrain’ tot kenmerk heeft. We kunnen deze ontwikkeling in de betekenis echter niet aan de hand van teksten nagaan, daar deze ontbreken. We weten enkel met zekerheid dat ‘Refrein’ reeds in 1448 als benaming van het bekende Rederijkersgenre werd gebruikt en daarnaast - althans in de XVIe eeuw - ook synoniem van ‘spreekwoord’Ga naar voetnoot(13) moet zijn geweest. Verder vermelden we ook het bestaan van een werkwoord ‘ref(e)reinen’Ga naar voetnoot(14), heel kennelijk een deverbatief, en van een verkleinwoord ‘ref(e)reinken’, ‘ref(e)reintjen’Ga naar voetnoot(15). Blijft dan nog ‘Refrein’ in zijn voor de XVe en XVIe eeuw gewone betekenis te definiëren.
Wie een dichtsoort nader wil omschrijven, kan hierbij uitgaan van den inhoud of van den vorm, naar gelang het te definiëren dichtgenre een inhouds- of een vormbegrip is. Daar het Refrein in hoofdzaak een vormbegrip is, zullen we in deze Inleiding vooreerst over enkele formele kenmerken handelen. Een nauwkeurige en verantwoorde omschrijving kunnen we hier echter nog niet geven: het Refrein vertoont in zijn vorm een te grote verscheidenheid, die bovendien nooit in haar geheel en op voldoende wijze werd onderzocht. Aangezien dit vraagstuk in een afzonderlijk hoofdstuk zal worden besproken, bepalen we ons hier bij het opnoemen van enkele algemene kenmerken, die ons zullen toelaten van den beginne af aan duidelijk te maken wat we in dit werk onder ‘Refrein’ zullen verstaan, namelijk: een dichtsoort van 4 of meer strophen, alle - behalve de laatste, de ‘Prince’, welke korter kan zijn - even lang en telkens besloten met een ‘refrain’ van één of twee verzen, | |
[pagina 8]
| |
door de Rederijkers meestal ‘stok’, ook wel eens ‘stokregel’ of ‘regel’ genoemd. De ‘Prince’ bevat de opdracht tot den Prins van de Kamer of - en dit komt het meest voor - tot een ander persoon die dan met ‘Prince’ of ‘Princesse’ wordt toegesproken. De ‘stok’ is het kenmerk, waardoor het Refrein onder de strophische dichtsoortenGa naar voetnoot(16) zijn bijzondere plaats inneemt. Het geeft het thema aan van het gedicht. We zullen hier niet verder handelen over de vormeigenaardigheden van het Refrein; die zullen immers het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk en stelselmatig onderzoek. Wel is ook hier een poging gewenst, om nauwkeurig de grens aan te geven tussen het Refrein en een paar verwante genres, in hoofdzaak het Lied en de Ballade. Het onderscheid tussen Lied en Refrein ligt niet enkel in den vormGa naar voetnoot(17), maar ook in de gevoelsatmospheer; het Lied was vooral bestemd om gezongen te worden, terwijl het niet is gebleken dat dit ooit voor het Refrein het geval zou zijn geweestGa naar voetnoot(18). G. Kalff heeft dit verschil zeer juist ingezien wanneer hij hierover schrijft: ‘Zeggen en zingen komen voort uit en beantwoorden aan verschillende gemoedstoestanden. | |
[pagina 9]
| |
Bij hen, die zeggen, mag men over het algemeen meer kalmte onderstellen, meer zelfbeheersching en zelfbewustheid. Het zingen daarentegen komt gewoonlijk voort uit een, door vreugde of smart ontroerd, gemoed, dat geneigd is, zich over te geven aan den stroom zijner aandoeningen; dat een drang tot uitstorting gevoelt, waartegen zelfbeheersching weinig baat, waarbij zelfbewustheid minder levendig is. Het referein kon redeneeren, overtuigen; het lied kon slechts opwekken, ontroeren, aangrijpen. Natuurlijk zijn er staaltjes van beide dichtvormen, waarin men tevergeefs zoekt naar de onderscheidende kenmerken, welke wij getracht hebben vast te stellen: er zijn refereinen, louter gevoel of hartstocht; er zijn liederen, louter berijmd proza...’Ga naar voetnoot(19). Het is niet