Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen
(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
Een zoetelyke consideratie
Over de singuliere gratie
Van de aangeboore inclinatie,
Tot de nootzaakelyke Multiplicatie
Van 't Menschelyk geslacht.
| |
[pagina 248]
| |
En Heer Rosthuizer zyn verstand!
2.
Hoe zoud ik, door myn Poëzeeren,
Dit lief paar Duifjes tuim'len leeren!
Maar zagt, dit 's kruidtje roert me niet,
Of Takjes in 's bruidts Tuintje afzaagen,
Of 't Vinkje met het net belagen;
Dat 't best gedaan daar 't niemand ziet.
3.
't Geblaas der Ganzen, en het kaak'len
Van 't Hoentje, zyn by hem orak'len,
En wonder spreuken van Apol;
Vol lever aders, slagholstrotten;
't Latyn verciert de Apteekers potten,
Gelyk het fraai gezigt de mol.
4.
Maar holla, hou... dien snaak der snaaken
Doet me ook verkeerde neuten kraaken;
'k Moest kweelen van den Echtenstaat.
En hoe de Vrouwtjes; naar 't behaagen
Des Mans, de waereld onderschraagen,
Op dat ze niet verlooren gaat.
5.
Dien grooten torsser van dat klootje,
Op ons Stadhuis, is maar een ootje
In 't cyfer, by het Vrouw geslacht:
Dat van den avond tot den morgen,
Voor 's waerelds duurzaamheid zal zorgen,
En 's volks vermeerdering betracht.
| |
[pagina 249]
| |
6.
Het Huw'lyk is een oude mode,
Want Adam had een Vrouw van noden;
Maar zeg my eens hoe zou het gaan,
Indien men moest het Vrouwvolk derven?
Wie zou'er dan, om volk te werven,
Ooit op de trom des Huw'lyks slaan?
7.
Zo 't Vrouwvolk ook alleen moest woonen,
(Gelyk de Dichters de Amazoonen,
Apart sorteeren van de Mans)
Dan was het best de Man geschaapen
Gantsch weereloos en zonder wapen.
Wie vogt dan om de Roozekrans?
8.
Een Amazoon (om zo te spreeken)
Is maar een rustbank zonder deken.
Een kandelaartje zonder kaars.
Een akkertje dat braak blyft leggen.
Een kerk, waar in, (om zo te zeggen)
Geen Priester dienst doet, dat 's wat raars.
9.
Een aambeeld zonder smid en mooker.
Een mast'loos schip. Een leege koker.
Een vogellooze vogelkouw.
Een open doofpot zonder deksel.
Een ongebezigde overtreksel,
Die 's winters veel verwarmen zou.
10.
Wat is de Man ook zonder byslaap?
Een bloed. Een werkelooze wypaap.
Een mes, of degen zonder schee.
Een brilleman, maar zonder huisje.
Een arme kluis'naar zonder kluisje.
Een veldheer zonder legersteê.
| |
[pagina 250]
| |
11.
Een raauwe beuling zonder rooster.
Een krankelooze ziekestrooster.
Een strykstog zonder veel af bas.
Een roemelooze gravejasser.
Een ongebruikte boor en passer.
Een Juwelier, doch zonder kas.
12.
Een sleuteldraager zonder sloten.
Een klepel zonder klok omgooten.
Een naaijer zonder vingerhoed.
Voor 't laast, een danser zonder speelman.
Zo dat, wat heeft men daar doch veel an,
Aan dingen die niet gaan voor goed?
13.
Wy wraaken dan 't verdriet der Paapen,
En zeggen, dat by 't Wyf te slaapen
Veel zoeter smaakt als rystenbry,
Met pypkneel en geraspte suiker:
Op morgen weet dat Bruîgom puiker;
En 't Bruidtje zo volmaakt als wy.
14.
ô Heug'lyk en noodzaak'lyk paaren!
ô Echtenstand! ô zoet vergaêren,
Herkomstig uit het Paradys;
Maakt Bruid en Bruîgom, binnen 't jaartje,
Van een jong Zoontje moêr en vaêrtje,
't Geslacht tot vreugd, en hen ten prys.
|
|