altijd eenvoudig, de grens scherp te trekken tussen het Refrein en de dichtsoort die door de Rederijkers ‘Bal(l)ade(n)’ werd genoemd. Dit wordt nog bemoeilijkt door het feit dat de Rederijkers zelf hierover geen klare denkbeelden schijnen te hebben gehadGa naar voetnoot(20). Wanneer we dan de practijk nagaan, komen we tot het besluit, dat de Ballade een strophische dichtvorm was, niet bestemd om gezongen te worden, waar echter het voor het Refrein zo typische kenmerk van het ‘refrain’, dat op het einde van iedere strophe terugkeert, ontbreekt. Het is in dit verband niet van belang ontbloot hier even De Castelein aan het woord te laten. Volgens hem zijn er dichters, Gheleerd ende fijn in dees const principalic,
Die een balade heeten op desen termijn,
Allerhande dichten hoedanich zij zijn,
Ende hauwent ouer name generalic:
Hij is echter een andere mening toegedaan: Vveder zij dit wel sustineren of qualic,
Vveder strictelick ofte weder rumelic,
Ick hauwe balade name specialic
Van zeven, achte, neghene, zoomen audt costumelic...Ga naar voetnoot(21).
Terwijl dus volgens sommige dichters de Ballade een algemene benaming is voor strophisch gedicht, wordt ze door De Castelein veel enger opgevat; bij hem is ze een strophe van zeven, acht of negen regels. Deze beperking wordt echter niet door alle dichters in acht genomen en is overigens niet in strijd met de kenmerken | |
[pagina 10]
| |
die we hebben opgegeven en die uit de practijk van de dichters zelf werden afgeleid. Weliswaar vinden we soms het opschrift ‘Refrein’ boven strophische gedichten zonder ‘refrain’ waar we eerder de benaming ‘Ballade’ zouden verwachtenGa naar voetnoot(22), terwijl we dan weer ‘Ballade(n)’ aantreffen boven een gewoon RefreinGa naar voetnoot(23), maar deze afwijkingen zijn niet talrijk. Veel belang zullen we er dan ook niet aan hechten. We noteren enkel dat ‘Refrein’ in enkele gevallen in de meer algemene betekenis van ‘strophisch gedicht’ - wat de Rederijkers ‘Bal(l)ade(n) noemden - wordt gebruikt.
Tot hiertoe hebben we ons bij deze voorlopige poging tot kenschetsing van het Refrein beperkt tot de vormeigenaardigheden; een paar woorden met betrekking tot den inhoud kunnen hier volstaan. Door het Refrein tot de lyrische genres te rekenen doen wij de feiten enigszins geweld aan. Zelfs indien wij het begrip ‘lyriek’ zeer ruim nemen, komen wij er nog niet helemaal. Vooral de boertige stukken vertonen vaak de neiging tot echte kleine verhalen uit te groeien, dus naar het epische genre over te gaan, terwijl we in vele ernstige stukken tevergeefs enige lyrische vlucht bespeuren: ze ver- | |
[pagina 11]
| |
vallen vlug in droge didactiek. Wanneer we dan zeggen dat de Refreinen gedichten zijn die heel wat lyrische elementen bevatten, maar dat zuiver lyrische stukken integendeel vrij zeldzaam zijn, komt dit best met de waarheid overeen. De Rederijkers zelf onderscheidden naar den inhoud drie verschillende categorieënGa naar voetnoot(24): ‘int vroede’Ga naar voetnoot(25) ook soms ‘int wys(e)’, ‘int sotte’ en ‘int amo(u)reuze’. In deze indeling is echter nog een bijzondere soort van Refreinen niet vertegenwoordigd, die in de tweede helft van de XVIe eeuw zelfs een overwegende betekenis zou krijgen: we bedoelen de stukken die toen naar aanleiding van de politieke en religieuze twisten in de Nederlanden werden geschreven en dikwijls waardevolle bronnen zijn voor de kennis van den in die jaren heersenden geestestoestand. Het Refrein werd dan pamphlet als zodanig zowel door de aanhangers van de nieuwe als door de verdedigers van de gevestigde leer als wapen in den strijd tussen de gezindheden gehanteerdGa naar voetnoot(26).
Het is bekend hoe het drama bij de Rederijkers in de hiërarchie van de genres op den hoogsten trap stondGa naar voetnoot(27). Niettemin werd ook het Refrein met voorliefde beoefend; bij allerlei gelegenheden werden er dan ook Refreinen gedicht. Zo vernemen we dat de officiële dichter te Oudenaarde, Andries vander Meulen, in September 1501 vergoed werd ‘voor trefrain by hem ghemaect, ter bliscap van den huwelicke | |
[pagina 12]
| |
van der dochtre van den coninc van Vranckrijcke ende den hertoghe Kaerle van Luxembourch’Ga naar voetnoot(28). Later was het De Castelein, die deze bediening waarnam. Ter gelegenheid van verscheidene feestelijkheden heeft hij Refreinen vervaardigd. In 1525, ‘ter causen’ van de overwinning van Karel V, dichtte hij een Refrein op het ‘Lot des geluks’ dat door een speler, die den Koning van Frankrijk moest verbeelden, op het toneel werd ‘uitgegalmd’Ga naar voetnoot(29). In 1528, bij een bezoek van een bevriende Kamer uit Edingen was het weer De Castelein, die een welkomstgroet uitsprak en de verenigde kunstvrienden gedurende den maaltijd met een geestig ‘Bankrefrein’ vergastteGa naar voetnoot(30). In 1544 ten slotte, ter gelegenheid van den vrede van Crespy, kreeg De Castelein een vergoeding voor de ‘occupatie bij hem ghedaen, alsmen processie generaal drouch vor den pays; metsgaders vor diversche rondeelen, refereynen, baladen ende anderssins, uutghelesen in de processie vorseyt’Ga naar voetnoot(31). Bij het bezoek dat de Prins van Oranje einde December 1577 begin Januari 1578 aan Gent bracht, werd hem zowel bij zijn aankomst als bij zijn vertrek een Refrein ‘ghepresenteert’Ga naar voetnoot(32). Enkele maanden vroeger, den 18n Augustus, was hem eveneens te Utrecht, door de nieuwe aldaar opgerichte Rederijkerskamer ‘willecoem gheheeten’Ga naar voetnoot(33). In 1594 wordt de Prins van Nassau op 20 Augustus te Alkmaar door Pieters Cornelisz, ‘dienaar des Woorts Gods’, verwelkomd met een Refrein en een LiedGa naar voetnoot(34). Refreinen werden ook in toneelspelen en volksboeken ingelast ten einde de lyrische passages beter tot hun recht te laten komen, of in ‘amoureuze’ en andere gedrukte ‘bloemlezingen’ naast andere stukken geplaatst. Verder hebben we alle redenen om te geloven dat de groteske en soms sterk gekruide Refreinen ‘int zotte’ in een vrolijk gezelschap hun comische werking niet zullen hebben gemist. Maar ook ernstige stukken vielen hier in den smaak zoals duidelijk blijkt uit de bekende passage in Mariken van Nieumeghen waar deze | |
[pagina 13]
| |
in een herberg te Antwerpen een ‘Refrein van Rethorica’ voordraagtGa naar voetnoot(35). Dat het Refrein zo druk werd beoefend hoeft ons inmiddels niet te verwonderen; de leden van de letterkundige verenigingen van die dagen, de Kamers van Rethorica, kwamen op geregelde tijdstippen bijeen en oefenden zich in de dichtkunst. We halen in dit verband een passus aan, die hiervoor bijzonder duidelijk en tekenend is. Hij heeft betrekking op de Gentse Kamer ‘De Fonteine’ maar alles pleit er voor, dat ook in andere Kamers gewoonten van dien aard in zwang warenGa naar voetnoot(36). ‘Item salmen alle iij weken tsondaeghs ten tween naer noene vp de camere vander fonteine gheuen een hoedekinGa naar voetnoot(37) ende de ghuene dient ghegheuen sal werden sal zijn ghehouden binnen derden daghe daer naer ouer te gheueneGa naar voetnoot(38) een Refrain van also vele veersen als hem ghelieuen sal omme tgheselscip binnen iij weken daer naer te dichtene. Oec sal hij vpstellenGa naar voetnoot(39) eenen prijs zulc ende also cleene van prijse als hem ghelieft omme te hebbene den ghuenen dien best nae doen sal Ende tsondaechs ten iij weken omme commende sal elc ghehouden zijn te ij hueren naer noene ende ter plaetse vorseit ouer te gheuene voor tghemeen gheselscap tghuend dat hij daer naer ghedaen sal hebben. Ende de ghuene die thoedekin also ghehadt sal hebben sal dan den gheselscepe te voren gheuen eenen pot wijns van vj grooten Ende voort bij haerlieder Rade thoedekin overgheuen inder manieren voren verclaerst Emmers wel verstaende dat elc commende ten Refraine ghehouden wert ten incommene voor tgheselscip te dichtene ij veerse of meer oft te zinghene oft anders yet bourdelicx te doene vp de verbuerte van eenen grooten’Ga naar voetnoot(40). | |
[pagina 14]
| |
Gewoonlijk werd verder ieder jaar onder de leden van een zelfde vereniging een meer plechtig feest, ‘scole van rethorycken’Ga naar voetnoot(41), gehouden. Later zouden hierop ook niet-leden worden uitgenodigd. Van groter belang waren de wedstrijden tussen verschillende Kamers, de eigenlijke Refreinfeesten, waarover we in een afzonderlijk hoofdstuk uitvoeriger zullen handelenGa naar voetnoot(42).
Wanneer voor het eerst het Refrein in onze letterkunde optreedt zullen we verder nader hebben te onderzoeken. Het staat echter vast dat het genre reeds in de XVe en ook later in de XVIe eeuw met grote voorliefde werd beoefend; onder de lyrische dichtsoorten neemt het zelfs een heel vooraanstaande plaats in en dit zal zo blijven tot omstreeks 1560. Dan doen de Ode en het Sonnet hun intredeGa naar voetnoot(43), terwijl de Renaissance-dichters in hun lyriek daarnaast bij voorkeur den Liedvorm zullen beoefenen. Met het einde van de XVIe eeuw heeft het Refrein dan ook zijn betekenis in het letterkundig leven voor een groot deel verloren. Weliswaar blijft de vorm tot in het midden van de XVIIIe eeuw bestaan, maar het feit dat de grote XVIIe eeuwse dichters geen Refreinen meer hebben geschreven bewijst voldoende dat het genre niet meer paste bij hun opvattingen van het literaire, die in zo menig opzicht van de oude ‘rhetoricale’ kunst waren gaan afwijken. De Refreinen uit de XVIIe eeuw en later zijn dus afkomstig van kringen die een taaie maar niet meer levenskrachtige literaire traditie zijn blijven voortzetten. Zowel naar den inhoud als naar den vorm biedt het Refrein na c. 1600 slechts weinig meer dat onze belangstelling zou kunnen wekken. Daarom hebben we dit jaar als grens aangenomen en handelt deze studie dus in hoofdzaak over het typische Rederijkersgenre in zijn bloeiperiode: de XVe en XVIe eeuw. |
|